H7 Sociaal-emotionele ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling babytijd Flashcards

1
Q

Emoties in babytijd

A

Fundamentele gezichtsuitdrukkingen zijn in de meeste uiteenlopende culturen verassend gelijk. Bovendien blijft de non-verbale uitdrukking van emoties, de zogenaamde non-verbale codering, gedurende het hele leven min of meer gelijk. Daaruit concluderen onderzoekers dat we geboren worden met het vermogen om basale emoties te uiten.

Hoewel alle baby´s dezelfde soorten emoties laten zien, kan de mate van emotionele expressiviteit onder hen verschillen.

Het feit dat kinderen op dezelfde manier als volwassenen non-verbale emoties uiten, wil nog niet zeggen dat zij die emoties ook op dezelfde manier beleven. Non-verbale uitingen zouden bij jonge baby´s dus emotieloos kunnen zijn, net zoals je knie in een reflex naar voren schiet als een arts erop slaat.

De meeste ontwikkelingsonderzoekers denken echter dat de non-verbale uitingen van baby´s wel degelijk emotionele ervaringen vertegenwoordigen. Ontwikkelingspsycholoog Carroll Izard suggereert bijvoorbeeld met zijn differentiële emotietheorie dat emotionele uitingen emotionele ervaringen weerspiegelen en ook de emoties zelf helpen reguleren.

Het gevoelsleven van baby´s kan zich ontwikkelen door de rijping van hun hersenen. Differentiatie in emoties ontstaat aanvankelijk dankzij het in werking treden van de cerebrale cortex tijdens de eerste drie levensmaanden. Rond 9-10 maanden beginnen de structuren die het limbisch systeem vormen te groeien (plek waar emotionele reacties plaatsvinden). Het limbisch systeem werkt samen met de frontale lobben, die het ontstaan van steeds meer soorten emoties mogelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vreemdenangst

A

Vreemdenangst is de oorzichtigheid en terughoudendheid die baby´s laten zien als ze een onbekende ontmoeten.

Waardoor wordt vreemdenangst veroorzaakt?

Toegenomen cognitieve vermogens van baby´s waardoor ze kunnen onderscheiden welke mensen ze kennen en welke niet.

Baby´s beginnen rond deze periode pogingen te doen om hun wereld te begrijpen. Als er iets gebeurt dat ze niet kunnen verklaren, zoals de verschijning van een vreemde, ervaren ze angst.

Hoewel vreemdenangst veel voorkomt na de leeftijd van 6 maanden, bestaan er grote verschillen tussen kinderen. Baby´s die niet veel ervaring hebben met vreemden zijn bijvoorbeeld angstiger dan baby´s die daar wel ervaring mee hebben. Over het algemeen zijn baby´s ook minder bang van vrouwen en reageren ze positiever op vreemde kinderen dan op vreemde volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Scheidingsangst

A

Scheidingsangst is de angst die de afwezigheid van een vaste verzorger oproept, begint meestal rond 7-8 maanden.

Scheidingsangst bereikt een hoogtepunt rond de leeftijd van 14 maanden en neemt daarna af.

Vreemdenangst en scheidingsangst zijn belangrijke tekenen van sociale vooruitgang en geven blijk van zowel cognitieve ontwikkeling als de groeiende emotionele en sociale banden tussen kinderen en hun verzorgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Glimlach

A

Tussen 3-12 weken beginnen baby´s te glimlachen als ze stimuli zien die hen bevallen: speelgoed, mensen.

De glimlach van een baby in reactie op een andere persoon, wordt gezien als een sociale glimlach.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Het interpreteren van de gezichtsuitdrukkingen en stemmen van anderen
A

Hoewel het imiteren van gezichtsuitdrukkingen (zie 4.3.4) zeker niet aangeeft dat ze de betekenis van menselijke gezichtsuitdrukkingen begrijpen, vormt die imitatie wel de basis voor het vermogen tot non-verbale decodering.

Baby´s lijken iets eerder vocale uitingen van emoties te kunnen interpreteren dan gezichtsuitdrukkingen. Het lijkt erop dat ze rond de leeftijd van vijf maanden vrolijke en droevige vocale uitingen van elkaar kunnen onderscheiden.

In de eerste 6-8 weken is de visuele perceptie van baby´s (zie 5.3.1) zo beperkt dat ze nog niet veel aandacht kunnen besteden aan de gezichtsuitdrukkingen van anderen.

Tegen de tijd dat ze 4 maanden zijn, begrijpen ze de emoties achter de gezichtsuitdrukkingen en de vocale uitingen van andere wellicht al.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zelfbesef

A

Het zelfbesef, het bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan, begint te groeien rond de leeftijd van twaalf maanden.

