H10 De sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling in de peuteren kleutertijd Flashcards

1
Q

PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING VOLGENS ERIKSON

A

Psychosociale ontwikkeling: de verandering in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.

Volgens Erikson krijgen peuters- en kleuters te maken met een belangrijk psychosociaal conflict rondom de ontwikkeling van eigen initiatief en ontwikkelen ze een zelfconcept, een denkbeeld over het eigen-ik. Elk mens doorloopt volgens hem 8 verschillende stadia, waarin steeds een bepaalde crisis of een bepaald conflict moet worden opgelost. O.b.v. zijn ervaringen bij het oplossen van deze conflicten ontwikkelt iedereen een positiever of negatiever gevoel van eigenwaarde of zelfbeeld.

Stadium van autonomie vs schaamte en twijfel: de periode waarin kinderen tussen 12 à 18 maanden en 3 jaar zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als hun ouders hun verkenningsdrang stimuleren, en schaamte en zelftwijfel ervaren als ze overmatig beschermd worden of juist aan hun lot overgelaten.

Stadium van initiatief vs schuldgevoel: de periode van het 3e tot het 6e jaar waarin kinderen te maken krijgen met conflicten tussen het verlangen om initiatief te nemen en in het middelpunt te staan en het schuldgevoel dat voortvloeit uit de onbedoelde consequenties van hun acties. Bijv. door rivaliteit, jaloezie en conflicten met broertjes, zusjes, ouders en vriendjes.

Door positief te reageren kunnen ouders hun kinderen helpen de negatieve gevoelens die kenmerkend zijn voor deze periode het hoofd te bieden. Door de kinderen de gelegenheid te bieden zelfstandig te handelen, maar hun tegelijkertijd ondersteuning en sturing te geven, kunnen ouders het initiatief van hun kinderen stimuleren. Ouders die proberen de pogingen om onafhankelijker te worden tegen gaan, zullen bij hun kinderen een schuldgevoel bevorderen dat hun hele leven blijft bestaan.

De zelfdeterminatietheorie vult het perspectief van Erikson aan. De 3 basisbehoeften autonomie, competentie en verbondenheid moeten bevredigd worden zodat het kind zich optimaal kan ontwikkelen en waarbij frustratie van 1 van de basisbehoeften functioneringsproblemen kan voorspellen. Dit geldt ook voor het niet oplossen van een conflict volgens de theorie van Erikson.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HET ZELFBEELD IN DE PEUTER- EN KLEUTERTIJD

A

Zelfbeeld: iemands identiteit of de opvattingen die hij van zichzelf als persoon heeft. Peuters en kleuters en hebben de neiging om hun capaciteiten en hun kennis op alle gebieden te overschatten (‘ik kan heel hard rennen’, ‘ik ben groot’) en daardoor is hun toekomstbeeld vrij rooskleurig: ze verwachten de volgende wedstrijd te winnen en al hun
tegenstanders te verslaan. Dat optimisme is deels het resultaat van het feit dat ze nog niet zijn begonnen zichzelf en hun prestaties te vergelijken met anderen.

In het beeld dat kinderen van zichzelf beginnen te ontwikkelen, komt ook de cultuur waarin ze opgroeien tot uiting.

Individualistische oriëntatie: denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit, de eigenheid van het individu en persoonlijk belang. Kinderen in een westerse cultuur zullen een onafhankelijk beeld van zichzelf ontwikkelen. Zij zullen meer de nadruk leggen op de aspecten die hen van anderen onderscheiden, op wat hen uniek
maakt. Gezegde: brutalen hebben de halve wereld.

Collectivistische oriëntatie: denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op onderlinge en wederzijdse afhankelijkheid. Dit betreft Aziatische culturen waarbij kinderen wordt bijgebracht dat een kind juist niet moet opvallen, dienstbaar moet zijn aan de familie en goed zijn best moet doen. Gezegde: niet je kop boven het maaiveld uit steken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

GENDERIDENTITEIT

A

Vanaf hun geboorte worden jongens en meisjes verschillende behandeld. Terwijl meisjes schouderklopjes krijgen voor hun plezierige persoonlijkheid, ontvangen jongens complimenten voor hun intellectuele en analytische vaardigheden.

Met 2 jaar geven kinderen zichzelf en anderen consistent het label mannelijk of vrouwelijk. Gender manifesteert zich bijv. tijdens het spelen. Jongens doen meer wilde spelletjes terwijl meisjes zich
vaker bezighouden met georganiseerde spelletjes en rollenspelen. Wilde spelletjes stimuleren de ontwikkeling van de prefrontale cortex en helpen bij het beheersen van emoties.

