H13 De sociale- en de persoonlijkheidsontwikkeling in de schooltijd Flashcards

1
Q

DE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING EN ZELFKENNIS IN DE SCHOOLTIJD

A

Vlijt-versus-minderwaardigheidstadium: de periode van 6 tot 12 jaar waarin het kind volgens Erikson competenties ontwikkelt om problemen met ouders, leeftijdgenoten, school en de wereld om hem heen het hoofd te kunnen bieden. In de schooltijd proberen kinderen ook een plek te vinden in hun sociale wereld, ze moeten zich bewegen tussen diverse sociale groepen en rollen.

Succes in dit stadium leidt tot gevoelens van competentie en bekwaamheid terwijl moeilijkheden tot gevoelens van mislukking en onvermogen leiden. Sommigen kinderen trekken zich daarom terug van hun leeftijdgenoten en doen minder hun best op school omdat ze niet meer gemotiveerd zijn om uit te blinken.

Uit onderzoek blijkt dat mannen die het hardst werkten in hun jeugd, de meest succesvolle volwassenen werden. Vlijt is zelfs een betere indicator voor succes dan intelligentie of sociale achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

VERSCHUIVING VAN FYSIEKE NAAR PSYCHOLOGISCHE KARAKTERISERING VAN HET IK.

A

Kinderen gaan zich meer vereenzelvigen met hun innerlijke, psychische eigenschappen (slim, vriendelijk, aardig) dan met hun externe, fysieke eigenschappen (hardlopen en goed tekenen) a.g.v. hun groeiende cognitieve vaardigheden als theory of mind en informatieverwerkingsstrategieën.

Daarnaast wordt het zelfbeeld ook gedifferentieerder, ze zoeken activiteiten waar hun vlijt vruchten afwerpt. Het zelfbeeld is in deze periode verdeeld in 3 persoonlijke domeinen en 1 intellectueel domein:
1. Fysiek zelfbeeld: fysieke vermogens en uiterlijk;
2. Emotioneel zelfbeeld: specifieke emotionele stemmingen;
3. Intellectueel zelfbeeld: taal, geschiedenis, rekenen, natuurwetenschappen;
4. Sociaal zelfbeeld: leeftijdgenoten en familie en vrienden.

De zelfbeelden sluiten niet altijd op elkaar aan hoewel ze op sommige punten wel overlappen. Iemand ziet zich als een ster in wiskunde maar niet per se in Engels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

SOCIALE VERGELIJKING

A

Schoolkinderen drukken hun capaciteiten niet meer uit in uitersten als goed of slecht maar bepalen waar ze staan d.m.v. sociale vergelijkingsprocessen.

Sociale vergelijking: je eigen gedrag, vermogens, expertise en meningen beoordelen door ze te vergelijken met die van anderen. Wanneer concrete, objectieve maatstaven van hun vermogens ontbreken gaan ze zichzelf a.d.h.v. de sociale realiteit beoordelen. Dit is het beeld dat is afgeleid van de manier waarop anderen handelen, denken, voelen,
en tegen de wereld aankijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

OPWAARTSE EN NEERWAARTSE SOCIALE VERGELIJKING

A

Over het algemeen vergelijken kinderen zich met personen die op relevante punten op hen lijken.

  • Opwaartse sociale vergelijking: de eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die vaardiger en succesvoller zijn, vooral met kinderen van hetzelfde geslacht, leeftijd, afkomst en met vrienden. Het kan kinderen ambitieuzer maken waardoor ze beter kunnen gaan presteren maar ze kunnen ook een lager gevoel van zelfwaarde ontwikkelen omdat ze bang zijn nooit zo goed te worden.
  • Neerwaartse sociale vergelijking: de eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die minder competent of succesvol zijn waardoor ze als beste uit de bus komen wat het zelfbeeld beschermt. Het vormt ook een verklaring voor het feit dat sommige leerlingen op slecht presterende scholen meer eigenwaarde bezitten dan capabele leerlingen op goed presterende scholen.

Uit onderzoek blijkt dat kinderen eerder aan opwaartse sociale vergelijking doen, wat kan betekenen dat kinderen het belangrijker vinden om zichzelf te verbeteren dan om zichzelf goed te voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

EIGENWAARDE

A

Eigenwaarde: de waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken en competenties die we daarmee associëren. Het zelfbeeld bestaat uit opvattingen en percepties van het ik, eigenwaarde is meer emotioneel
georiënteerd.

De eigenwaarde van kinderen maken een belangrijke ontwikkeling door in de schooltijd. Ze vergelijken zich met anderen maar ook met de normen van de maatschappij. Daarnaast ontwikkelen ze hun eigen innerlijke maatstaven voor succes en houden ze bij hoe ze in vergelijking met anderen presteren.