Dit weten we dankzij de mirror-en-rouge test, dit is een test waarbij men een stip op een baby´s neus zet en de baby voor een spiegel gezet wordt. Als de baby zijn neus aanraakt of probeert de rode stip weg te vegen, vormt dat een bewijs dat de baby enige kennis heeft van zijn eigen fysieke kenmerken.

De reactie op de rode stip treedt bij de meeste kinderen pas op rond de 18-24 maanden. Rond deze leeftijd beginnen kinderen ook een besef te ontwikkelen van hun eigen capaciteiten.

De culturele opvoeding van kinderen is eveneens van invloed op de ontwikkeling van het zelfbesef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Social referencing

A

Social referencing is het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen. Het wordt gebruikt om de betekenis van een situatie helder te krijgen en onze onzekerheid over wat er gebeurt te verkleinen.

Bij social referencing maken baby´s vooral gebruik van gezichtsuitdrukkingen van anderen.

We weten over het ontstaan van social referencing dankzij de still-face-techniek. In deze opstelling zit de moeder tegenover haar baby, maar houdt zij haar gezicht uitdrukkingloos en verraadt geen enkele emotie. Als baby´s gebruik leren maken van social referencing, raken ze steeds geagiteerder als de moeder haar gezicht stilhoudt.

De kans op social referencing is het grootst wanneer een situatie onduidelijk of dubbelzinnig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Theory of mind

A

Theory of mind: de (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe
te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen. Kinderen gebruiken dit om uit te leggen
hoe anderen denken en waarom ze bepaald gedrag vertonen. Het maakt het mogelijk de wereld te zien vanuit het
perspectief van anderen.

Dankzij de ontwikkeling van de hersenen zijn oudere baby’s in staat om mensen op een heel andere manier te zien
dan objecten en hen als vergelijkbaar met zichzelf te zien. Ze herkennen ook het vermogen van anderen om te
reageren op hun noden. Van papa kan je een boterham krijgen en niet van het knuffelkonijn.

Aan het einde van de babytijd hebben kinderen een ruwe vorm van Theory of mind ontwikkeld. Dat helpt hen om het
gedrag van anderen te begrijpen en heeft invloed op het eigen gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Begrijpen van intentionaliteit en causaliteit

A

Daarnaast zijn baby’s steeds beter in staat om intentionaliteit en causaliteit te begrijpen. Kinderen van 10 tot 13
maanden kunnen zich mentaal iets voorstellen bij sociale dominantie waarbij ze geloven dat een grotere omvang
nodig is om iets met een kleinere omvang te domineren. Baby’s hebben bovendien een aangeboren moraal waarbij ze
de voorkeur hebben voor hulpvaardigheid. Verder beseffen baby’s met 18 maanden dat het gedrag van anderen
bedoeld is om specifieke doelen te bereiken. Bijv. in de keuken boterhammen smeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Empathie

A

Als kinderen 2 jaar zijn beginnen ze de 1e sporen van empathie te vertonen.
Empathie: een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon zoals troosten en
bezorgd zijn. Hiervoor moeten ze zich bewust zijn van de emotionele gesteldheid van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Moraal baby´s

A

Uit onderzoek blijkt dat baby’s over een rudimentair gevoel voor moraal (goed of fout, eerlijk of oneerlijk) beschikken
en ze begrijpen meer over rechtvaardigheid dan je zou verwachten. Ze waren eerder geneigd iemand te helpen die
aardig probeerde te zijn dan iemand die hen had geplaagd. Ook gaven de voorkeur aan klimmende poppetjes die in
een filmpje anderen hielpen tegenover poppetjes die anderen naar beneden duwden. De sociale interactie maakt
hierbij een verschil, ze vertoonden geen voorkeur toen de poppetjes voorwerpen de heuvel op en af duwden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hechting

A

Hechting: het intieme, fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de
periode direct na de geboorte plaats dient te vinden. Kinderen die zich hechten aan een bepaald persoon voelen zich
prettig als ze bij die persoon zijn en worden bij stress gerustgesteld door hun aanwezigheid.
We spreken pas van een gehechtheidsrelatie zo rond 7 à 8 maanden wanneer het kind zich actief en uitgesproken
richt op het hebben of houden van contact met de gehechtheidsfiguur. Deze relatie komt op 2 cruciale momenten het
duidelijkst tot uiting: wanneer het gescheiden wordt van zijn gehechtheidsfiguur óf wanneer het kind in nood is of
onder stress staat.
De aard van de hechting in onze babytijd is bepalend voor hoe we de rest van ons leven met anderen omgaan en
reageren in momenten van scheiding en stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 klassieke studies bij dieren om het hechtingsproces bij mensen te doorgronden:

