BASISCOMPONENTEN VAN HET RECHT Flashcards

1
Q

objectief recht

A

verdragen, vonnissen, rechtsgeleerde geschriften, …

- de ‘regels’ vanuit het wetboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

subjectief recht

A

Het recht dat iemand kan hebben. Bv. Recht van vrijemeningsuiting

  • Recht bekijken uit het perspectief van het subject (persoon, onderneming,…)
  • De subjectiefrechterlijke benadering van het recht laat toe volgende componenten te benoemen en te bestuderen: rechtssubject, rechtsobject, vermogen, subjectieve rechten, rechtsfeite, rechtshandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

recht is spel: spelers en spelregels

A
  • Rechtssubject of persoon = speler
  • Rechtsregels = spelregels
  • Rechtspersoonlijkheid = capaciteit van een persoon tot het hebben van rechten en verplichtingen. Het bezit van rechtspersoonlijkheid zorgt ervoor dat een persoon kan deelnemen aan de rechtsorde (eigendom verwerven, huwen, …)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

toekennen rechtspersoonlijkheid

A

het erkennen van mens of organisatie als autonome identiteit in de rechtsorde.
(rechtssubjecten = mensen + rechtspersonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

toekennen ven rechtspersoonlijkheid impliceert (bij de staat)

A

= Geheel van elementen en juridische kenmerken die hun identiteit bepalen.
o Mens heeft familiale staat: geslacht, huwelijkse staat, afstamming,…
o Alle Rechtssubjecten hebben een staat in de natie: een naam, woonplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toekennen ven rechtspersoonlijkheid impliceert (bij vermogen)

A

= Capaciteit tot het deelnemen aan de economische orde
=> Omvat totaliteit van activa, passiva en rechten en plichten.
o Mens heeft een vermogen
o Rechtspersonen beschikken over specialiteitsprincipe (= beperkt aan het doel waarvoor ze in het leven zijn geroepen)
=> Bv. Bedrijf dat winst uitkeert aan personeelsleden (= vermogensrechten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

toekennen ven rechtspersoonlijkheid impliceert (genotsbekwaamheid)

A

= Mogelijkheid tot het hebben van rechten en plichten
o Mens heeft volle genotsbekwaamheid
o Rechtspersonen: beperkt door specialiteitsprincipe.
=> Ze hebben geen huwelijksrechten, adoptierechten,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

toekennen ven rechtspersoonlijkheid impliceert (handelingsbekwaamheid)

A

= Mogelijkheid om de rechten die men heeft zelf uit te oefenen.
o Mens is handelingsbekwaam
=> Tenzij wettelijke uitzondering: Bv. Minderjarig
o Rechtspersonen: Rechten uitoefenen door middel van organen (= orgaantheorie)
=> Bv. zaakvoerders, bestuurders, vereffenaars,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aansprakelijkheidsbeperking (onderscheiding)

A
  • volkomen rechtspersoonlijkheid

- onvolkomen rechtspersoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

volkomen rechtspersoonlijkheid

A

o Beperking van aansprakelijkheid tot hetgeen waar rechtspersoon is ingebracht.
=> Bv. Scheiding vennootschappen en natuurlijke personen bij schuldeising.
o Voorbeelden volkomen rechtspersonen: NV, BV, VZW
o Uitzonderingen:
- Bij wet: Bv. oprichtersaansprakelijkheid.
- Gerechtelijke doorbraak: Bv. Fysiek persoon int vordering van vennootschap (=misbruiken van rechtspersoonlijkheid).
- Conventionele doorbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onvolkomen rechtspersoonlijkheid

A

o Geen beperking van aansprakelijkheid
- Bv. De schuldeiser kunnen nu direct het privévermogen aanspreken.
o Voorbeelden onvolkomen rechtspersonen: VOF of CommV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

soorten rechtssubjecten

A
  • fysieke persoon of mens

- rechtspersoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fysieke persoon of mens (soort rechtssubject)

A

Burgerlijke gelijkheid: elke mens is gelijk, geen onderscheid van ras, kleur, geslacht,… (art 10 & 11 Gw.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rechtspersoon (soort rechtssubject)

A

2 soorten:
- Rechtspersonen van publiekrecht
• Politiek: Staat, Gemeenschappen, Gewesten,…
• Openbare instellingen: VRT, NMBS,…
- Rechtspersonen van privaatrecht
• Vennootschappen: NV, BV, VOF, …
• Verenigingen: VZW
• Stichtingen: vermogens waaraan rechtspersoonlijkheid word toegekend (geen winst uitkering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

feitelijke verenigingen (groepen zonder rechtspersoonlijkheid)

