Norsk Funksjoner Av Språket 9 Flashcards

1
Q

Waar is het postkantoor?

A

Hvor ligger postkontoret?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik heb geld nodig

A

Jeg trenger penger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij wisselt geld

A

Han veksler penger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Heb je een legitimatie?

A

Har du legitimasjon?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kun je je legitimeren?

A

Kan du legitimere deg?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hier heb ik het pasje

A

Her har jeg identitetskortet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hier is mijn paspoort

A

Her er passet mitt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij heeft een buitenlandse pas

A

Han har et utenlandsk pass

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hij wisselt een klein bedrag op het postkantoor

A

Han veksler et lite belöp pä postkontoret

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zij heeft een grote som op de bank

A

Hun har en stor sum i banken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Groot geld, grote bankbiljetten

A

Store sedler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een biljet van vijftig(50) kronen

A

En seddel pä femti(50) kroner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heb je wat kleingeld voor mij?

A

Har du noen smäpenger til meg?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hier heb je het wisselgeld

A

Her har du vekslepengene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik koop postzegels aan loket twee(2)

A

Jeg kjöper frimerker i luke to(2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel bedraagt de porto voor een ansichtkaart?

A

Hva er portoen pä et kort?

17
Q

Vier postzegels voor een ansichtkaart

A

Fire frimerker til kort

18
Q

Een postzegel van tien(10) kronen

A

Ett frimerke pä ti kroner

19
Q

Ik stuur een boek over de post

A

Jeg sender en bok i posten

20
Q

Zij verstuurt een pakje onder rembours

A

Hun sender en pakke mot oppkrav

21
Q

Zij vult een adreskaart in

A

Hun fyller ut et adressekort

22
Q

De naam van de afzender moet hier staan

A

Navnet pä avsenderen skal stä her

23
Q

De naam van de ontvanger moet daar staan

A

Navnet pä mottakeren skal stä her

24
Q

Het pakje bevat een boek

A

Pakken inneholder en bok

25
Q

Alsjeblieft(vragen)

A

Vaere sä snill