A
  1. Onderzoek Lorenz: wanneer ganzen uit het ei kruipen hebben ze de aangeboren neiging hun moeder te volgen. Hij ontdekte dat gansjes uit de broedmachine die hem als 1e zagen, hem overal op de voet volgden. Hij noemde dit imprenting, het gedrag dat plaatsvindt tijdens een kritieke periode en waarbij een organisme zich hecht aan het 1e bewegende object dat het ziet. Dit zou gebaseerd zijn op biologische factoren als eten zoeken.
  2. Onderzoek Harlow: hij liet babyaapjes kiezen tussen 2 kunstapen, 1 van draad die voedsel gaf en 1 bedekt met zachte stoffen die geen voedsel gaf. Het merendeel van de tijd brachten ze door op de stoffen aap en af en toe gingen ze voedsel halen bij de metalen aap. De warme stoffen aap levert contactcomfort op.

Het werk van Harlow laat zien dat voedsel alleen niet voldoende is om hechting tot stand te brengen. Het feit dat de voorkeur voor de zachte moeder zich enige tijd na de geboorte ontwikkelde komt overeen met onderzoek waaruit blijkt dat er weinig bewijs is voor het bestaan van een kritieke hechtingsperiode tussen menselijke moeders en baby’s direct na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hechting volgens Bowlby

A

Bowlby stelde dat hechting primair is gebaseerd op de genetisch bepaalde behoefte van kinderen aan veiligheid en zekerheid. Tijdens het ontwikkelen leren ze dat dit het best gewaarborgd is door een bepaald individu, meestal de moeder. Bowlby meende dat deze relatie kwalitatief verschilt met die van anderen, inclusief de vader. Over deze
opvatting zijn de meningen verdeeld.

Zijn idee is ook dat het hechtingsproces een cruciale rol speelt bij het verkennen van de wereld. Een sterke hechting vormt een thuisbasis en als kinderen onafhankelijker worden kunnen ze steeds verder afdwalen van deze basis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vreemdesituatie-procedure van Ainsworth

A

Ainsworth ontwikkelde o.b.v. Bowlby’s theorie een veelgebruikt experiment om hechting te meten:
Vreemdesituatieprocedure: een aantal in scène gezette episoden die de kracht van hechting tussen een kind en (meestal) zijn moeder illustreren. De procedure bestaat uit 8 stappen:
1. de moeder en baby gaan de onbekende ruimte binnen.
2. de moeder gaat zitten en laat de baby de ruimte zelf ontdekken.
3. er komt een onbekende volwassene binnen, die eerst met de moeder en vervolgens met de baby praat.
4. de moeder verlaat de ruimte en laat de baby alleen met de onbekende volwassene.
5. de moeder komt weer terug, waarbij ze de baby begroet en geruststelt.
6. de moeder verlaat de ruimte opnieuw, samen met de onbekende, zodat het kind alleen achter blijft.
7. de onbekende komt terug.
8. de moeder kom terug en de onbekende vertrekt.

De manier waarop kinderen op de verschillende aspecten van de vreemdesituatieprocedure reageren kan aanzienlijk verschillen en is afhankelijk van de aard van de hechting met de moeder.

1-jarigen kunnen 3 type reacties vertonen:
1. Veilige gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun gemak lijken te voelen als hun moeder aanwezig is. Ze verkennen de ruimte zelfstandig en keren af en toe naar haar terug. Als ze weggaat raken ze van streek en zodra ze terug komt gaan ze naar haar toe. De meeste kinderen (50%) vallen in deze categorie.

  1. Angstig-vermijdende gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken. Als ze de kamer verlaat lijken ze niet van streek en als ze terugkomt lijken ze haar te vermijden, alsof ze onverschillig tegenover haar gedrag staan. Betreft 20% van de kinderen.
  2. Angstig-ambivalent gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen. Kinderen blijven zo dicht bij hun moeder dat ze hun omgeving nauwelijks verkennen. Als ze weggaat raken ze zeer gestrest. Maar als ze terugkomt vertonen ze ambivalente reacties; ze
    proberen haar nabijheid te zoeken, maar tonen ook hun woede en teleurstelling over het feit dat ze is
    weggegaan. Betreft 10 à 15% van de kinderen.

