ZO week 3 Flashcards

1
Q

Waarbij begint de vorming van bilirubine?

A

De vorming van bilirubine begint bij de afbraak van de rode bloedcellen (erytrocyten) in de milt, door macrofagen. Hierbij wordt het vrijgekomen hemoglobine gescheiden in heem en globine. Het globine wordt omgezet in aminozuren. Het heem wordt door het cytochroom P450 afhankelijke heem-oxygenase omgezet in biliverdine, waarbij CO en tweewaardig ijzer (Fe2+) vrijkomen. IJzer wordt hergebruikt voor nieuwe rode bloedcellen. Het biliverdine wordt direct omgezet in bilirubine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom wordt bilirubine uit het bloed verwijderd door de lever?

A

Dit metaboliet is toxisch voor het lichaam en de hersenen in het bijzonder en wordt daarom door de lever verwijderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is icterus?

A

Bilirubine heeft een gele kleur en daarom geeft ophoging van bilirubine in het lichaam een gele verkleuring van slijmvliezen en organen. Dit wordt geelzucht of icterus genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt bilirubine getransporteerd naar de lever?

A

Het bilirubine, dat niet in water oplosbaar is, wordt gebonden aan albumine (ALB) en via het bloed getransporteerd naar de lever. Het nog ongeconjugeerde bilirubine (oftewel indirect bilirubine) wordt aan de sinusoïdale kant in de ruimte van Disse via een transporteiwit voor organische anionen (OATP2) in de hepatocyten opgenomen en gebonden aan glutathion-S- transferase (GST).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is glucuronering?

A

Na de glucuronering is het geconjugeerd bilirubine. Een of twee (BMG) glucuronzuur groepen worden in de levercellen (hepatocyten) aan bilirubine gekoppeld. Dit proces noemen we glucuronering en gaat via het leverenzym uridine-difosfo-glucuronyltransferase (UGT1A1). Deze glucuronering kan alleen in de hepatocyten plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de referentiewaarde van bilirubine?

A

De referentiewaarde voor totaal bilirubine bij een volwassene is van 3,4 -17 micromol/l of 0,2 – 1,0 mg/dl met een verhouding van geconjugeerd bilirubine/totaal bilirubine van <20%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt het geglucoruronideerde bilirubine uitgescheiden naar de galwegen?

A

Het geglucoruronideerde bilirubine wordt aan de canaliculaire kant van de hepatocyte via een pomp in de galcanaliculi uitgescheiden. Deze pomp is ATP-afhankelijk (en kost dus energie). Deze pomp het MRP2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verlaat het geconjugeerde bilirubine het lichaam?

A

Het uitgescheiden geconjugeerd bilirubine komt via de galwegen terecht in het duodenum en verlaat na transport door dunne en dikke darm het lichaam. In de darm wordt het geconjugeerde bilirubine door darmbacteriën omgezet in urobilinogeen en stercobiline, wat kleur geeft aan de ontlasting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er met een deel van het ontstane urobilinogeen?

A

Een deel van het urobilinogeen (10%) wordt opgenomen en komt via de enterohepatische kringloop weer in het bloed terecht en wordt dan uitgescheiden in de urine. Geeft een gele kleur aan de urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de ruimte van Disse en wat gebeurt daar met bilirubine?

A

De wand van de sinusoids is meer poreus aan de kan van de hepatocyt waardoor eiwitten zoals albumine naar binnen kunnen. In de ruimte van Disse splitst het albuminecomplex in bilirubine en albumine.
De ruimte van Disse = de ruimte tussen het endotheel en de hepatocyt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het Crigler Najjar syndroom?

A

Crigler Najjar syndroom: dit is een ziekte waarbij er een deficiëntie is of malfunctie van uridine-difosfo-glucuronyltransferase. Dit zorgt voor een ophoping van ongeconjugeerd bilirubine in het bloed. Toxisch voor de hersenen en leidt tot encefalopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het Gilbert syndroom?

A

Gilbert syndroom: dit is een ziekte waarbij er verminderde expressie is van het gen UGT1A1 voor de synthase van uridine-difosfo-glucuronyltransferase (20-30% van normaal). Meestal is dit syndroom asymptomatisch, maar tijdens periode van verhoogde hemolyse, kan er geelzucht optreden. Heeft geen andere symptomen, 5-10% van de populatie heeft Gilbert syndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het Dubin Johnson syndroom?