Rond 6 jaar hebben kinderen een globaal, ongedifferentieerd beeld van zichzelf. Als hun eigen waarde positief is dan gaan ze ervan uit dat ze in alles relatief goed zijn. Als het negatief is vice versa. Tijdens de schooltijd raakt hun eigenwaarde gedifferentieerd. Het totale gevoel van een kind kan bijv. zijn samengesteld uit een positief gevoel over zijn kunstzinnigheid en een negatief gevoel over zijn sportieve kwaliteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GROEI EN AFNAME VAN DE EIGENWAARDE

A

De eigenwaarde groeit over het algemeen in de schooltijd, met een kortstondige terugval rond 12 jaar, waarschijnlijk door de overgang naar de middelbare school. Daarna neemt het weer toe.

Kinderen die een algeheel gebrek aan eigenwaarde hebben raken verstrikt in een cyclus van mislukkingen: een zwak gevoel van eigenwaarde geeft lage verwachtingen over prestaties waardoor minder inspanning en angst volgen, leidende tot een daadwerkelijk mislukking. Dit versterkt weer het zwakke gevoel.

Leerlingen met een sterk gevoel voor eigenwaarde komen vanzelf in een cyclus van succes terecht: hoge verwachtingen leiden tot grotere inspanningen en minder angst waardoor de kans op succes groter wordt. Dit bevestigt weer het sterke gevoel.

Ouders kunnen d.m.v. een ondersteunende autoritatieve opvoedingsstijl hun kinderen helpen om de cyclus van mislukkingen te doorbreken. Autoritatieve ouders zijn zorgzaam, bieden hun kinderen emotionele steun en stellen duidelijke grenzen.

Ouders die veel straffen en autoritair zijn geven kinderen het gevoel onbetrouwbaar te zijn en geen goede beslissingen te kunnen nemen waardoor ze het gevoel krijgen onbekwaam te zijn. Toegeeflijke ouders geven hun kinderen een vals gevoel van eigenwaarde, dat net zo beschadigend is.

Leerkrachten die voldoende betrokken zijn, structuur bieden en autonomie ondersteunend zijn, kunnen het sociale zelfbeeld van kinderen verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

VAN ONDERZOEK NAAR PRAKTIJK: HET GEVAAR VAN OVERDREVEN COMPLIMENTEN

A

Het geven van complimenten is niet altijd gunstig. Het prijzen van aangeboren vaardigheden als slimheid i.p.v. inspanningen kan leiden tot het vermijden van uitdagingen. Het is gemakkelijk om het risico op mislukking nogmaals aan te gaan wanneer je hoort dat je niet genoeg je best hebt gedaan dan na te horen dat je niet goed genoeg bent.

Uit een onderzoek over complimenten bij kinderen tussen 8 en 12:
* kinderen met minder eigenwaarde die een klein compliment kregen kozen de moeilijkere werken bij de volgende opdracht;
* kinderen met minder eigenwaarde die een overdreven compliment kregen kozen de eenvoudigere werken;
* kinderen met een hoge eigenwaarde die een overdreven compliment kregen kozen de moeilijkere werken.

Om de eigenwaarde van kinderen te verhogen d.m.v. complimenten is ‘less is more’ van toepassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Angststoornis

A

De meeste kinderen zijn weleens bang of gespannen maar meestal duurt dit niet lang. Bij sommige kinderen is de angst zo heftig dat deze het dagelijkse functioneren in de weg staat. Dan kan er sprake zijn van een angststoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Internaliserende problemen

A

Internaliserende problemen: naar binnen gerichte problemen die leiden tot innerlijke onrust, zich uitend in teruggetrokkenheid, angst, depressie en/of psychosomatische problemen. Betreft 4 - 8% van de kinderen tot 12 jaar waarvan 2% angststoornissen en 1% depressie.

Meisjes vertonen vaker internaliserend gedrag dan jongens maar dit kan ook komen doordat er verschil wordt gemaakt tussen jongens en meisjes. Dit verschil kan verdwijnen door genderbewust opvoeden. Jongens daarentegen kunnen hun angsten of sombere gevoelens overschreeuwen waardoor hun internaliserend gedrag over het hoofd kan worden gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Externaliserende problemen

A

Externaliserende problemen: naar buiten, op anderen, gerichte (gedrags)problemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbuien. Gedragsstoornissen die gepaard gaan met deze problemen:
* Oppossitionele-opstandige stoornis (ODD): gedragsstoornis waarbij het kind zich herhaaldelijk en gedurende langere perioden verzet tegen de leiding van volwassenen en snel geërgerd en vaak boos is. Betreft 3% van de kinderen en jongeren.
* Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD): gedragsstoornis met als symptomen agressief gedrag, vernielen van eigendommen, bedrog, diefstal en/of ernstige overtredingen van regels. Betreft 2%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oorzaak van psychische problemen bij schoolkinderen