Rond 3 jaar beginnen jongens liever met jongens te spelen en meisjes met meisjes. Dit valt in alle culturen waar te nemen. Peuters en kleuters ontwikkelen ook verwachtingen over toepasselijk gedrag voor jongens en meisjes en deze zijn meer stereotype dan die van volwassenen en minder flexibel dan in andere fases. Genderstereotiepe opvattingen worden tot aan het 5e jaar steeds uitgesprokener en nemen rond het 7e jaar wat af maar verdwijnen niet.

Genderverwachtingen van peuters en kleuters:
* Mannen: eigenschappen m.b.t. competentie, onafhankelijkheid, kracht en concurrentiedrang.
* Vrouwen: eigenschappen als warmte, expressiviteit, zorgzaamheid en onderworpenheid.
Dit zegt iets over hoe ze de wereld zien. Hun opvattingen hebben zowel invloed op hun eigen gedrag als op de manier waarop zij met leeftijdsgenoten en volwassenen omgaan. Er zijn verschillende verklaringen voor waarom gender in de peuter- en kleutertijd zo’n belangrijke rol speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

BIOLOGISCHE THEORIEËN OVER GENDERVERSCHILLEN

A

Biologische kenmerken die gerelateerd zijn aan geslacht en die rechtstreeks tot genderverschillen leiden:

  • Meisjes waarbij de moeder tijdens de zwangerschap is blootgesteld aan hoge doses androgenen (mannelijke hormonen) vertoonden vaker stereotiep mannelijk gedrag als bijv. liever met jongens spelen en met jongens geassocieerd speelgoed spelen. Jongens waarbij de moeder een hoge dosis oestrogenen (vrouwelijke hormonen)
    had gekregen, vertoonden meer stereotiep vrouwelijk gedrag.
  • Er bestaan verschillen in de structuur van mannelijke en vrouwelijke hersenen. De corpus callosum bijv. is proportioneel groter bij vrouwen. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat deze groter is a.g.v. ervaringen die de groei van de hersenen op een bepaalde manier beïnvloeden. Dan leiden omgevingsfactoren tot biologische
    veranderingen.
  • Volgens de evolutionaire benadering waarborgen de genderverschillen de overleving van de soort. Mannelijke eigenschappen zoals kracht en concurrentiedrang zorgen ervoor dat mannen beter in staat zijn om vrouwen aan te trekken die voor nageslacht zorgen. Vrouwelijke eigenschappen als verzorgen zorgen ervoor dat vrouwen beter
    hun kinderen kunnen beschermen tegen de gevaren van de kindertijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PSYCHOANALYTISCHE THEORIEËN

A

Volgens Freud valt de peuter- en kleutertijd deels samen met de fallische fase waarin een kind vooral plezier ontleent aan zijn genitale seksualiteit. Het einde van deze fase, rond 5 jaar, gaan anatomische verschillen tussen mannen en vrouwen in het oog springen en is ervoor zowel jongens als meisjes een belangrijk keerpunt in de ontwikkeling:

  • Oedipuscomplex: psychoanalytisch concept waarbij jongens rond 5jaar onbewust ‘seksuele’ belangstelling beginnen te tonen voor hun moeder en zien hun vader als rivaal. Hun vader zien ze als almachtig en daarom ontwikkelen ze een angst voor vergelding, die zich manifesteert als castratieangst. Om deze angst te overwinnen,
    onderdrukken de jongens hun verlangen naar hun moeder en beginnen zich te identificeren met hun vader om zoveel mogelijk op hem te lijken.
  • Elektracomplex: psychoanalytisch concept waarbij meisjes rond 3 à 4 jaar ontdekken dat ze geen penis hebben en ze penisnijd, een verlangen om te krijgen wat de penis symboliseert, ontwikkelen. Ze kunnen hierdoor een bezittelijke genegenheid voor de vader vertonen, waarbij rivaliteit en afstand tot de moeder ontstaat. Met 6 à 7 jaar vertonen ze pas weer behoefte aan gezelschap van en identificatie met hun moeder.

Identificatie (volgens de psychoanalyse): psychisch proces waarbij kinderen proberen gelijk te zijn aan de ouder van dezelfde sekse en waarbij ze de attitudes en waarden van deze ouder overnemen. Dit leidt ertoe dat kinderen de genderattitudes en-waarden van hun ouders overnemen en steeds weer aan de volgende generatie overgegeven.