Later bleek er nog een 4e categorie te bestaan:
Gedesorganiseerde en gedesoriënteerde gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen. Ze gaan bijv. naar hun moeder toe als ze terugkeert maar kijken niet naar haar. Soms lijken ze in de war als ze terugkomt. Het lijkt of de terugkomst van de moeder de stress eerder verhoogd dan verlaagt. Uit de verwarring is wellicht op te maken dat ze de minst veilig gehechte kinderen zijn. Gaat om 10 à 15% van de kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ZDT

A

Zelfdeterminantietheorie (ZDT): theorie over menselijke motivatie uitgaande van de kerngedachte dat er 3 natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden:

  1. Relationele verbondenheid incl. hechting: de wens op positieve relaties op te bouwen met anderen, zich geliefd en verzorgd te voelen en zelf voor anderen te zorgen;
  2. Competentie: de wens om doeltreffend met de omgeving om te gaan. Mensen willen hun omgeving
    exploreren, begrijpen en beheersen. Dat zien we in het ontdekken en ontwikkelen van hechting;

3.Autonomie: de wens om psychologisch vrij te kunnen handelen en niet onder druk te staan. De aanwezigheid van autonomie staat in verband met veilige hechting.

De ZDT gaat uit van een continue ontwikkeling, ook m.b.t. hechting. Dit betekent dat de 1e negatieve ervaringen wel schadelijk kunnen zijn maar niet onherstelbaar.

17
Q

OUDER-BABY RELATIE

A

De emotionele-affectieve inbedding waarin het kind vanaf zijn geboorte terecht komt, is van groot belang voor hoe de gehechtheidsrelatie rond 7 à 8 maanden vorm zal krijgen:

  • De 1e levensweken draait rond de regulatie van voeding en slaap. Het omgaan met huilen en hoe je je als ouder hiertoe in staat voelt, is van groot belang.
  • Vanaf 2,5 maand speelt de ouder-kind relatie zich meer af omtrent face-to-face interactie. Via gezicht, de stem, aanraking en beweging worden nu sociaal-emotionele boodschappen uitgewisseld.
  • Vanaf 5,5 maand vormt het samen spelen met voorwerpen de centrale activiteit waarvoor de oog-hand- en hand-hand-coördinatie inmiddels voldoende zijn ontwikkeld.
  • Met 7 à 8 maanden begint de baby op een duidelijke manier te tonen dat hij gehecht is aan zijn primair verzorgers, dat hij hun nabijheid op prijs stelt en dat separatie pijn doet.
18
Q

MOEDERS EN HECHTING

A

Het verschil tussen veilig en onveilig gehechte kinderen betreft zowel de vraag of moeders de signalen van hun kindopmerken en reageren (sensitiviteit) maar ook hoe effectief ze reageren (re sponsiviteit). Te veel reageren op het kind
geeft net zo veel kans op onveilige hechting als te weinig reageren.

Moeders veroorzaken volgens Ainsworth een onveilig hechtingspatroon als ze signalen in het gedrag van de baby negeren, zich inconsistent tegenover hem gedragen en zijn pogingen tot sociale interactie negeren of afwijzen.

Moeders leren vaak van hun eigen moeder en hebben vaak hechtingsstijlen die overeenkomen met die van hun kinderen. Dit kan generaties lang stabiel blijven.

Het soort signalen dat de baby geeft is wellicht deels bepalend voor het succes van de reactie van de moeder. Als het eigen gedrag van de baby verhullend of tegenstrijdig is zal een moeder misschien niet adequaat kunnen reageren. Kinderen die duidelijk laten zien dat ze boos, bang of ongelukkig zijn, zijn gemakkelijker te begrijpen waardoor het makkelijker is om op ze te reageren.

19
Q

VADERS EN HECHTING

A

In vroege theorieën was er weinig aandacht voor de rol van de vader. Hier zijn 2 redenen voor:
* Volgens Bowlby was de moeder-kind relatie iets unieks en heeft de moeder unieke, biologische bagage om een kind te geven wat het nodig heeft.
* Volgens traditionele opvattingen in Bowlby’s tijd was de moeder de belangrijkste verzorger en werkte de vader buitenshuis.

Door veranderde maatschappelijke normen spelen vaders een actievere rol bij de opvoeding en uit onderzoek komt naar voren dat sommige baby’s hun primaire 1e relatie met hun vader aangaan. Uit steeds meer onderzoeken komt daarnaast naar voren hoe belangrijk het is dat vaders liefde voor hun kinderen tonen in de vorm van stimulering,
warmte, affectie, steun en bezorgdheid. Bepaalde psychische stoornissen als middelengebruik en depressie vertonen een duidelijkere correlatie met het gedrag van vaders dan van moeders.