A

Dubin Johnson syndroom: een mutatie in het MRP2 eiwit, het geconjugeerd bilirubine wordt dan niet gesecreteerd in het gal. Hierdoor krijg je stapeling in het bloed van geconjugeerd bilirubine. Dit is echter niet toxisch. Er zijn geen symptomen behalve geelzucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is Rotor’s syndroom?

A

Rotor’s syndroom: zorgt voor een verhoging van geconjugeerd bilirubine in het bloed. Maar de oorzaak hiervan is niet vastgesteld. Ze denken dat het komt door glutathion-S- transferase (GST) defeciëntie. Dit is de transporteur van bilirubine in de hepatocyt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan men bepalen dat hemolyse de oorzaak is van het verhoogde bilirubine?

A
  • Het bepalen van het totaal en geconjugeerd bilirubine.
  • Het bepalen van het hemoglobine.
  • Het bepalen van het lactaat dehydrogenase.
  • Het bepalen van de reticulocyten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het bloedonderzoek voor icterus en waarover vertellen deze waarden iets?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is echografie bijna altijd het aangewezen onderzoek voor icterus patiënten?

A

Bij een patiënt met icterus is echografie bijna altijd aangewezen, omdat daarmee een onderscheid gemaakt kan worden tussen pre- en intra-hepatische oorzaken (niet verwijde galwegen) en extra-hepatische oorzaken (verwijde galwegen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat kun je met behulp van de echo zeggen over de icterus?

A

Met behulp van de echografie kan een uitspraak gedaan worden over de toe- en afvoer van bloed, het aspect van het leverparenchym, mate van verwijding van de galwegen, aanwezigheid van focale leverafwijkingen en indirecte tekenen van levercirrose, zoals ascites, vergrote milt (splenomegalie) en de aanwezigheid van veneuze collateralen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kun je icterus indelen?

A

Een veelgebruikte indeling van verhoogd bilirubine is gebaseerd op:
- Een verhoogd aanbod van bilirubine.
- Een aangeboren stoornis van het bilirubine metabolisme.
- Problemen met de uitscheiding door een aandoening van de lever of galwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de vijf meest voorkomende oorzaken van hepatitis (leverontsteking)?

A
  • Alcohol
  • Leververvetting: NAFLD (non-alcoholic fatty liver disease) en NASH (non-alcoholic steatohepatitis)
  • Viraal
  • Toxisch-medicamenteus
  • Auto-immuun: AIH (auto-immuun hepatitis), PBC en PSC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het gevolg van hepatitis? En hoe duidt de ernst zich?

A

Een ontsteking van de hepatocyten (hepatitis) geeft een beschadiging en verlies van hepatocyten met daardoor een afname van de uitscheiding en ‘weglekken’ van geconjugeerd bilirubine. De ernst van de ontsteking uit zich door de hoogte van de twee serums aminotransferasen (in de dagelijkse praktijk transen genoemd): alanine-minotransferase (ALAT) en aspartaat aminotransferase (ASAT).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de aangeboren afwijkingen die kunnen leiden tot icterus?

A

Toename ongeconjugeerd bilirubine
- Syndroom van Gilbert
- Crigler-Najjar (type 1 en 2)

Verstoring uitscheiding geconjugeerd bilirubine
- Syndroom van Dubin-Johnson
- Benigne Recurrente Intra-hepatische Cholestase (BRIC)
- Progressieve Familiaire Intra-hepatische Cholestase (PFIC)

Overig
- Rotor syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een verhoogd aanbod van bilirubine?

A

De meest voorkomende oorzaak van een verhoogd aanbod is hemolyse met een sterkte toename van het ongeconjugeerd of indirect bilirubine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer spreken we van leverfalen?

A

We spreken van leverfalen bij wanneer er sprake is van een gestoorde stolling (INR > 1.5) en hepatische encefalopathie (HE).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is acuut leverfalen?

A

Acuut leverfalen (ALF) houdt in dat er een massale necrose en apoptose van levercellen met een systemische ontstekingsreactie ontstaat, door een virus of medicament. Er is geen sprake van een onderliggende leverziekte en de duur van de ziekte is minder dan 6 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de oorzaken van acuut leverfalen?

A

Virale infecties, drugs en medicatie (70-80%), toxines, cryptogeen (geen oorzaak gevonden), miscellaneous.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waaruit bestaat het gal dat dagelijks in het duodenum wordt gestort? En hoeveel bereikt het duodenum?