A

o Geen ‘staat’ (= geen onderscheid tussen leden en vereniging, ze hebben dus geen eigen identiteit)
o Geen eigenaar van patrimonium (= kan geen erfgoed hebben, de vereniging heeft in strikte geen zelfstandig bestaande vermogen)
o Geen verbintenissen (= geen schulden)
o Bv. Kaartvereniging, bij schuldeising kan er enkel geld van leden gepakt worden. Want de vereniging is geen identiteit op zich (= geen staat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rechtsobject

A

goederen of voorwerpen waarover rechten en verplichtingen kunnen bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

goed (rechtsobject)

A

Een zaak die voor verkrijgen vatbaar is en tot het bevredigen van behoeften dient
= Voorwerp Bv. bessen geplukt van struik in bos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

product (rechtsobject)

A

= Lichamelijk goed geschikt voor consumptie Bv. shampoo, brood, bessen geplukt en verpakt voor verbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dienst (rechtsobject)

A

= Prestatie met economisch nut door mensen verricht. Bv. openbaar vervoer, kapper die haar van cliënt wast met shampoo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

goederen naargelang de eigenaar (onderdelen)

A
  • van niemand
  • van overheid
  • van private personen
  • verloren
  • achtergelaten
  • gestolen
  • verlaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

goederen naargelang de eigenaar (niemand)

A

o Gemeenschappelijke goederen:
- Bv. Lucht, licht, de zee,…
o Onbeheerde (= res nullius) goederen:
= Goederen die een eigenaar kunnen hebben maar er geen (meer) hebben.
- Onbeheerde onroerende goederen behoren toe aan de Staat
- Onbeheerde roerende goederen Bv. Wilde konijnen (behoren toe aan wie er zich eerst meester van maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

goederen naargelang eigenaar (overheid)

A

goederen die toebehoren aan de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen en de autonome overheidsbedrijven
o Openbaar domein:
- Bv. Wegen, rivieren, kanalen, kerken, kazernes, musea,…
o Privaat domein:
= Publiekrechtelijke personen zijn eigenaars maar wordt gebruikt als privaatgoed.
o Beslag:
- Goederen overheid niet beslagbaar, tenzij:
• Beslagbaarheidsverklaring voor goed
• Niet nuttig voor uitoefening taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

goederen naargelang de eigenaar (privaat)

A

o Goederen van fysieke personen, rechtspersonen, verenigingen zonder RP.
o Eigenaar kan er vrij over beschikken, rekening houdend met de door de wetten gestelde beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verloren, achtergelaten, gestolen en verlaten goederen:

A
  • Verloren goederen (onbewust)
  • Achtergelaten goederen (onbewust bij iemand achtergelaten en niet terug opgehaald. bv. bij hersteller)
  • Gestolen goederen, zijn op bedrieglijke wijze van de eigenaar ontvreemd
  • Verlaten goederen (bewust afstaan van eigendomsrechten, bv. vuilniszak)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

goederen in en buiten de handel

A

Goederen in handel = Goederen die in vrije omloop kunnen gebracht.
Goederen buiten handel, bv goederen die behoren tot publiek domein= omgekeerde Bv. een rivier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

verbruikbare en niet-verbruikbare goederen

A

Verbruikbare: gaan teniet door het eerste normale gebruik (appelen, sigaren,…)
Niet-verbruikbare: hebben duurzaam genot (Vb: Hamer, tafel,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

lichamelijke en onlichamelijke

A

Lichamelijke goederen = Tastbaar, materiële dingen

Onlichamelijke goederen = Niet tastbaar, bv. Schuldvordering of auteursrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

vervangbare en niet-vervangbare goederen

A

Vervangbaar: zonder nadeel door een gelijksoortig goed kan worden vervangen Bv. Een bankbiljet van 100 euro.
Niet-Vervangbaar: individueel goed, het onderscheid zich van andere. Bv. een op maat gemaakt kostuum.