A

De oorzaak van psychische problemen bij schoolkinderen kan heel divers zijn en meestal gaat het om een combinatie van factoren:
* erfelijke aanleg;
* moeilijke gezinsrelaties, verwaarlozing, traumatische ervaringen en pestgedrag op school;
* een laag geboortegewicht, complicaties tijdens de zwangerschap, lage intelligentie, en bepaalde persoonlijkheidseigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oplossing psychische- en gedragsproblemen schoolkinderen

A

Angststoornissen en depressies zijn goed te behandelen met antidepressiva dit kan echter ook zorgen voor ernstige stemmingsschommelingen en zelfs suïcidale neigingen. Ook slaap- en kalmeringspillen worden voorgeschreven, dit geeft echter een risico op afhankelijkheid. Daarnaast is medicatie hulp van buitenaf terwijl ze m.b.v. psychotherapie zelf kunnen leren om met hun problemen om te gaan of deze op te lossen.

Psychische problemen in de kindertijd kunnen een verstorend effect hebben op de ontwikkeling en ze vergroten het risico op problemen in de volwassenheid. Preventieve opvoedingsondersteuning en interventies op school met aandacht voor zelfcontrole en probleemoplossende vaardigheden kunnen gedragsproblemen helpen voorkomen. Bij gedragsproblemen en -stoornissen bij kinderen < 12 jaar is gedragstherapeutische oudertraining het effectiefst. Bij heel ernstige problemen kan dit bij kinderen vanaf 8 jaar worden aangevuld met cognitieve gedragstherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

RELATIES: VRIENDSCHAPPEN IN DE SCHOOLTIJD

A

Vriendschap gaat in de schooltijd een steeds grotere rol spelen. De vorming van vriendschap heeft op verschillende manieren invloed op de ontwikkeling van kinderen:
* Vriendschappen verschaffen kinderen informatie over de wereld, over anderen en over zichzelf.
* Vrienden bieden emotionele steun, waardoor kinderen beter met stress om kunnen gaan.
* Vriendschap helpt voorkomen dat kinderen het doelwit van agressie zijn.
* Het vormt een oefening voor interactie en communicatie met anderen en bevordert de intellectuele groei.
* Het stelt kinderen in staat om vaardigheden te oefenen waarmee ze hechte relaties met anderen kunnen aangaan. Deze vaardigheden gaat in hun leven een steeds grotere rol spelen.

De invloed van vrienden is niet groter dan die van ouders en andere gezinsleden. De combinatie van die factoren is bepalend voor de ontwikkeling van kinderen in de schooltijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Volgens Damon doorloopt de beleving van vriendschap in de schooltijd 3 stadia.

A

STADIUM 1: VRIENDSCHAP GEBASEERD OP HET GEDRAG VAN ANDEREN
Dit loopt van het 4e tot het 7e jaar en betreft een concrete kijk op vriendschap. Vrienden zijn anderen die hen aardig vinden en met wie ze speelgoed en andere activiteiten delen. Ze beschouwen de kinderen met wie ze het grootste deel van de tijd doorbrengen als hun vrienden. Kinderen die niet delen, die slaan of die niet met hen spelen, vinden ze
niet aardig. Ze laten nauwelijks de persoonlijke eigenschappen van anderen meewegen, het gedrag van anderen is bepalend voor wie hun vrienden zijn. Een vriend is vooral iemand die mogelijkheden biedt voor plezierige interacties.

STADIUM 2: VRIENDSCHAP GEBASEERD OP VERTROUWEN
Dit loopt van het 8e tot het 10e jaar en betreft een gecompliceerdere kijk op vriendschap. Kinderen laten persoonlijke eigenschappen meewegen, evenals de beloning die de vriendschap oplevert. Het belangrijkste is wederzijds vertrouwen dat iemand er voor je is wanneer je hem nodig hebt. Wanneer dit wordt geschonden wordt dat hoog opgenomen en zijn er formele verklaringen en verontschuldigingen nodig om de vriendschap weer te herstellen.

STADIUM 3: VRIENDSCHAP GEBASEERD OP PSYCHISCHE NABIJHEID
Dit loopt van het 11e tot het 15e jaar en betreft een kijk op vriendschap die hetzelfde is als in de adolescentie. Intimiteit en loyaliteit zijn de belangrijkste criteria van vriendschap die wordt gekenmerkt door psychische nabijheid,
wederzijdse openheid en exclusiviteit. Activiteiten die ze kunnen delen zijn minder belangrijk, ze kijken meer naar de psychische voordelen die de vriendschap met zich meebrengt. Kinderen van 10 en 11 jaar zijn het liefst in gezelschap van anderen die hen vragen mee te doen, gevoel voor humor hebben en aardig en behulpzaam zijn. Aan fysieke en verbale agressie hebben ze een hekel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

INDIVIDUELE VERSCHILLEN BIJ VRIENDSCHAP: WAT MAAKT EEN KIND POPULAIR

A

Vriendschappen van kinderen zijn gerangschikt naar populariteit. Populaire kinderen:
* sluiten vaak vriendschappen met andere populaire kinderen;
* maken gemakkelijk een groter aantal vrienden dan degenen die minder populair zijn;
* vormen eerder een kliek, een groep die als exclusief en aantrekkelijk wordt gezien;
* gaan vaker met een groter aantal kinderen om.