A

De gal die dagelijks in het duodenum wordt uitgestort (0.5 l/dag) is dus een mengsel van verdunde hepatische gal en geconcentreerde galblaas gal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar is de cholesterol die in de gal zit van afkomstig?

A

Cholesterol in de gal is afkomstig uit de vrije cholesterol pool in de hepatocyt, die gevormd is bij twee processen: (1) de novo synthese uit acetyl-CoA en (2) opname en afbraak van cholesterol-rijke lipoproteïne deeltjes uit het bloed (LDL; HDL; VLDL en chylomicron remnants; bijdrage ca. 80%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar zijn de fosfolipiden die in de gal zit van afkomstig?

A

Fosfolipiden, hoofdzakelijk fosfatidylcholine (=lecithine), zijn bijna uitsluitend afkomstig van lipoproteïne afbraak in de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn primaire en secundaire galzouten?

A

Primaire galzouten zijn de geconjugeerde galzouten en secundaire galzouten zijn de gedeconjugeerde galzouten in het colon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waardoor wordt de synthesesnelheid van galzouten bepaald?

A

De synthese snelheid wordt bepaald door het aanbod van galzouten vanuit de vena porta (enterohepatische cyclus). Als dit aanbod vermindert, neemt de de novo synthese van galzout uit cholesterol toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn peroxisomen?

A

De peroxisomen bevatten de enzymen die de C27 zijketen van cholesterol oxydeert tot het C24 carbonzuur van een ongeconjugeerd galzout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat betekent het meest detergens?

A

De galzout die het meest amfoteer is, is het meest detergens (beste zeep). Lost het vet het best op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er bij een relatief hoog cholesterol en een laag BS gehalte van het gal?

A

Bij een relatief hoog cholesterol en laag BS gehalte van de gal, zal een deel van de galzouten, cholesterol en fosfolipiden ook voorkomen in bolvormige, unilamellaire blaasjes (vesicles). Naast dat ze voorkomen in de gemengde micellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe zien de unilamellaire blaasjes eruit? Wat is het verband met het ontstaan van galstenen?

A

In de vesicles zijn de polaire zijden van de BS moleculen naar elkaar toe, en dus niet naar het water, gericht, terwijl de apolaire zijde contact maakt met de vetzuurstaarten van de fosfolipiden en de ringstructuur van cholesterol. Uni- en multi-lamellaire vesicles (blaasjes) bevatten minder galzout maar meer cholesterol. Vanuit deze structuur kunnen in zones met een hoge cholesterol concentratie microkristallen van cholesterol ontstaan, het begin van galsteenvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wordt cholesterol ook in de urine uitgescheiden?

A

Nee. Cholesterol in het bloed komt alleen voor in een complex met lipoproteïnes (o.a. LDL), waardoor dit zeer hydrofobe molecuul in oplossing wordt gehouden. Het wordt dus niet door de nier gefilterd en in de urine uitgescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt cholesterol uitgescheiden?

A

De enige export mogelijkheid uit het lichaam bestaat uit afvoer via de gal naar de darm. Hiervan wordt het grootste deel via de enterohepatische cyclus weer door het ileum epitheel opgenomen, maar een klein deel (~5-10 %) ontsnapt aan deze cyclus en verdwijnt naar de faeces. Hierin komt cholesterol voor als vrij cholesterol en in de vorm van galzout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Mutaties in BSEP of in MDR3 kunnen leiden tot intrahepatische cholestase. Hoe heten deze ziektebeelden en hoe ontstaat de cholestase?

A

Mutatie in BSEP = progressieve familiaire intrahepatische cholestase type 2 (PFIC-2); mutatie in MDR3 = progressieve familiaire intrahepatische cholestase type 3 (PFIC-3). De cholestase ontstaat door een defecte afvoer van galzouten (PFIC-2) of van fosfolipiden (PFIC-3) uit de hepatocyt, waardoor de vorming van gemengde galmicellen en de afvoer van gal via de canaliculi en de galducten gestoord is (cholestasis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Neemt de procentuele bijdrage van de BS-afhankelijke galflow aan de totale flow toe of af tijdens vasten?

A

Bij vasten is de activiteit van de enterohepatische cyclus van galzouten minimaal, dus neemt ook de procentuele bijdrage van de BS-afhankelijke galflow aan de totale galflow af (de ductulaire flow is onafhankelijk van het aanbod van galzouten).