Onderzoek richt zich steeds meer op alloparenting (hulpouders) in hedendaags gezinsvormen, waaronder homogezinnen waarbij minstens 1 van beide ouders niet biologisch verwant is aan het kind. De gezinsstructuur, het aantal ouders, het geslacht, de seksuele geaardheid, de genetische verbondenheid en de methode van verwekking, speelt geen rol van betekenis in de ontwikkeling en het welbevinden van de kinderen.

De sociale hechting is niet beperkt tot de ouders. Baby’s kunnen sterke hechtingsrelaties met verschillende individuen tegelijk ontwikkelen. Uit onderzoek komt naar voren dat 1/3 van de baby’s verschillende relaties tegelijk had en het moeilijk was om te bepalen welke de primaire relatie was.

20
Q

BESTAAN ER VERSCHILLEN IN HECHTING TUSSEN MOEDERS EN VADERS

A

Door wat moeders en vaders met hun kinderen doen is de hechting met moeder en vader verschillend.

  • Moeders zijn een groter deel van de tijd bezig met de voeding en de verzorging van hun kinderen. 95% van devaders neemt dagelijkse verzorgingstaken op
    zich maar gemiddeld doen ze nog steeds minder dan moeders.
  • Als baby’s in stressvolle omstandigheden verkeren willen ze daardoor liever getroost worden door hun moeder dan door hun vader.
  • Vaders spelen relatief meer met hun kinderen. Vaak ontplooien ze ook meer fysieke, wildere activiteiten met hun
    kinderen terwijl moeders meer traditionele spelletjes als kiekeboe en spelletjes met verbale elementen spelen.

De verschillen komen in zeer uiteenlopende culturen naar voren maar ook in kleine westerse gezinnen waar de vader
de primaire verzorger is.

21
Q

DIVERSITEIT IN ONTWIKKELING: VERSCHILT HECHTING PER CULTUUR?

A

Hechting lijkt niet zo cultureel universeel te zijn als Bowlby dacht en bepaalde hechtingspatronen lijken onder baby’s van specifieke culturen eerder voor te komen. Duitse baby’s vallen gemiddeld in de vermijdende categorie en Chinese kinderen zijn geremder in de vreemdesituatieprocedure. Deze afwijkingen kunnen de volgende redenen hebben:

  • Bowlby’s bewering dat het verlangen naar hechting universeel is, is wellicht te sterk uitgedrukt.
  • De vreemdesituatieprocedure van Ainsworth is wellicht niet de meest geschikte methode voor niet-westerse culturen. In sommige culturen als in Japan staat zelfstandigheid niet voorop en kunnen Japanse kinderen, die weinig gescheiden zijn van hun moeder, veel stress ervaren tijdens de procedure waardoor het lijkt of ze niet veilig zijn gehecht. Een andere meetmethode op een ander moment kan wellicht wel een veilige hechting tonen.

Volgens recentere theorieën is hechting niet volledig biologisch bepaald maar spelen ook culturele normen en waarden mee. Hechting moet worden gezien als een algemene tendens waarbinnen variatie mogelijk is, afhankelijk van de mate waarin verzorgers binnen de samenleving hun kinderen zelfstandigheid proberen bij te brengen.

22
Q

OUDERLIJKE INTERACTIE

A

De manier waarop ouders met hun kinderen omgaan ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van relaties in de babytijd. Ouders en volwassenen zijn genetisch geprogrammeerd om gevoelig te zijn voor baby’s. De gelaatstrekken van baby’s activeren binnen een 7e van een seconde de fusiform gyrus in de hersenen, wat kan bijdragen aan sociale interactie.

In bijna alle culturen gedragen moeders zich op een specifieke manier tegenover hun baby. Ze hebben de neiging om gezichtsuitdrukkingen en vocale uitingen te overdrijven en ze imiteren het gedrag van hun baby vaak; ze reageren op specifieke geluiden en bewegingen door ze te herhalen. Sommige spelletjes als kiekeboe zijn universeel.

23
Q

Wederzijds regulatiemodel

A

Volgens dit model leren baby’s en ouders emotionele stemmingen aan elkaar leren
communiceren en daar adequaat op leren reageren. Ouders en baby’s werken mee aan de beurtwisseling; de ene persoon wacht tot de andere klaar is met een bepaalde handeling voordat hij met een andere handeling begint:

  • Met 3 maanden hebben baby’s en moeders ongeveer evenveel invloed op elkaars gedrag.
  • Met 6 maanden maken baby’s de dienst uit bij de beurtwisseling.
  • Met 9 maanden is de invloed ongeveer weer even groot.
24
Q

Communicering via gezichtsuitdrukkingen

A

Ouders en baby’s communiceren o.a. via gezichtsuitdrukkingen. Tijdens een experiment waarbij de moeder een onbeweeglijke, versteende gezichtsuitdrukking laat zien, reageert de baby op deze voor hem verwarrende situatie met verschillende geluiden, gebaren en gezichtsuitdrukkingen, waarschijnlijk om een reactie te ontlokken.