Populaire kinderen hebben vaak verschillende karaktereigenschappen gemeen:
* ze zijn meestal behulpzaam en werken met anderen samen aan gemeenschappelijke projecten;
* ze zijn grappig; ze hebben gevoel voor humor en waarderen het als anderen grappig proberen te zijn
* ze zijn beter in staat om de emoties van anderen te begrijpen omdat ze hun non-verbale gedrag kunnen interpreteren;
* ze kunnen hun eigen non-verbale gedrag beter reguleren waardoor ze meestal positief overkomen.

Kortom, ze scoren hoog op sociale competentie: het geheel van individuele sociale vaardigheden dat individuen in staat stelt om succesvol te functioneren in sociale omgevingen.

Sommige populaire kinderen vertonen echter allerlei vormen van negatief gedrag. Ondanks dat ze zich agressief en storend gedragen worden ze door leeftijdgenoten vaak stoer en cool gevonden. Misschien veroorzaakt doordat ze zien hoe deze kinderen allerlei grenzen doorbreken.;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HET VERMOGEN OM SOCIALE PROBLEMEN OP TE LOSSEN

A

Een factor van populariteit is het goed kunnen oplossen van sociale problemen, het gebruik van strategieën om sociale conflicten op te lossen op manieren die zowel voor jezelf als voor anderen bevredigend zijn. Dit vormt een belangrijk element van sociaal succes.

Volgens Dodge is er bij het oplossen van sociale problemen sprake van stappen en beslissingen die ze bij elke stap nemen en komt dit overeen met de informatieverwerkingsstrategieën van kinderen. Het stappenmodel:
1. Vinden van relevante sociale aanwijzingen. Bijv. iemand klaagt en kijkt boos.
2. Interpreteren en evalueren van de sociale aanwijzingen. Bijv. de boosheid komt door het verliezen van het spel. Kinderen met autisme hebben moeite met deze stap.
3. Bedenken van mogelijke reacties die het probleem kunnen oplossen. Bijv. de regels verdedigen of iemand herinneren aan het succes in het verleden.
4. Overwegen van reacties en hun mogelijke consequenties. Bijv. de persoon wordt resp. bozer of kalmeert.
5. Kiezen voor een bepaalde reactie. Bijv. iemand herinneren aan het succes in het verleden.
Gevolg: de ander kalmeert.

Over het algemeen kunnen populaire kinderen de betekenis van het gedrag van anderen beter interpreteren en hebben ze een breed scala aan technieken om met sociale problemen om te gaan i.t.t. minder populaire kinderen. Impopulaire kinderen kunnen last krijgen van aangeleerde hulpeloosheid. Omdat ze de reden van hun impopulariteit niet begrijpen en het gevoel krijgen geen invloed te kunnen uitoefenen op hun situatie, proberen ze niet meer om contact te leggen en geven ze het op. Hierdoor wordt de kans kleiner dat de impopulariteit afneemt (selffulfilling prophecy).

17
Q

IS SOCIALE COMPETENTIE TE LEREN?

A

Sociale vaardigheidstraining leert kinderen vaardigheden voor bijv. het voeren van een gesprek. Ze leren iets over zichzelf te vertellen, door vragen te stellen iets over de ander te leren en hoe ze anderen op een niet-bedreigende manier hulp en suggesties kunnen aanbieden. Deze kinderen vertonen meer interactie met leeftijdgenoten, voeren meer gespreken, ontwikkelen meer eigenwaarde en werden beter geaccepteerd dan daarvoor in vergelijking tot kinderen die de training niet hebben gehad.

18
Q

ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE IN HET DAGELIJKS LEVEN: HOE KWEEK JE SOCIAAL COMPETENTERE KINDEREN?

A
  • Stimuleer sociale interactie via groepsactiviteiten of d.m.v. scouting of een teamsport.
  • Breng kinderen luistervaardigheden bij. Leer ze dat niet alleen op de letterlijke inhoud van een gesprek maar ook op de onderliggende betekenis moeten reageren.
  • Maak kinderen ervan bewust dat mensen non-verbaal emoties en stemmingen uiten waar ze op moeten letten.
  • Breng ze gesprekstechnieken bij en stimuleer ze in de ik-vorm te praten.
  • Vraag ze niet om in het openbaar teams of groepen te kiezen.
19
Q

GENDER EN VRIENDSCHAP

A

Kinderen in de schooltijd vermijden de andere sekse en hun sociale netwerk bestaat bijna alleen maar uit kinderen van dezelfde sekse. In sommige culturen hebben jongens en meisjes verschillende taken maar dit vormt waarschijnlijk niet de verklaring voor de seksesegregatie aangezien dit zich in bijna alle samenlevingen manifesteert. Kinderen in meer ontwikkelde landen zitten op dezelfde scholen en nemen deel aan dezelfde activiteiten en zijn toch geneigd de andere sekse te vermijden.