40
Q

Wat doen NTCP en OATP?

A

NTCP en OATP halen de galzouten uit de sinusoids in de hepatocyt, dit om ervoor te zorgen dat de concentratie galzouten in de perifere circulatie laag blijft.

41
Q

Hoeveel galzouten uit het darmkanaal komen terecht in de faeces?

A

Maximaal ~5% van de BS die dagelijks het darmkanaal passeren gaat uiteindelijk verloren in de faeces.

42
Q

Bij welke aandoening zouden farmaca die de activiteit van de IBAT remmen klinisch toegepast kunnen worden? Zou je een mogelijk nadelig neveneffect van zo’n medicijn kunnen bedenken?

A

Bij hypercholesterolemie patiënten. De remming van de IBAT leidt in het ileum tot een toename van het galzout verlies (en van het daarin opgeloste cholesterol) in de faeces. Bovendien gaat de lever ter compensatie meer galzout uit cholesterol synthetiseren, waardoor ook perifeer cholesterol wordt opgeruimd. Mogelijk nadelige effecten van deze farmaca kunnen zijn: galzout-diarree in het colon, steatorroe (t.g.v. een uitputting van de BS pool) en een tekort aan BS voor de lipolyse, en een verhoogde kans op galstenen t.g.v. een verlaging van de galzout/cholesterol ratio in de gal.

43
Q

Hoe ontstaan galstenen?

A

Galstenen ontstaan in de galblaas en galducten als gevolg van kristallisatie en aggregatie van galcomponenten.

44
Q

Welke soorten galstenen zijn er?

A
  • Cholesterol stenen bestaan uit cholesterol kristallen (>50%), eiwit (vooral mucines) en calcium zouten.
  • Pigment stenen bestaan uit onoplosbare calcium zouten die alleen onder pathologische condities in de gal accumuleren: bij zwarte pigment stenen zijn dit lineaire polymeren van bilirubine, calcium fosfaat en carbonaat; bij bruine pigment stenen zijn dit calcium bilirubinaat en calcium zouten van vetzuren.
45
Q

Hoe ontstaan cholesterolstenen?

A
  1. Oververzadiging van gal met cholesterol (figuur 4), door een afgenomen secretie van BS en/of een toegenomen secretie van cholesterol uit de lever. Hierbij neemt de cholesterol/fosfolipide ratio in de vesiculaire fase toe, waarbij de unilamillaire vesicles aggregeren als multilamillaire blaasjes.
  2. In deze blaasjes ontstaan zones met hoge cholesterol concentraties (vloeibare kristallen) van waaruit vaste cholesterol monohydraat microkristallen kunnen neerslaan. Dit proces vereist de vorming van kristalkernen (“nucleatie”) en wordt beïnvloed door nucleatie-bevorderende factoren (mucines, bepaalde eiwitten uit de lever) en nucleatie-remmende factoren (apolipoproteïne AI en AII).
  3. De cholesterol microkristallen worden vastgehouden door een colloïdale laag van mucines (glycoproteïnes) op de galblaaswand (“sludge” vorming). Van daaruit kunnen zij aggregeren en tot grotere stenen uitgroeien.
46
Q

Waar kunnen de cholesterolstenen voor zorgen?

A

Deze stenen kunnen complicaties veroorzaken door obstructie van de ductus cysticus, resulterend in ontsteking (cholecystitis), of door obstructie van de gemeenschappelijke ductus, leidend tot gal obstructie (cholestasis), soms gepaard met bacteriële infectie van het ductulaire systeem (cholangitis).

47
Q

Waarom is de kans op het vormen van cholesterolstenen in de galblaas het hoogst?

A

De kans op vorming van cholesterol kristalkernen (nucleatie) is in de galblaas het hoogst wegens de stasis van de galblaas inhoud tussen de maaltijden in, en omdat galblaas mucines de nucleatie bevorderen (mucines zijn pro-nucleatie factoren).

48
Q

Waarom is de kans op galstenen groter bij obesitas patiënten die geforceerd gaan afvallen?

A

Bij geforceerd afvallen worden naast de triglyceriden ook cholesterol uit de weefsels gemobiliseerd en naar de lever afgevoerd. De verhoogde cholesterol/galzout ratio predisponeert voor galsteen vorming (cholesterol oververzadiging).

49
Q

Wat doet 7alfa-hydroxylase?