29
Q

deelbare en ondeelbare goederen

A
Deelbaar = Splitsbaar zonder geschonden te worden (bv. een hoeveelheid zand) 
Ondeelbaar = omgekeerde (bv. een gouden halsketting)
30
Q

hoofdzaken en bijzaken

A

De bijzaak volgt de hoofdzaak (= accessorium sequitur principale) (Vb: een verbintenis en de zekerheden die eraan verbonden zijn)
Bv. hoofdzaak: iemand zijn oprit/uitweg ligt op andermans grond
bijzaak: recht op uitweg, de grond van de andere gebruiken

31
Q

afzonderlijke goederen en algemeenheden

A

Afzonderlijk: afzonderlijk beschouwd. (= ut singuli) (Vb: paard, PC,…)
Algemeenheden: verschillende goederen tot een eenheid gebracht (Vb: vermogen, bibliotheek,…)

32
Q

tegenwoordige en toekomstige goederen

A

Tegenwoordig: Enkel deze kunnen geschonken worden
Toekomstig:
- Volstrekt: Indien het nog niet bestaat
o Bv. Huis dat nog moet gebouwd worden
- Relatief: Bestaat al, maar moet door de persoon nog verkregen worden
o Bv. Huis bestaat maar moet nog gekocht worden.

33
Q

roerende en onroerende goederen

A

Recht maakt een fundamenteel onderscheid tussen roerende en onroerende goederen
Onroerende goederen (Art. 517 BW):
- Uit hun aard: Niet of zeer moeilijk verplaatsbaar (met de grond 1 geheel)
o Bv. Gebouwen, bomen
- Door incorporatie: Ingebouwd in onroerende goederen
o Bv. Balkon, waterleiding
- Door bestemming: Zijn roerende goederen, maar bestemd voor gebruik bij onroerend goed
o 2 Voorwaarden:
=> Eigenaar van roerend goed moet ook eigenaar zijn van onroerend goed.
=> Bindteken:
• Ideële band. Bv. Dieren bij boerderij
• Materiële band. Bv. Cement, kalk,…
- Door voorwerp waarop ze betrekking hebben: (= rechten die verband hebben met onroerend goed)
o Zakelijke rechten Bv: Vruchtgebruik op onroerend goed
o Schuldvorderingen (voor onroerend goed)
o Rechtsvorderingen Bv: Vordering om onroerende rechten te beschermen
Roerende goederen:
- Uit hun aard: Verplaatsbaar (art 528 BW)
o Bv. Meubels, gas, machines, schepen, geoogst graan.
- Door vervroegde roerendmaking: Onroerende goederen, maar roerend door afscheidingen
o Bv. Vruchten van boom
- Door wetsbepaling: Rechten m.b.t. roerende goederen.
o Roerende zakelijke rechten (hypotheek op een schip, vruchtgebruik,…)
o Roerende schuldvorderingen (schuldvordering ingevolge van lening,…)
o Aandelen in vennootschappen
o Roerende rechtsvorderingen (vorderingen strekkende tot afgifte geldsom,…)

34
Q

vermogen

A

= Totaliteit van goederen en rechten die in geld waardeerbaar zijn en die aan een bepaalde persoon toebehoren.

35
Q

subjectieve vermogensleer

A

klassieke leer

  • Ieder rechtssubject heeft een vermogen
  • Een rechtssubject heeft slechts 1 vermogen
  • Alleen rechtssubjecten hebben vermogen
36
Q

objectieve vermogensleer

A

= persoon staat niet centraal, maar doel/bestemming van het vermogen

37
Q

functies vermogen

A
  • Band tussen rechtssubject en economische orde: In geld waardeerbare rechten en verplichtingen (= vermogen is onvervreemdbaar en onbeschikbaar)
  • Erfopvolging bij overlijden: vermogen gaat over naar erfgenamen
  • Verhaalsobject van schuldeisers: schuldeiser kan enkel beslaglegging doen op vermogen van zijn schuldenaar (art 7 Hyp W.)
38
Q

vermogenssamenstelling uitleg + onderdelen van vermogensrechten + uitleg

A
  • Vermogen bestaat enkel uit vermogensrechten, dus niet persoonsrechten.
  • Vermogensrechten = rechten en verplichtingen die in geld waardeerbaar zijn
    Onderverdeeld in:
    1. zakelijke rechten
    2. vorderingsrechten
    3. intellectuele rechten
39
Q

zakelijke rechten

A

(= eigendomsrechten):
o = Verschaffen van macht aan rechthebbende op de zaak (onmiddellijk). (Bv. titularis van hypotheek kan rechten uitoefenen)
o Kenmerken:
- Hebben absoluut karakter en zijn tegenwerpelijk aan iedereen (erga omnes, aan iedereen)
- Gesloten systeem (= alleen wetgever richt zakelijke rechten in) (numerus clausus, beperkt aantal)
- Zakelijke subrogatie (= zakelijke rechten blijven bestaan wanneer goed verloren gaat)

40
Q

verderingsrechten

A

= Rechten die titularis de bevoegdheid geven om een prestatie van een andere persoon te vorderen. (Bv. vordering van 100 euro van iemand)
Kenmerken:
- Is betrekkelijk recht (= kan enkel uitgeoefend worden op degene die prestatie moet leveren) (Inter partes, tussen partijen)
- open systeem: partijen kunnen verbintenissen creëren naar eigen inzicht.