De weinige keren dat ze zich op elkaars territorium wagen heeft het vaak een romantische ondertoon, grensverkeer genaamd. Dit benadrukt de grenzen tussen de seksen en kan een opmaat zijn voor toekomstige romantische interacties.

De vriendschappen van jongens en meisjes zijn verschillend. Jongens hebben vaak een groter vriendennetwerk dan meisjes en spelen meer in groepen. De statushiërarchie heeft een rigide pikorde en is vrij duidelijk; er is een door iedereen geaccepteerde leider en de andere leden vallen in speciale statuscategorieën.

Dominantiehiërarchie: de rangorde waarin de relatieve sociale macht van de leden van een groep tot uiting komt. Hierdoor kunnen kinderen met een hogere status kinderen die lager in de hiërarchie staan veilig betwisten, tegenwerken en soms ook pesten. Jongens zijn vaak bezig met hun positie en proberen hun status in stand te houden en te verbeteren. Dit leidt tot een restrictieve speelstijl.

Restrictieve speelstijl: een speelstijl waarbij kinderen de interacties onderbreken op het moment dat zij het gevoel hebben dat hun status gevaar loopt. Ze gaan dan bijv. ruzie maken of zich assertief gedragen. Jongens spelen daarom vaak in explosies i.p.v. in langere rustige episodes. De bezorgdheid over de status komt tot uiting in de taal die ze
onderling gebruiken.

Meisjes richten zich vaak op 1 of 2 beste vriendinnen met min of meer dezelfde status. I.t.t. jongens proberen meisjes statusverschillen juist te vermijden geven de voorkeur aan vriendschappen tussen gelijken. Meisjes kunnen heel confronterend zijn tegen jongens en meisjes die niet tot hun vriendenkring behoren. Met hun vriendinnen streven ze naar indirecte conflictoplossing d.m.v. compromissen te sluiten, de situatie te negeren of door toe te geven. Ze drukken niet hun standpunt door maar proberen de harmonie te bewaren zodat de interacties soepel verlopen en niet confronterend zijn. Hun kijk op relaties komt tot uiting in de taal die ze gebruiken. Ze bezigen minder confronterende en gebiedende taal met indirecte werkwoordsvormen als ‘laten we naar de film gaan’ of ‘zou je willen ruilen?’.

20
Q

PESTEN OP SCHOOL EN ONLINE

A

Petsen komt veel voor op de basisschool, zowel op school als op internet. Ongeveer 13,5% van de kinderen wordt gepest en van de scholieren tussen de 8 en 12 jaar bleek 25% iemand in de afgelopen maanden te hebben gepest. Bij pesten zijn vaker jongens dan meisjes betrokken. Pesten neemt met de helft af bij het gebruik van antipestprogramma’s.

Er zijn 4 soorten pestgedrag:
1. Verbaal pesten: uitschelden, bedreigen of belachelijk maken van slachtoffers vanwege lichamelijke of andere eigenschappen;
2. Fysiek pesten: agressie waarbij kinderen worden geslagen, geduwd of op ongepaste wijze worden aangeraakt;
3. Relationeel pesten: subtielere vormen, bijv. kinderen uitsluiten van sociale activiteiten;
4. Cyberpesten: op internet aanvallen van kinderen waarbij kwaadaardige leugens of beeldmateriaal over hen wordt verspreid, bedoeld om hun reputatie te beschadigen. Pesten via internet is vaak nog pijnlijker dan live pesten omdat het anoniem gebeurt en tegelijkertijd openbaar is.

In Nederland werden in 2017 minder leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs gepest dan in eerdere jaren. Het aantal leerlingen dat aangeeft structureel gepest te worden is 5 à 6%.

21
Q

EIGENSCHAPPEN VAN KINDEREN DIE GEPEST WORDEN

A

Kinderen die worden gepest hebben bepaalde eigenschappen gemeen: het zijn vaak passieve einzelgängers, huilen snel en/of missen sociale vaardigheden die een einde aan het pesten kunnen maken als bijv. met humor reageren op getreiter. Ook kinderen zonder deze eigenschappen worden wel gepest

22
Q

EIGENSCHAPPEN VAN PESTERS

A

De helft van de pesterijen is het gevolg van mishandeling thuis. Kinderen die pesten kijken meer naar geweld op tv en misdragen zich thuis en op school vaker dan niet-pesters. Ze proberen zich vaak uit de problemen te liegen en vertonen geen spijt richting slachtoffers na het pesten. Ze overtreden vaker de wet als ze volwassen zijn. Ze zijn vaak populair bij leeftijdsgenootjes en kunnen zelf ook het slachtoffer worden van pesterijen.