Baby’s zijn ook vrolijker wanneer hun moeder vrolijk is en kijken langer naar haar. Wanneer hun moeder een ongelukkig gezicht trekt reageren ze met een droevige blik en wenden ze zich eerder af.

25
Q

Wederzijdse socialisatie

A

proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers
oproept. Het gedrag van de verzorgers roept weer een reactie bij het kind op en zo ontstaat een cyclus. Uiteindelijk
leiden de acties en reacties tot een grotere hechting.

26
Q

DE SOCIALE OMGANG VAN BABY’S MET LEEFTIJDSGENOTEN: INTERACTIE TUSSEN BABY’S

A

Kinderen reageren al vroeg op hun leeftijdgenoten. Dit sociale gedrag komt op verschillende manieren tot uiting:

  • In de 1e maanden (glim)lachen ze en gebruiken ze hun stem als ze naar leeftijdgenoten kijken. Ze hebben meer
    aandacht voor leeftijdgenoten dan voor objecten en hun eigen spiegelbeeld. Ze ontwikkelen steeds meer een voorkeur voor mensen die ze kennen dan voor onbekenden. Tweelingen vertonen bijv. meer sociaal gedrag tegenover elkaar dan tegenover een ander kind.
  • 9 tot 12 maanden oude baby’s bieden elkaar speeltjes aan en spelen sociale spelletjes als kiekeboe. Dit vormt de basis voor latere sociale relaties waarbij kinderen op elkaar reageren en reacties bij elkaar oproepen.
  • Als ze ouder worden beginnen ze elkaar te imiteren. Kinderen van 14 maanden kunnen het gedrag van een vertrouwd persoon reproduceren. Dit heeft een sociale functie en is een leerinstrument. De capaciteiten die kinderen van andere kinderen hebben geleerd blijven behouden en worden later opmerkelijk intensief gebruikt.
    Dit leren van andere kinderen heeft verschillende gevolgen. Interacties tussen kleine kinderen levert niet alleen sociale voordelen op maar heeft wellicht ook invloed op de toekomstige cognitieve ontwikkeling. Het leren van leeftijdgenoten kan blijvend voordeel bieden aan kinderen die in een groep worden opgevangen.
27
Q

DE EFFECTEN VAN KINDEROPVANG

A

Kwalitatief goede externe kinderopvang levert weinig tot geen verschil op t.a.v. hechting tussen ouders en kinderen vergeleken met opvang thuis. Naast de directe voordelen als het in contact komen met veel andere kinderen geeft het ook indirecte voordelen doordat ouders met lagere inkomens kunnen werken en dus een hoger inkomen hebben.

Of het voordelen oplevert hangt af van de pedagogische kwaliteit van de opvang. Dit wordt bepaald door de algemene kwaliteit als de kwaliteit van de interactie tussen de staf en de kinderen. De pedagogische kwaliteit is met name belangrijk voor kinderen met een moeilijk temperament en voor kinderen die jong naar de kinderopvang gaan of er
veel gebruik van maken. Minder goede opvang kan een risico betekenen op het gebied van ontwikkelingsproblemen als internaliserend en externaliserend probleemgedrag en sociaal-emotionele competenties.

Minder positieve onderzoeksresultaten geven aan dat kinderen minder veilig zijn als de kwaliteit van de opvang laag is, ze gebruik maken van meerdere soorten kinderopvang of als het gezinsklimaat minder sensitief en responsief is. Indien kinderen veel gebruik maken van de kinderopvang, werken ze minder zelfstandig en hebben ze slechtere
timemanagementvaardigheden.

De onderzoeksresultaten naar de effecten van kinderopvang zijn noch eenduidig positief noch eenduidig negatief. Wel is duidelijk dat de kwaliteit van de kinderopvang van cruciaal belang is.

28
Q

HOE KIES JE DE JUISTE OPVANG VOOR JE KIND?

A

Bij het kiezen van de juiste kwalitatief hoge kinderopvang kun je de volgeden vragen stellen:
* Zin er genoeg medewerkers? Wenselijk is 1 op 4 kinderen < 1 jaar en 1 op 8 kinderen van 3 tot 4 jaar.
* Voldoet het aan alle overheidsregels en bezit het de juiste papieren?
* Lijken mensen plezier in hun werk te hebben en wat doen ze gedurende de dag met de kinderen?
* Zijn de kinderen en de ruimte veilig en schoon? Is de omgeving vrolijk en gezellig?
* Zijn de medewerkers op de hoogte van de grondbeginselen van ontwikkeling?