41
Q

intellectuele rechten

A

= Beschermen menselijke creativiteit + commerciële verspreiding ervan (Bv. Auteursrecht, het octrooirecht,…)
Kenmerken:
- Alles te maken met creativiteit van de mens.
- Tijdelijke en exclusieve verbodsrechten voor houder.
- Na beschermingsperiode vallen deze goederen in het publiek domein

42
Q

verschil tussen objectief en subjectief recht

A

Objectief recht = bestudeert de geobjectiveerde rechtsregels (law)
Subjectief recht = bestudeerd de bevoegdheid van een regel (right)

43
Q

diversiteit bij subjectieve rechten

A
  • Politieke Subjectieve rechten:
    = Houden verband met uitoefening staatsburgerschap (Bv. kiesrecht, militaire dienst)
    o De rechten van de burgers t.o.v. de overheid/Staat
    o Betwisting is toevertrouwd aan administratieve rechter (Bv. Raad van State)
  • Burgerlijke Subjectieve rechten:
    o Betrekking op onderlinge rechtsverhouding tussen rechtssubjecten
    o 2 soorten:
    • Persoonlijkheidsrechten: verbonden aan rechtspersoonlijkheid (attributen van rechtspersoonlijkheid Bv. naam, leeftijd,…)
    • Vermogensrechten: rechten die in geld waardeerbaar zijn, zie hierboven.
      o Betwisting is toevertrouwd aan gewone rechter (Bv. Hof van Cassatie)
44
Q

uitoefening van subjectieve rechten

A

Rechts-/genotsbekwaamheid (= betrekking op hebben van subjectieve rechten)
o Alle fysieke personen zijn genotsbekwaam (Bv. huwelijk, kind hebben,…)
o Rechtspersonen beperkt door specialiteitsbeginsel (Bv. een vennootschap heeft geen huwelijksrechten)
Handelingsbekwaamheid (= betrekking op uitoefenen van subjectieve rechten)
o Alle fysieke personen (uitzonderingen: minderjarigen of onbekwaam verklaardepersonen)
o Rechtspersonen zijn handelingsbekwaam (rechten uitgeoefend door organen)

45
Q

rechtsfeiten (uitleg)

A

= Gebeurtenissen die subjectief recht doen ontstaan, in stand houden, of doen verdwijnen zonder het doel om rechtsgevolgen teweeg te brengen. Alhoewel ze dat wel doen.

46
Q

rechtsfeiten (2 soorten)

A

Gebeurtenis (= toevallige gebeurtenis)
- Bv. Een persoon overlijdt, zijn vrouw wordt weduwe, zijn kinderen wees, zijn nalatenschap valt open… Het overlijden is een rechtsfeit + het brengt ook rechtsgevolgen teweeg.
Handeling/gedraging (= opzettelijk)
- Bv. Diefstal

47
Q

probleem en bewijs met rechtsfeiten

A
  • Probleem dat kan voorkomen: het toerekenen van rechtsfeiten aan personen (bijvoorbeeld schade wordt veroorzaakt door een onrechtmatige daad van een kind van 2 jaar, dan rijst de vraag of dit gedrag aan het kind kan worden toegerekend…)
  • Bewijs: Getuigen, vermoedens, betekenis,…
48
Q

rechtshandeling (begripg)

A

Handelingen die bewust door mensen gesteld worden met het doel rechtsgevolgen teweeg te brengen. De rechtshandeling biedt immers aan de rechtssubjecten die instrumenten die zij nodig hebben om hun belangen te realiseren

49
Q

soorten rechtsbehandelingen

A

Door overheid:
o Eenzijdig: Administratieve rechtshandelingen, waarmee hij zijn taak realiseert (Bv. Uitvaardigen van een KB)
o Meerzijdig: Contracten sluiten met privépersonen
In privaatrecht:
o Eenzijdig: Wilsuiting van 1 persoon (Bv. erkenning van een kind, make van een testament)
o Meerzijdig: Twee partijen gaan akkoord om rechtsgevolgen teweeg te brengen. (Bv. Koop-verkoop)