23
Q

PESTEN TEGENGAAN

A

Pesten in het primair onderwijs kan worden verminderd met specifiek op pesten gerichte programma’s. Het meest effectief is wanneer kinderen actief worden betrokken. Door leerlingen in staat te stellen voor slachtoffers op te komen neemt het pestgedrag aanzienlijk af. Wat niet werkt is zero-tolerance beleid tegen vechten of gepeste kinderen bij elkaar zetten in een klas of therapie groep.

KiVa: een preventief schoolbreed (wetenschappelijk onderbouwd) antipestprogramma dat de kracht van de groep gebruikt om de sociale veiligheid op school te versterken en pestproblemen tegen te gaan. Het richt zich op positieve groepsvorming en stimuleert de sociale vaardigheden en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.

Het is een effectief programma en het verbetert het school- en leerklimaat, vermindert het pesten, verhoogt de leerprestaties en heeft een positieve invloed op het welbevinden van leerlingen en leerkrachten. Aanbevolen strategieën zijn o.a. het weigeren in te gaan provocaties, protesteren en praten met vertrouwde volwassenen.

24
Q

VEILIGHEID OP HET INTERNET

A

Kinderen en jongeren zijn koplopers in het gebruik van internet en social media. Ze lopen de kans om risicovolle of negatieve ervaringen te beleven zonder daarop te zijn voorbereid. Te denken valt aan het zien van ongepaste informatie als porno of geweld maar ook het onbedoeld vrijgeven van informatie over zichzelf waar mensen misbruik van kunnen maken. Om kinderen te beschermen zijn er technische hulpmiddelen als bijv. firewalls, virusscanners, en de blokkade van websites. Het werkelijk gevaar is niet het internet zelf maar het feit dat kinderen dingen doen waar ze niet aan toe zijn. Om hun weerbaarheid te vergroten moet ook worden ingezet op mediaopvoeding en -educatie
zoals praten over media-ervaringen, kritisch en selectief met het media-aanbod om leren gaan, samen media gebruiken, stellen van grenzen voor gebruik en controleren wat kinderen online doen.

25
Q

VERANDERENDE THUISOMGEVING

A

In de schooltijd moeten kinderen en hun ouders omgaan met hun groeiende zelfstandigheid.
Coregulering: periode waarin ouders en kind gezamenlijk het gedrag van het kind bepalen. Ouders verschaffen steeds meer globale richtlijnen voor gedrag, terwijl kinderen in de praktijk zelf hun gedrag bepalen. Kinderen brengen ook aanzienlijk minder tijd met hun ouders door maar deze blijven verantwoordelijk voor de opvoeding en hebben veel invloed op het leven van hun kinderen door het verschaffen van essentiële ondersteuning, advies en richting.

Broers en zussen hebben een belangrijke invloed, zowel positief als negatief. Ze bieden ondersteuning,
kameraadschap en een gevoel van veiligheid maar het kan ook een bron van onenigheid zijn. Er kan rivaliteit zijn, waarbij broers en zussen met elkaar concurreren en/of ruzie maken. Dit is het heftigst bij kinderen van hetzelfde geslacht en die ongeveer van dezelfde leeftijd zijn. Voortrekken door ouders maakt het erger hoewel dit voortrekken ook perceptie kan zijn. Bijv. een broer dit meer mag omdat hij ouder is, is geen voortrekken maar kan bij een jonger kind wel zo voelen. Voorkeur kan ook de eigenwaarde van een kind negatief beïnvloeden.

Enige kinderen kunnen geen ruzie maken met broers en zussen maar missen ook de voordelen van het opgroeien met andere kinderen. Enig kinderen zijn net zo goed en soms zelfs beter aangepast dan kinderen met broers en zussen, ze hebben vaak meer eigenwaarde en zijn sterker gemotiveerd om te presteren.

26
Q

ALS BEIDE OUDERS WERKEN

A

Sleutelkind: een kind dat zichzelf na school binnenlaat en thuis blijft wachten tot zijn ouders van hun werk thuiskomen. Kinderen waarvan de ouders fulltime buitenshuis werken doen het vrij goed. Wanneer hun ouders liefdevol zijn, adequaat reageren op hun behoeften en voor goede opvang zorgen ontwikkelen zich niet anders dan wanneer 1 van de ouders niet werkt. Sleutelkinderen zijn soms ook zelfstandiger, hebben het gevoel competent te zijn en een nuttige bijdrage te leveren. Indien kinderen op te jonge leeftijd of te lang alleen gelaten worden kan het negatieve gevolgen hebben als meer liegen, stelen, pesten en agressief gedrag.