A

Het zorgt voor de snelheidsbepalende stap in de omzetting van cholesterol naar galzout.

50
Q

Probeer te verklaren waarom de kans op galsteen vorming toeneemt bij: (1) een ontsteking of resectie van het ileum; (2) clofibraat therapie bij vetzucht; (3) een langdurige parenterale voeding. Hoe zou je in het laatste geval de vorming van “sludge” kunnen tegengaan?

A
  1. Recirculatie van BS via de vena porta naar de lever neemt af; als de lever hiervoor onvoldoende kan compenseren door de novo synthese van BS, neemt ook de BS flux naar de gal af; dit verhoogt de cholesterol/BS ratio in de gal (lithogene gal);
  2. Clofibraat verhoogt de uitscheiding van cholesterol in de gal;
  3. Langdurige parenterale voeding leidt tot hypomotiliteit van de galblaas en toename van “sludge” vorming op de galblaaswand. Dit kan in het laatste geval worden tegengegaan door periodieke CCK injecties.
51
Q

Wat is het verband tussen CCK en galsteen vorming?

A

Remming van de CCK werking op de galblaas leidt tot hypomotiliteit en dus toename van sludge vorming.

52
Q

Wat is het nadeel van de Urso-therapie voor galstenen?

A

Die is niet effectief bij stenen >1,5 cm en 50% kans op recidief.

53
Q

Wat zijn de behandelmethoden voor galstenen?

A
  • Urso-therapie
  • Lithiotrypsie: extracorporale ultrasone fragmentatie van galstenen (30% kans op recidief), meestal gevolgd door urso-therapie.
  • Laparoscopische cholecystectomie
  • Profylactische cholecystectomie
54
Q

Een man van boven de 50 jaar met een icterus zonder koorts of pijn, wat is dan de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Pancreaskopcarcinoom.

55
Q

Waar past een verhoging van het gamma GT bij als Alk Fosfatase normaal blijft?

A

In a is er alleen verhoging van de GGT zonder verhoging van de Alk Fosfatase, passend bij enzyminductie door alcohol, geneesmiddelen. Dit patroon wordt ook gezien bij obesitas.

56
Q

Zie je bij PBC afwijkingen op de ERCP?

A

Bij PBC zijn er geen typische afwijkingen bij ERCP.

57
Q

Wat zijn de afwijkingen die bij PBC zichtbaar zijn in het leverbiopt?

A

Bij PBC toont het leverbiopt karakteristieke afwijkingen (mononucleair infiltraat rond middelgrote galgangen in portale driehoekjes).

58
Q

Zie je bij PSC afwijkingen op de ERCP?

A

Bij PSC zijn de karakteristieke afwijkingen (stenoses en verwijdingen) te vinden bij ERCP, zowel intrahepatische als extrahepatisch.

59
Q

Wat zijn de afwijkingen die bij PSC zichtbaar zijn in het leverbiopt?

A

Het leverbiopt kan alleen tekenen van extrahepatische cholestase tonen, maar ook typische afwijkingen (uienschilfibrose) rond de in het portale driehoekje gelegen interlobulaire galgangen bevatten.

60
Q

Welk bloedbeeld past bij welke medicatie? (anabole steroïden of Flucloxacilline)

A

a. Anabole steroïden geven voornamelijk zuivere cholestase;
b. Flucloxacilline geeft meestal gemengd hepatitis en cholestase.

61
Q

Wat zijn de gevolgen van de cholestase voor de voedselinname en voedselvertering, als deze patiënt duidelijk icterisch was?

A

Er zal een verhoogde voedselopname nodig zijn om patiënt op gewicht te houden gezien de minder efficiënte voedselvertering. Juist meer eten en niet vetarm eten zoals vaak geadviseerd!!

62
Q

Hoelang duurt het voordat complicaties van malabsorptie manifest worden: een week, een maand of een jaar?

A

Complicaties van malabsorptie worden manifest na 1 jaar, zelfs jaren.

63
Q

Waarom is het onderscheid tussen intra- en extra hepatisch belangrijk?

A

De waarde van de indeling intrahepatisch-extrahepatisch is gelegen in de het startbeleid van interventie: chirurgisch of endoscopisch bij extrahepatische cholestase, en geen instrumentele interventie maar medicamenteuze therapie (wegnemen oorzakelijke factor, verbeteren galflow) bij intrahepathische cholestase.