29
Q

Persoonlijkheid

A

het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden. Vanaf
de geboorte beginnen kinderen unieke, stabiele kenmerken en gedragspatronen te vertonen die ervoor zorgen dat ze uitgroeien tot afzonderlijke individuen.

30
Q

Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling

A

Theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en van zichzelf leren begrijpen. Volgens zijn theorie voltrekt de ontwikkeling van mensen zich in 8 stadia waarvan de 1e in de babytijd.

31
Q

Stadium van vertrouwen-versus-wantrouwen

A

de periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoeften reageren. Kinderen die vertrouwen ontwikkelen ervaren een gevoel van hoop, met het idee hebben dat ze hun behoeften in principe kunnen bevredigen. Door gevoelens van wantrouwen kunnen kinderen de wereld hard en onvriendelijk vinden, waardoor het vormen van hechte banden later problemen kan geven.

Volgens Erikson wordt persoonlijkheid primair gevormd door de ervaringen van jonge kinderen. Anderen concentreren zich op consistenties in het gedrag die al bij de geboorte aanwezig zijn: het temperament.

32
Q

Temperament

A

heeft betrekking op hoe kinderen zich gedragen i.t.t. wat ze doen of waarom ze het doen.
Vanaf de geboorte zijn er al temperament verschillen, grotendeels a.g.v. genetische factoren. Hoewel het niet permanent en onveranderlijk is, is het vrij stabiel tot in de volwassenheid. De manier waarop kinderen worden opgevoed kan hun temperament ingrijpend veranderen.

Temperament komt tot uiting in verschillende dimensies van gedrag. Een belangrijke dimensie, activiteitenniveau, zegt iets over de algemene mate van bewegen. Sommige baby’s zijn relatief rustig en hun bewegingen zijn traag, anderen hebben een hoog niveau met sterke, rusteloze bewegingen.

Een andere belangrijke dimensie is stemming en met name prikkelbaarheid. Prikkelbare kinderen zijn erg geagiteerd en snel uit hun evenwicht. Eenmaal begonnen met huilen zijn ze moeilijk te troosten. Prikkelbaarheid is relatief stabiel. Vaak zijn ze het met 1 jaar nog steeds en ook met 2 jaar zijn ze sneller van hun stuk gebracht.

33
Q

Dimensies van temperament

A
  1. Activiteit
  2. Toenadering/terugtrekking
  3. Aanpassing
  4. Stemming
  5. Sterkte en duur van de aandacht
  6. Afleidbaarheid
  7. Regelmaat
  8. Intensiteit van de reactie
  9. Reactiedrempel
34
Q

Biologische basis van temperament

A

Vanuit het perspectief van gedragsgenetica zijn temperamentkenmerken te beschouwen als geërfde eigenschappen die vrij stabiel zijn gedurende het leven. Deze eigenschappen vormen de kern van de persoonlijkheid en spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het kind.

Hoge fysiologische reactiviteit (remming tegenover het onbekende), waarbij baby’s een hoge mate van motorischeen spieractiviteit vertonen, uit zich bijv. als verlegenheid. Er ligt een duidelijke biologische basis ten grondslag aan deze remming wat kan leiden tot verhoogde hartslag, bloeddruk en pupilverwijding evenals een hoge prikkelbaarheid
van het limbisch systeem. Mensen die als 2-jarige als geremd worden gezien vertonen als volwassene bij het zien van onbekende gezichten een hoge reactiviteit in de amygdala. De bijbehorende verlegenheid lijkt voort te duren tijdens de jeugd en het volwassen leven. Hoge reactiviteit op onbekende situaties bij baby’s is ook gelinkt aan grotere ontvankelijkheid voor depressie en angststoornissen als volwassene.

35
Q

Temperamentclusters

A

O.b.v. een grootschalig Amerikaans onderzoek kunnen baby’s worden beschreven a.d.h.v. de volgende profielen:

  1. Gemakkelijke baby: baby met een positieve, nieuwsgierige instelling, regelmatige lichaamsfuncties en een goed aanpassingsvermogen. Hun emoties hebben een milde tot lage intensiteit. Betreft 40% van de baby’s.
  2. Moeilijke baby: baby die negatieve buien en een traag aanpassingsvermogen heeft en zich meestal terugtrekt. Betreft 10% van de baby’s.
  3. Geremde baby: baby die inactief is, relatief kalm reageert op zijn omgeving, zich terugtrekt en traag aanpast en over het algemeen een negatieve stemming heeft. Betreft 15% van de baby’s.