Dat kinderen van 2 werkende ouders meestal goed aangepast zijn heeft te maken met de psychische aanpassing van de ouders. Het is niet belangrijk of ouders kiezen voor fulltime werken, thuisblijven of een combinatie daarvan, waar het om gaat is dat ze tevreden zijn met de keuzes die ze maken. In dat geval zijn ze vaak zorgzamer voor de kinderen.
Onderzoek wijst uit dat kinderen met ouders die fulltime werken evenveel tijd met het gezin, op school, met vrienden en alleen doorbrengen als kinderen waarvan 1 van de ouders thuisblijft.

27
Q

DIVERSITEIT IN GEZINSSAMENSTELLINGEN

A

Veel kinderen wonen niet hun hele jeugd in 1 gezin. Ze wonen in 1-oudergezinnen, met stiefouders in samengestelde gezinnen of met grootouders of andere familieleden.

28
Q

GESCHEIDEN GEZINNEN

A

Kind zijn van gescheiden ouders is niet langer een uitzondering. De kortetermijngevolgen van een scheiding kunnen behoorlijk ontwrichtend zijn.
* Kinderen kunnen verschillende typen psychische onevenwichtigheid vertonen zoals bang of depressief zijn of kunnen slaapstoornissen of zelfs fobieën ontwikkelen.
* Kinderen wonen na de scheiding meestal bij de moeder maar de relatie tussen moeder en kind verslechtert vaak.
* Aan het begin van de schooltijd geven kinderen zichzelf vaak de schuld van de scheiding.
* Rond 10 jaar hebben ze het gevoel partij te moeten kiezen voor 1 van de ouders en komen ze in een
loyaliteitsconflict.

De consequenties op lange termijn zijn minder duidelijk. Volgens sommigen worden de gevolgen na 1,5 tot 2 jaar minder destructief en keren kinderen terug naar hun oorspronkelijke psychische toestand. Anderen menen dat een scheiding een lange nasleep heeft. Kinderen van gescheiden ouders hebben 2 keer zo vaak psychische hulp nodig en ze lopen een groter risico om zelf later te gaan scheiden. Uit onderzoek blijkt dat scheidingskinderen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van gedrags- en emotionele problemen, moeilijkheden in sociale relaties, kwetsbare eigen relatie- en gezinsvorming, riskante gewoonten (roken, blowen, drinken) en schoolproblemen.

De manier waarop kinderen op een scheiding reageren hangt af van verschillenden factoren.
* De wijze waarop ouders hun kinderen begeleiden tijdens en na de scheiding.
* De economische status van een gezin na de scheiding. De levensstandaard van beide ouders daalt en een kind kan met armoede te maken krijgen.
* Wanneer de scheiding de vijandigheid en ruzies in huis vermindert. De rust na de scheiding kan beter zijn voor een kind, vooral wanneer het een hechte, positieve relatie heeft met de ouder waarmee het niet samenleeft.
* Uit onderzoek blijkt dat de mate waarin kinderen betekenis kunnen geven aan de scheiding en de mate waarin het kind het gevoel heeft ertoe te doen voor zijn ouders, een belangrijkere invloed heeft op de levenskwaliteit dan de mate van conflict.

Het is dus belangrijk bij kinderen te toetsen of zij de situatie begrijpen, om met hen rekening te houden en om hen de ruimte te geven om het verschil te maken na de scheiding. Scheidingsbemiddelaars kunnen daarbij helpen. Het is voor kinderen belangrijk dat ze het gevoel hebben dat zij ook na de scheiding belangrijk zijn.

29
Q

LEVEN IN EEN NIEUW SAMENGESTELD GEZIN

A

Nieuw samengesteld gezin: een huishouding dat bestaat uit 2 ouders en minstens 1 kind uit een eerdere relatie. Voor kinderen is dit vaak lastig. Vaak is sprake van rolambiguïteit, de rollen en
verwachtingen van elk gezinslid zijn onduidelijk. Vaak weet een kind niet wat zijn verantwoordelijkheid is, hoe het zich moet gedragen. Het moet bijv. kiezen met welke ouder het op vakantie gaat of krijgt tegenstrijdige boodschappen van zijn biologische- en stiefouder.

Schoolkinderen doen het, in vergelijking met adolescenten, vaak verassend goed en passen zich makkelijk aan. De financiële situatie wordt vaak beter, er zijn meer mensen om huishoudelijke taken te verdelen en het levert meer sociale interactie op. Sommige kinderen hebben er moeite me, bijv. als een kind gewend is om zijn moeder voor zich
alleen te hebben en nu de aandacht moet delen. Nieuwe samengestelde gezinnen zijn vaak het meest succesvol wanneer de ouders de eigenwaarde van de kinderen stimuleren en een cultuur creëren waarvan alle gezinsleden zich onderdeel voelen. Naarmate de kinderen jonger zijn verloopt de overgang makkelijker.