50
Q

totstandkoming van rechtshandelingen

A

de geldigheidsvereiste van een rechtshandeling om de wil te uiten
- De wil moet geuit worden ten aanzien van de persoon of partij waarmee de rechtsgevolgen ontstaat
- Wederpartij moet vernemen dat andere partij het bod heeft aanvaard -> ontstaan rechtsbetrekking
- 4 hypothesen:
o Gelijktijdige aanwezigheid: overeenkomst komt tot stand op het ogenblik en plaats van de aanvaarding. (vertegenwoordiging mogelijk)
o Overeenkomsten op afstand: elk overeenkomst in het raam van een georganiseerd koopsysteem op afstand, door gebruikmaking van technieken van communicatie op afstand.

51
Q

rechtshandelingen (bewijs)

A
  • Schriftelijk bewijs bij rechtshandeling maken indien bedrag > 3500 Euro
  • Bewijsverplichting niet geldig in zaken van koophandel
52
Q

rechtshandelingen (gevolgen van derden)

A
  • Stellen van een rechtshandeling brengt enkel gevolgen voor de betrokkenen. (Betrekkelijkheid/Relativiteit)
  • Contractpartijen kunnen niet door derden verplicht worden hun verbintenissen uit te voeren.
  • Erfgenamen (Art 1122 BW)
53
Q

problematiek bij rechtshandelingen

A
  • Interne gevolgen rechtshandeling: betrekking op de contractuele clausules; deze gelden enkel tussen partijen. Hierop bestaan een aantal uitzonderingen:
    • Rechtstreekse vordering : derde kan uitvoering vorderen van een door een contractpartij aangegane verbintenis. Enken mogelijk krachtens een wettelijke bepaling.
    • Derden mogen geen voordeel kunnen halen uit rechtshandeling waaraan ze geen deel nemen (nuance Hof van Cassatie)
  • Het bestaan van rechtshandelingen
    • Verbintenis is voor derden een feit. Erkenning van verbintenis als feit = erkenning ingetreden rechtsgevolgen.
    • Regel : erkenning van een feit zodra men er kennis van heeft. Erkenning = aanvaarding rechtsgevolgen -> derden kunnen zich beschermen.
    • Wettelijke uitzonderingen : Geen verplicht erkenning rechtshandeling als feit:
    o Afwezigheid vaste datum
    o Gebrek aan publiciteit
54
Q

kwalitatieve verbintenissen (bij rechtshandelingen)

A

=verbintenis die rechtstreeks verband houdt met een bepaalde hoedanigheid of kwaliteit van die partij. Verbintenis gaat over met hoedanigheid.
Bv. bij de bouw van een huis; aannemer en architect gedurende 10 jaar aansprakelijk voor conceptie- en uitvoeringsfouten

55
Q

beding in gunste van derden (rechtshandelingen)

A

=In een overeenkomst werd er een voordeel aan een derde toegekend. Beding moet bijzaak zijn van overeenkomst.

56
Q

rechtstreekse vordering (rechthandelingen)

A

Schuldeiser kan zelf de rechten uitoefenen die zijn schuldenaar heeft verworven jegens een derde (bv: verzekering na ongeval

57
Q

Pauliaanse vordering (rechtshandelingen)

A

Een schuldeiser kan namelijk in eigen naam optreden tegen alle rechtshandelingen, contracten inbegrepen, die zijn schuldenaar heeft verricht met bedrieglijke benadeling van zijn rechten.

58
Q

zijdelingse vordering (rechtshandelingen)

A

Wanneer een bepaalde persoon zijn (andere dan persoonlijke) rechten niet uitoefent (bv. een betaling niet benaarstigt, een schuldvordering laat verjaren …) kunnen zijn schuldeisers in zijn naam en voor zijn rekening die rechten uitoefenen. (1166 BW)

59
Q

derde medeplichtige aan contractbreuk (rechtshandelingen)

A

Het Hof van Cassatie heeft beslist dat een persoon die meewerkt aan de contractbreuk van een andere een onrechtmatige daad pleegt in de zin van artikel 1382 BW en tot schadevergoeding kan worden veroordeeld.