64
Q

Welke therapeutische benadering pas je toe bij patiënten met intrahepatische cholestase ten aanzien van:
- de oorzaak van de ziekte?
- het verbeteren van de galflow?
- de symptomen zoals jeuk, donkere urine?
- de voeding?
- de maldigestie en malabsorptie?

A

a. Maximale inspanning om oorzaak weg te nemen;
b. UDCA, 15mg/kg, avonds;
c. Jeuk: huid niet laten uitdrogen, antihistaminica, cholestyramine (bindt moleculen);
d. Voldoende calorieën ( geen vetbeperking!!);
e. Bij icterus: nachtmaaltijd naast de 3 gebruikelijke maaltijden per dag, en suppletie vetoplosbare vitamines ADEK.

65
Q

Wat is lipofuscine?

A

Een voorbeeld van een zonaal verdeeld pigment is lipofuscine (fijn korrelige bruine pigment in het cytoplasma). De bruine korrels bevinden zich vooral in zone 3.

66
Q

Wat is de Masson trichroom kleuring?

A

De Masson trichroom kleuring accentueert de portale velden en de wand van de levervenen, omdat het type-I collageenvezels in deze gebieden aankleurd.

67
Q

Wat is de reticuline kleuring?

A

De reticuline kleuring (zilverkleuring Gomori), kleurt juist type-III collageenvezels aan. Hiermee worden behalve de portale velden en de levervenen, ook de sinusoïden aangekleurd. Dit laatste is zeer nuttig bij het beoordelen van de leverplaat architectuur.

68
Q

Welk percentage van het bloed dat de lever binnenkomt, is zuurstofrijk?

A

25%

69
Q

Welke functies voeren de hepatocyten bij voorkeur uit in zone 3?

A

In zone 3 zijn de hepatocyten verantwoordelijk voor de detoxificatie en het metabolisme van het glycogeen.

70
Q

Wat wordt er door de peilen aangewezen?

A

Galcanaliculi

71
Q

Welke vitamine wordt in de ruimte van Disse opgeslagen en in welke cellen?

A

Vitamine A wordt hier opgeslagen in de hepatic stellate cells (HSC).

72
Q

Wat is een andere benaming voor de hoofd afvoerbuis van de pancreas?

A

Ductus van Wirsung

73
Q

Wat is een andere benaming voor de kleinere afvoerbuis van de pancreas?

A

Ductus van Santorini

74
Q

Hoe wordt de met pijl aangewezen structuur genoemd?

A

Unicatus Processus

75
Q

Wat zien we op dit plaatje?

A

Eilandje van Langerhans

76
Q

Wat zien we op dit plaatje?

A

Exocriene pancreas

77
Q

Juist of onjuist: De pancreas heeft afvoerbuizen (‘striated ducts’) die lijken op die van de glandula parotis.

A

Onjuist

78
Q

Is deze stelling juist of onjuist? De pancreas is een retroperitoneaal orgaan met gemengde (endocriene en exocriene) klierfuncties.

A

Onjuist

79
Q

Is deze stelling juist of onjuist? Pancreas sap is alkalisch (basisch).

A

Juist

80
Q

Kunnen coeliakie en virale infectie ook leiden tot malabsorptie van lactaat?

A

Ja, ze kunnen zorgen voor villusatrofie. Omdat lactase vooral in het villus compartiment tot expressie komt en op de borstelzoom membraan van de villuscel verankerd is, zal villusatrofie gepaard gaan met een reductie in de lactase activiteit (secundaire lactase deficiëntie).

81
Q

Hoe erft lactose tolerantie over?

A

Lactose tolerantie bij volwassenen heeft een erfelijke basis, en is autosomaal dominant.

82
Q

Waarom zien we malabsorptie bij het lactase enzym eerder dan bij het sucrase enzym?

A

Omdat het lactase veel langzamer is. Lactose malabsorptie treedt daardoor al op bij een geringe daling van de lactase activiteit (50%). Sucrase is daarentegen een zeer actief enzym dat in grote overmaat door de villuscel geproduceerd wordt. Malabsorptie van sucrose zien we daarom pas bij een verlies van meer dan 90% van de sucrase activiteit.

83
Q

Waarom geeft volle melk minder klachten dan magere melk bij iemand met lactose malabsorptie?