30
Q

EENOUDERGEZINNEN

A

Eenoudergezin: een gezin waarbij minimaal 1 minderjarig kind bij een ouder woont. Het aantal kinderen dat in een 1-ouder gezin opgroeit neemt toe en meestal wonen ze bij de moeder. Kinderen die bij de vader wonen, wonen vaak ook bij de moeder via co-ouderschap.

De gevolgen voor kinderen hangt af van het feit of er wel een ouder is geweest en hoe de relatie tussen de ouders destijds was. Daarnaast speelt hoeveelheid tijd die de ouder met het kind kan doorbrengen, de mate van stress en de economische status van het gezin een rol, relatieve armoede heeft een negatieve invloed op het kind.

31
Q

GEZINNEN MET HOMOSEKSUELE OUDERS

A

Een toenemend aantal kinderen heeft 2 moeder of 2 vaders. Uit onderzoek komt naar voren dat kinderen uit gezinnen met homoseksuele ouders zich net zo ontwikkelen als kinderen uit heterogezinnen.

  • Hun gedrag is niet meer of minder gendertyperend, als adolescent hebben ze dezelfde liefdesrelaties en seksuele gedragingen;
  • Geen significante verschillen t.a.v. sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling, genderrol, genderidentiteit en seksuele oriëntatie;
  • Homoseksuele ouders waarderen de relatie met hun kinderen beter dan heteroseksuele ouders;
  • Ze gaan op dezelfde manier om met leeftijdgenoten en met volwassenen, homo- of heteroseksueel, is de relatie niet anders.

Ze hebben wel te maken met meer vooroordelen en discriminatie vanwege de homoseksualiteit van hun ouders waardoor ze zich soms buitengesloten voelen.

32
Q

HUISHOUDENS VAN 3 GENERATIES

A

Sommige kinderen leven met hun ouders en grootouders in 1 huis wat een rijke leefervaring voor kinderen kan zijn maar ook een bron van conflict omdat meerdere mensen zich met de opvoeding kunnen gaan bemoeien. Het komtvvaak voor bij niet-westerse gezinnen waar de grootouders een deel van de dagelijkse verzorging op zich nemen en een
actieve rol in de opvoeding spelen.

33
Q

CULTURELE ACHTERGROND EN GEZINSLEVEN

A

Bij Surinaamse families bijv. heerst vaak een sterk familiegevoel waarbij familieleden in huis worden genomen. Relatief vaak staat er een vrouw aan het hoofd waardoor sociale en financiële steun in brede zin belangrijk is. Oudere volwassen spelen vaak een grote rol waardoor kinderen vaak bijzonder goed zijn aangepast.

34
Q

ARMOEDE EN GEZINNEN

A

Kinderen uit minder welvarende gezinnen hebben vaak veel en grote problemen. Er zijn weinig basismiddelen en er is vaker ontwrichting in het leven van een kind doordat ze bijv. goedkopere huisvesting moeten zoeken of verhuizen om werk te vinden. Hierdoor kan er weinig aandacht en steun zijn voor het kind. De spanning die dit oplevert, gecombineerd met stress door veel geweld en slecht onderwijs eist uiteindelijk zijn tol van een kind. Het loopt het risico op slechtere schoolprestaties, hogere mate van agressie en gedragsproblemen. Er is ook een verband met psychische problemen.

35
Q

HULP BIJ OPVOEDEN EN OPGROEIEN

A

Het kan zijn dat ouders intensieve hulp nodig hebben bij het opvoeden.

Opvoedingsondersteuning: alle activiteiten die gericht zijn op ouders en andere (beroeps) opvoeders met het doel hun pedagogisch handelen te verbeteren. De professionals geven ouders handvatten om de thuissituatie te verbeteren m.b.t. onderwerpen als grenzen stellen, corrigeren, straffen, ongehoorzaam, druk of agressief gedrag van het kind, ontwikkeling en gezondheid van het kind.

In extreme gevallen is het nodig dat een kind (tijdelijk) in een gezinsvervangende opvang woont. Dit kan door vrijwillige medewerking van de ouders of door een uithuisplaatsingbesluit van de rechter. Bij voorkeur worden kinderen geplaats in een pleeggezin, opvang in gezinsverband die het meest op de natuurlijke situatie lijkt.

Integrale jeugdzorg: de zorg voor jongeren met een beperking of met gedrags- en emotionele problemen is een integraal onderdeel van de zorg voor jongeren in het algemeen. De verschillende partijen die betrokken zijn bij de hulpverlening aan kind en gezin werken met elkaar samen.

Jeugdzorg Nederland geeft aan dat het goed gaat met de jeugd. In 2018 heeft 12% een vorm van hulpverlening ontvangen waarvan het overgrote deel vrijwillige hulp zonder verblijf betrof. Zorg met verblijf vindt steeds meer plaats in pleeggezinnen i.p.v. in (gesloten) instellingen.