KARL MARX (D2_H1 + D3_H4) Flashcards

1
Q

Wat is de basis van Karl Marx?

A

de mens kan afstand nemen van de natuur en deze omvormen => de mens kan zijn eigen activiteit tot voorwerp maken van zijn bewustzijn en willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is arbeid volgens Marx?

A

de eerste historische daad, datgene wat ons tot mensen maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat staat centraal in zijn mensvisie?

A
  • de mens wordt slechts mens in en door de arbeid
  • arbeid sticht gemeenschappen: mensen werken voor en met elkaar
  • arbeid verbindt de mens met de geschiedenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kapitalisme?

A

een economisch productiestelsel dat gekenmerkt is door vrij ondernemerschap en het private bezit van productiemiddelen, die de bron van inkomsten voor de bezitters ervan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 2 klassen onderscheidt Marx?

A
  1. de bezitters van de productiemiddelen, de kapitalisten
  2. de bezitters van de eigen arbeidskracht, het proletariaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar mondt deze verdeling in klasse onvermijdelijk in uit?

A

de feitelijke ellende van de arbeiders
= de verelendungstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke uitspraak baseert Marx zijn verelendungstheorie?

A

uitspraak van Ricardo: “goederen hebben een gebruikswaarde, maar behoren pas tot het economische proces als ze ook een ruilwaarde hebben”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Arbeid heeft een …: arbeid in ruil voor loon

A

ruilwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe krijgt arbeid een meerwaarde?

A

door arbeid aan een grondstof toe te voegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er volgens Marx met deze meerwaarde en wat zegt hij hierover?

A

de kapitalist houdt de meerwaarde voor zichzelf, volgens Marx is dit dus geen gelijke ruil => … is inherent aan het kapitalistisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… is inherent aan het kapitalistisch systeem

A

uitbuiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de structurele belangentegenstelling?

A

het belang van de ondernemer is het maken van zoveel mogelijk winst; het belang van de arbeider is gelegen in een zo hoog mogelijk loon => klasse an sich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een klasse an sich?

A

objectief, uitgaande van het criterium bezit, gekenmerkt door positie in het productieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een klasse für sich?

A

subjectieve toekenning vanuit klassepositie, een klasse die zich bewust is van zichzelf en bereid is om samen op te komen voor haar belangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer kan een ‘klasse an sich’ een ‘klasse für sich’ worden?

A

wanneer er een klassenbewustzijn groeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet Marx de evolutie van het kapitalisme?

A

evolutie wordt in hand gewerkt door verelendung => proletariaat komt in collectieve opstand: REVOLUTIE => leidt tot klasseloze maatschappij zonder eigendomsverhoudingen

17
Q

Komt Marx zijn voorspelling uit, de klasseloze maatschappij zonder eigendomsverhoudingen?

A

nee, via sociale strijd zijn we naar een ‘gecorrigeerd kapitalistisch systeem’ geëvolueerd
=> verschuiving en aanvulling van nieuwe klassen die minder homogeen zijn en de daarbij behorende criteria

18
Q

In welke zeven klassen is onze hedendaagse maatschappij opgedeeld?

A
  • ELITE
  • het SALARIAAT
  • de PROFICIANS
  • de ARBEIDERSKLASSE
  • het PRECARIAAT
  • de WERKLOZEN
  • de AFHAKERS
19
Q

Wat/Wie zijn de elite?

A

de absurd rijken (1%) => veel invloed op beslissingen van overheden

20
Q

Wat/Wie zijn het salariaat?

A

een kleiner wordende groep, stabiele en voltijdse job, middenkaders bedrijven en overheden, goed loon + pensioen, hoge status + autonomie in de job

21
Q

Wat/Wie zijn de proficians?

A

een groter wordende groep, combinatie vrije beroepen en technicians/consultants, voor eigen rekening, hoog inkomen maar weinig zekerheid

22
Q

Wat/Wie zijn de arbeidsklasse?

A

de loonarbeiders in loondienst, uitvoerend, minder autonomie

23
Q

Wat/Wie zijn het precariaat?

A

een groter wordende groep, afhankelijk van tijdelijk werk en onzeker over inkomsten, weinig toekomstperspectief weinig verbondenheid met job

24
Q

Wat/Wie zijn de werklozen?

A

afwisselende positie precariaat en werkloosheid

25
Q

Wat/Wie zijn de afhakers?

A

mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, worden gezien als kwetsbare en ‘problematische groep’

“detached group of socially ill misfits living off the drags of society”