6 - Omzetting van suiker, vet en aminozuren bij vasten Flashcards

1
Q

Na hoeveel tijd is de glycogeenvoorraad op?

A

Na een dag (17 uur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom maken erytrocyten lactaat van al het glucose?

A

Vanwege de afwezigheid van mitochondriën, kunnen ze glucose niet aeroob verbranden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de Cori-cyclus?

A

Na 36 uur gaat lactaat terug naar de lever en zorgt het voor glucosevorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt de gluconeogenese in?

A

Aminozuren gaan naar de lever en daar wordt er glucose van gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar worden vetzuren voor gebruikt?

A

Als energiebron, omdat de nieuwvorming van glucose erg veel ATP kost. De lever haalt zijn energie namelijk uit de vetzuuroxidatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het belangrijkste effect van ketonverbranding?

A

Eiwitsparing. Omdat ze gaan competeren met glucose, waardoor de lever minder glucose hoeft te maken en dus minder spiereiwitten hoeft af te breken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het proces glucosesparing in?

A

Wanneer er geen glucose meer vanuit het darmkanaal komt, wordt de toegang van glucose naar de spier afgesloten zodat het gespaard wordt voor de hersenen. De vetzuren zijn een alternatieve energiebron voor de spier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is de glycogeenvoorraad hoger; de spieren of de lever?

A

De spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen de glycogeen opgeslagen in de lever en spieren?

A

De levervoorraad draagt direct bij aan de handhaving van de bloedsuikerspiegel en de spiervoorraad doet dit indirect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de glycogenolyse in?

A

Het proces waarbij glycogeen wordt omgezet in glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de stappen van de glycogenolyse?

A
  1. Een fosfaatgroep wordt toegevoegd aan glycogeen door glycogeen fosforylase -> glucose-6-fosfaat.
  2. Defosforylering door glucose-6-fosfatase zodat glucose de bloedbaan in kan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kan de spier niet bijdragen aan de bloedsuikerspiegel?

A

Omdat de spier geen glucose kan vormen en kwijt kan aan de bloedbaan. De defosforylering kan enkel in de lever plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar vindt de gluconeogenese plaats?

A

In de lever en een heel klein beetje in de nier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt glucose gevormd bij de gluconeogenese?

A

Aminozuren, lactaat en glycerol worden omgezet in glucose-6-fosfaat, vervolgens moet de fosfaatgroep verwijderd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een goed glycogeen substraat?

A

Glycerol, omdat de omzetting naar glucose geen energie kost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met glycerol in de gevoede en gevaste toestand?

A

Gevaste: het wordt omgezet in glucose.
Gevoede: het wordt omgezet in pyruvaat.

17
Q

Wat is nog meer een gluconeogeen substraat?

A

Lactaat.

18
Q

Wat is een belangrijke poort voor de gluconeogenese van aminozuren?

A

Oxaalacetaat, zit normaal in de mitochondriën.

19
Q

Wat is de functie van ketogene aminozuren?

A

Deze leveren acetyl-CoA, wat later omgezet kan worden in ketonlichamen. Er kan geen glucose van worden gevormd!

20
Q

Wat zijn voorbeelden van ketogene aminozuren?

A

Leucine, lysine en tryptofaan

21
Q

Wat is de functie van glucogene aminozuren?

A

Deze leveren netto oxaalacetaat op.

22
Q

Waar vinden de glycolyse en de glyconeogenese plaats?

A

De glycolyse vindt in het cytosol plaats, de gluconeogenese vindt ook deels in het mitochondrium plaats.

23
Q

Wat zijn de producten van aminozuren?

A

Pyruvaat of oxaalacetaat.

24
Q

Wat is de functie van de ureumcyclus?

A

Deze maakt de ammoniak onschadelijk die vrijkomt bij het vormen van glucose.

25
Q

Hoe ontstaat ureum?

A

Door een aminogroep die wordt aangeleverd in het mitochondrium en een aminogroep in de vorm van een aminozuur (aspartaat) samen te stellen. Dit vormt arginine en als je dit hydrolyseert ontstaat ureum.

26
Q

Waarom is er tijdens het vasten een hoge concentratie alanine en glutamine?

A

Omdat er tijdens het vasten spierafbraak plaatsvindt. De aminogroep die vrijkomt bij de spierafbraak (onder invloed van cortisol en verlaagd insuline) getransporteerd wordt in de vorm van alanine of glutamine.

27
Q

Hoe vindt stikstoftransport plaats?

A

Via transaminering, de aminogroep wordt dan overgedragen aan een ander aminozuur, uiteindelijk ontstaat pyruvaat-alanine.

28
Q

Hoe zorgt glycogeen er indirect voor dat de bloedsuikerspiegel op peil wordt gehouden?

A

Doordat pyruvaat vanuit de glycogenolyse in de spier ontstaat. Dit wordt gebruikt om spieraminozuren te mobiliseren.

29
Q

Wat is het voordeel van vorming van glutamine?

A

Je kunt 2 ammoniakgroepen tegelijkertijd wegnemen, door ze te koppelen aan glutamaat. Glutamine kan op zijn beurt weer ammoniak vrij doen komen in de lever om de ureumcyclus te laten draaien.

30
Q

Hoe ontstaat alfa-ketoglutaraat?

A

Door 2 aminogroepen van glutamine te verwijderen.

31
Q

Waarom levert acetyl-CoA netto geen glucose?

A

Omdat het net als ketonlichamen oxaalacetaat nodig heeft.

32
Q

Welke stap die essentieel is voor de gluconeogenese vindt alleen plaats wanneer het acetyl-CoA in het mitochondrium hoog is?

A

De omzetting van pyruvaat naar oxaalacetaat.