A

Volle melk bevat evenveel lactose als magere melk, maar bevat meer vet waardoor de maagontlediging langzamer verloopt en de lactose belasting van de darm per tijdseenheid minder is dan bij magere melk. Hierdoor is de kans op een complete vertering van het lactose groter.

84
Q

Wat is het gevolg van het geven van antibiotica bij iemand met lactose malabsorptie die last heeft van flatulentie en diarree?

A
  • De diarree wordt erger, want de darmflora die zorgt voor de vertering van lactose in het colon wordt onderdrukt.
  • De flatulentie neemt af.
85
Q

Verklaar het principe van de waterstof-ademtest. Geef in figuur 1 aan waar lactose bij een lactose-tolerante persoon en een lactase deficiënte patiënt wordt omgezet, en welke producten daarbij ontstaan.

A
86
Q

Wat onderzoek je in het darmbiopt bij iemand met verdenking op lactose malabsorptie?

A
  1. Een biochemische bepaling van de enzymatische activiteit van lactase;
  2. Een eiwitbepaling om de lactase activiteit te kunnen uitdrukken als micromoles lactose omgezet per min per mg eiwit (de zgn. specifieke enzymactiviteit in Units);
  3. Een histologische weefselkleuring om te bepalen of er sprake is van villusatrofie (spruw);
  4. Eventueel nog een bepaling van de sucrase activiteit die bij een specifieke lactase deficiëntie normaal moet zijn (differentiaal diagnose tussen bijv. coeliakie en lactase deficiëntie).
87
Q

Hoe zorgt een mutatie in het Apo B gen voor steatorroe en diarree?

A

Een verlaagde Apo B gen expressie leidt dus tot stapeling van triglycerides (“vet”) in het dunnedarmepitheel, een verlaagde opname van de vetsplitsingspoducten uit het darmlumen, een verminderde lipolyse van dieetvet (productremming van het lipase), en een verhoogde uitscheiding van vet en vetsplitsingspoducten in de faeces (steatorroe). Vrije vetzuren in het colon kunnen door de darmflora worden gehydroxyleerd; deze hydroxyvetzuren kunnen via verhoging van het cyclisch AMP niveau in de colonocyt netto zout-en watersecretie veroorzaken (diarree).

88
Q

Wat is een nadeel van MCT?

A

Het rendement is lager dan normale vetzuren.

89
Q

Vul onderstaande tabel in.

A
90
Q

Wat is coeliakie?

A

Het wordt veroorzaakt door in de darm gevormde afbraakproducten (peptides) van het glutaminerijke tarwe eiwit gliadine dat een component is van tarwe- of roggemeel. Mengsels van meel en water worden gluten genoemd. Gliadine komt veel minder voor in haver, en is afwezig in rijst en mais. De gliadine peptides vormen volgens recent onderzoek in daarvoor gepredisponeerde personen een superantigeen met het endomysiale eiwit tTG in de submucosa en triggert een ontstekingsreactie, waarbij hypertrofie van de darmcrypten en atrofie van het villusepitheel (‘spruw’) optreedt.

91
Q

Villusatrofie (spruw) komt ook bij andere darmziekten voor en is dus op zichzelf een onvoldoende basis voor de diagnose. Welke waarneming(en) bij de patiënt zijn echter wel diagnostisch voor coeliakie?

A

De aanwezigheid van antilichamen tegen gliadine en tegen tTG (in combinatie met villusatrofie in het darmbiopt), en het verdwijnen van de symptomen (en van de vilusatrofie) na een glutenvrij dieet.

92
Q

De binding die de cholerabacterie veroorzaakt is irreversibel, waarom is het dan wel te genezen?

A

De cellulaire turnover van het darmepitheel bij de mens is ca. 3-4 dagen.

93
Q

Waarom gaat diarree vaak gepaard met metabole acidose?

A

De acidose ontstaat door:
- Excessief HCO3- verlies in het darmlumen via het geopende CFTR kanaal;
- Afname van het protonenverlies naar het darmlumen via een remming van de Na+/H+ uitwisselaar NHE3.

94
Q

Hoe kun je meten of de ORS therapie effectief was?

A

Door meting van pols, tensie en diurese.

95
Q

Waarom is ORS therapie niet altijd effectief?

A

Redenen waarom ORS niet altijd effectief is: braken; onvoldoende resorptie van suiker+zout door een aangetast darmslijmvlies (villus atrofie, spruw; SGLT1 is laag); verkeerde samenstelling van de ORS (bijv. te hyper-of hypotoon).