slang Flashcards

1
Q

chanmé (méchant)

A

heftig, vet, ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

boloss

A

sukkel, idioot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chelou (louche)

A

verdacht duister vreemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verlan (l’envers)

A

slang. argot (inversie van lettergrepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

l’envers (geen slang)

A

keerzijde, schaduwzijde, achterkant, schaduwkant, tegendeel, tegenovergestelde, pendant, tegenhanger; buitenkant, het oppervlakkige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

relou (lourd)

A

lomp, bot, duf, klote, saai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vénère (énervé)

A

pissig, kwaad, geirriteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vénérer (ww) (geen slang)

A

vereren, aanbidden, in ere houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cimer (merci)

A

bedankt (oneerbiedig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pousser un ouf de soulagement (geen slang)

A

een zucht van verlichting slaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pécho (choper, ww)

A

versieren (in elke betekenis - inclusief drugs kopen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

choper

A

aanhouden, arresteren, oplopen, te pakken krijgen (verkoudheid, griep, virus), versieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mater

A

gluren, bespieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mater (ww, alg)

A

iemand klein krijgen, bedwingen, temmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

teuf (fête)

A

feest fuif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

heftig, vet, ziek

A

chanmé (méchant)

17
Q

sukkel, idioot

A

boloss

18
Q

verdacht duister vreemd

A

chelou (louche)

19
Q

slang. argot (inversie van lettergrepen)

A

verlan (l’envers)

20
Q

keerzijde, schaduwzijde, achterkant, schaduwkant, tegendeel, tegenovergestelde, pendant, tegenhanger; buitenkant, het oppervlakkige

A

l’envers (geen slang)

21
Q

lomp, bot, duf, klote, saai

A

relou (lourd)

22
Q

pissig, kwaad, geirriteerd

A

vénère (énervé)

23
Q

vereren, aanbidden, in ere houden

A

vénérer (ww) (geen slang)

24
Q

bedankt (oneerbiedig)

A

cimer (merci)

25
Q

een zucht van verlichting slaken

A

pousser un ouf de soulagement (geen slang)

26
Q

versieren (in elke betekenis - inclusief drugs kopen)

A

pécho (choper, ww)

27
Q

aanhouden, arresteren, oplopen, te pakken krijgen (verkoudheid, griep, virus), versieren

A

choper

28
Q

gluren, bespieden

A

mater

29
Q

iemand klein krijgen, bedwingen, temmen

A

mater (ww, alg)

30
Q

feest fuif

A

teuf (fête)