60
Q

sterkmaking (rechtshandelingen)

A

Bij sterk-making belooft een partij dat een derde iets zal doen, bijvoorbeeld een overeenkomst aangaan. De sterkmaking bindt alleen de belover, niet de derde. (1120 BW)

61
Q

het probleem bij tijd als rechtsfactor

A

De tijd heeft een rechtscheppende factor
Leer van verjaring (= problemen met aspect tijd in recht) 5 problemen:
o Ethisch aspect (kan men in elk geval verjaring aanvaarden? Bv. moord?)
o Er bestaan ook vervaltermijnen ( verjaring): gevolgen kunnen sterk verschillen maar onderscheid is niet altijd duidelijk
o Termijn voor verjaring: hoeveel jaar?
o Berekenen: technisch probleem
o Effect: Kan iemand bevrijden van verplichting of iemand recht toekennen
=> Bevrijdende verjaring
• Bv. na 30 jaar schuld niet moeten terugbetalen
=> Verkrijgende verjaring
• Bv. iemand koopt van een erfgenaam een huis, na 30 jaar blijkt dat de overledene een zoon had, de koper heeft het huis dus gekocht van een niet-eigenaar, door de verjaring is hij toch eigenaar

62
Q

soorten verjaring in het civiel recht

A
  1. bevrijdende verjaring

2. verkrijgende verjaring

63
Q

verkrijgende verjaring

A

Bezit omzetten in eigendom (Art. 2219 BW)
- Eigendomsoverdracht: geldigheid eigendomstitel van verkrijger bepaald door geldigheid eigendomstitel van persoon van wie hij het eigendom kreeg.
o Bv. S kocht huis van E, E kocht huis van E2. (S is eigenaar in de mate dat E eigenaar was, E in de mate dat E2 eigenaar was)
- Correctie wetgever: verkrijgende verjaring (na zoveel jaar pas officieel eigenaar)
o geen afhankelijkheid geldigheid titel rechtsvoorganger.

Termijnen:
- Onroerend goed: 30 jaar (Art. 2262 BW)
- Roerend goed: de bezitter die te goeder trouw is en over een titel beschikt, moet geen enkele revindicatie van de ware eigenaar vrezen (Art. 2279 BW)
o Uitzondering: bij verlies of diefstal revindicatie binnen 30 jaar

64
Q

bevrijdende verjaring

A

Bevrijdende verjaring = verjaring waarbij de schuldenaar van zijn verplichtingen bevrijd wordt.
Termijnen:
- Zakelijke vordering: 30 jaar
- Persoonlijke rechtsvordering:
o Uit overeenkomst: 10 jaar (Art. 2262bis BW)
o Onrechtmatige daad: 5 tot 20 jaar
o Uitzonderingen: Korte verjaringen: 1 tot 5 jaar (Huur, consumentenkoop, hotelhouders,…) (Art. 2271-2277 Bw)

65
Q

berekening verjaring bij civiel recht

A

Berekenen verjaringstermijn: 3 problemen:
o Termijn: Datum tot datum (Art. 2260 en 2261 BW)
o Stuiting (= Lopende verjaring afbreken, terug van nul beginnen) (Art. 2242-2250 BW)
- Natuurlijk: Verlies bezit of beroofd zijn van genot van de zaak voor meer dan 1 jaar
- Burgerlijk : Dagvaarding van het gerecht, bevel tot betaling,..
o Schorsing: Verjaring stil zetten: De overige termijn blijft behouden

66
Q

vervaltermijnen (verjaring bij civiel recht)

A

= vaste termijnen in de wet bepaald waarbinnen de partijen een bepaalde handeling kunnen verrichten.

  • Geen verjaringstermijnen: kunnen niet geschorst of gestuit worden.
  • Rechter kan vervaltermijn opwerpen
  • Bv. burgerlijk procesrecht, nietigheid huwelijk, herroeping schenking
67
Q

vermoeden betaling bij verjaring van civiel recht

A

Korte verjaringen: zijn geen verjaringstermijnen, maar een vermoeden van betaling (Hotelhouders, Kooplieden,…) (art 2271-2273 BW)

68
Q

verjaring in het strafrecht

A
- Verjaring van misdrijven:
  o Misdaden: 10 Jaar
  o Misdrijven: 5 jaar
  o Overtredingen: 6 maanden
- Verjaring van de strafuitvoering:
  o Criminele straffen: 20 jaar
  o Correctionele straffen: 5 jaar
  o Politiestraffen straffen: 1 jaar
- Misdrijven tegen de mensheid: Onverjaarbaar