De resterende 35% is niet duidelijk in 1 categorie onder te brengen en vertonen verschillende combinaties van eigenschappen. Het kan bijv. opgewekte buien hebben maar negatief reageren op nieuwe situaties.

36
Q

Goodness of fit

A

Goodness of fit: het idee dat de ontwikkeling en de langetermijnaanpassing van kinderen afhankelijk is van de mate waarin hun specifieke temperament aansluit op de aard en eisen van de omgeving waarin ze opgroeien en andersom.

  • Laag activiteitenniveau en lage prikkelbaarheid: gedijen goed in een omgeving waarin ze op verkenning kunnen uitgaan en de vrijheid krijgen om hun gedrag grotendeels zelf te bepalen
  • Hoog activiteitenniveau en hoge prikkelbaarheid: gedijen beter bij een wat stevigere begeleiding waardoor ze hun energie in specifieke richtingen kunnen kanaliseren.

Sommige temperamenten lenen zich beter voor aanpassing dan anderen. Moeilijke kinderen hebben een grotere kans op problemen tegen de tijd dat ze naar school gaan. De meest bepalende factor hierbij is de manier waarop de ouders reageren op het moeilijke gedrag van hun kinderen.
- Reageren met woede en inconsistentie (makkelijk opgewekt door het moeilijke gedrag) leidt tot meer kans op het ontwikkelen van gedragsproblemen.
- Reageren met consistentie en warmte leidt tot minder kans op probleemgedrag

Temperament vertoont een zwakke relatie met hechting. Expressieve kinderen geven makkelijker waarneembare aanwijzingen waardoor het voor de verzorgers makkelijker is om in te gaan op de behoeften van het kind en de hechting te bevorderen.

Culturele verschillen zijn ook van invloed op de consequenties van temperament. Bij de Afrikaanse Masai is het een voordeel om een prikkelbaar, moeilijk temperament te hebben omdat je dan eerder gevoed wordt. Wanneer de omgevingsomstandigheden slecht zijn, zoals bij enorme droogte, kunnen moeilijke baby’s in het voordeel zijn.

37
Q

Gender

A

de eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij geassocieerd worden met een
bepaald geslacht. Mede op basis hiervan ontwikkelen kinderen later hun genderidentiteit.

38
Q

Genderidentiteit

A

het persoonlijk gevoel over de eigen identiteit. Genderidentiteit kan samenvallen met het
geboortegeslacht maar kan er ook van verschillen. Het staat voor de sociaal-culturele afspraken van het man- of vrouw-zijn. Gender gaat om de persoonlijke beleving van de eigen mannelijk- of vrouwelijkheid terwijl sekse en geslacht verwijzen naar biologische verschillen en seksueel gedrag.

39
Q

DE SOCIALE OMGANG VAN BABY’S MET LEEFTIJDSGENOTEN: INTERACTIE TUSSEN BABY’S

A

Kinderen reageren al vroeg op hun leeftijdgenoten. Dit sociale gedrag komt op verschillende manieren tot uiting:

  • In de 1e maanden (glim)lachen ze en gebruiken ze hun stem als ze naar leeftijdgenoten kijken. Ze hebben meer
    aandacht voor leeftijdgenoten dan voor objecten en hun eigen spiegelbeeld. Ze ontwikkelen steeds meer een voorkeur voor mensen die ze kennen dan voor onbekenden. Tweelingen vertonen bijv. meer sociaal gedrag tegenover elkaar dan tegenover een ander kind.
  • 9 tot 12 maanden oude baby’s bieden elkaar speeltjes aan en spelen sociale spelletjes als kiekeboe. Dit vormt de basis voor latere sociale relaties waarbij kinderen op elkaar reageren en reacties bij elkaar oproepen.
  • Als ze ouder worden beginnen ze elkaar te imiteren. Kinderen van 14 maanden kunnen het gedrag van een vertrouwd persoon reproduceren. Dit heeft een sociale functie en is een leerinstrument. De capaciteiten die kinderen van andere kinderen hebben geleerd blijven behouden en worden later opmerkelijk intensief gebruikt.
    Dit leren van andere kinderen heeft verschillende gevolgen. Interacties tussen kleine kinderen levert niet alleen sociale voordelen op maar heeft wellicht ook invloed op de toekomstige cognitieve ontwikkeling. Het leren van leeftijdgenoten kan blijvend voordeel bieden aan kinderen die in een groep worden opgevangen.