De kritiek hierop is dat er geen wetenschappelijke onderbouwing is van zijn theorie. Daarnaast leren kinderen genderstereotypen veel eerder dan 5 jaar en vindt dit ook in eenoudergezinnen plaats. Penisnijd, waarbij mannelijke geslachtsorganen als beter worden gezien dan vrouwelijke, wordt gezien als seksistisch en is tegenwoordig achterhaald door grotere gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DE SOCIALE LEERTHEORIE VAN GENDERVERSCHILLEN

A

Kinderen leren gendergerelateerd gedrag en -verwachtingen van ouders, onderwijzers, broers, zussen, leeftijdsgenoten, te observeren. Ze gaan zelf het gendergerelateerde gedrag vertonen wanneer ze zien dat dit bij anderen beloond wordt.

Ook speelgoed, boeken en media spelen een rol bij het in standhouden van traditionele opvattingen over gendergerelateerd gedrag dat kinderen overnemen. Bijv. in tv-programma’s:
* vrouwelijke personages worden meestal gedefinieerd a.d.h.v. hun relatie met mannen;
* vrouwen zijn altijd met mannen te zien, vrouw-vrouw relaties komen bijna niet voor;
* vrouwen worden veel vaker als slachtoffer neergezet dan mannen;
* mannen en vrouwen worden meestal in traditionele genderrollen gepresenteerd;
* er treden 2 keer zo veel mannelijke- als vrouwelijke personages op in tv-programma’s;
* vrouwen worden minder vaak geportretteerd als besluitvormers of als productieve individuen maar meer als personages die geïnteresseerd zijn in relaties, huis en gezin.

Volgens onderzoek hebben zulke modellen een sterke invloed op wat peuters en kleuters passend gedrag vinden.

Het leren via sociale rollen gaat ook via een directere manier door te zeggen dat kinderen zich als een ’lief meisje’ of ‘grote jongen’ moeten gedragen. Hiermee wordt geleerd dat meisjes beleefd en fatsoenlijk en jongens hard en onverstoorbaar moeten zijn, eigenschappen geassocieerd met traditionele mannelijke en vrouwelijke stereotypen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DE COGNITIEVE THEORIE VAN GENDERVERSCHILLEN

A

Genderidentiteit: het persoonlijk gevoel over de eigen seksuele identiteit. Dit kan samenvallen met het geboortegeslacht maar er ook van verschillen. Voor deze perceptie van het zelf als mannelijk of vrouwelijk ontwikkelen ze al vroeg in het leven een genderschema.

Genderschema: een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend.

Peuters en kleuters stellen regels op voor wat wel en niet gebruikelijk is en waar ze zich soms rigide aanhouden. Bijv. als meisje geen broek willen dragen omdat dat dat niet bij een vrouw hoort. Deze rigiditeit is volgens Kohlberg het resultaat van de veranderingen in de manier waarop peuters en kleuters tegen gender aankijken.
* Genderschema’s worden bij jonge kinderen beïnvloed door onjuiste opvattingen over sekseverschillen. Ze denken dat deze niet zijn gebaseerd op biologische factoren maar op verschillen in verschijning of gedrag. Bijv. wanneer je een jurk aantrekt word je een meisje en wanneer je lang bent word je een vader.
* Genderconstantie: het feit dat mensen permanent mannelijk of vrouwelijk zijn a.g.v. vaste, onveranderlijke biologische factoren. Dit ontwikkelen kinderen rond 4 à 5 jaar.

Uit onderzoek is geleken dat genderconstantie in de peuter en kleutertijd ontstaat maar er is minder bewijs dat dit de oorzaak is van gendergerelateerd gedrag. Genderschema’s manifesteren zich ruim voordat kinderen zich bewust worden van genderconstantie.

Verschillen tussen de 2 seksen is niet verkeerd of ongepast. De theorieën gaan er van uit dat men peuters en kleuters moet leren dat het belangrijk is om hun eigen talenten te ontplooien en te handelen als individu en anderen ook als
individuen te behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vier theorieën over genderontwikkeling

A
  1. Biologisch: verschillen in hersenen, hormonen leiden tot genderverschillen. Voorouders die zich op manier gedroegen zoals we nu gender stereotype noemen, deden dat om zich beter voort te planten.
  2. Psychoanalytisch: genderontwikkeling als resultaat van identificatie met ouder van zelfde sekse.
  3. Sociale leertheorie: gendergerelateerd gedrag/verwachtingen zijn aangeleerd via observatie anderen.
  4. Cognitief: genderschema´s worden vroeg in het leven ontwikkeld en we zien de wereld door deze filter. Kinderen ontwikkelen ´regels´ over wat gepast is voor mannen en vrouwen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

GENDERDIVERSITEIT

A

Genderexpressie: de manier waarop iemand de genderbeleving naar buiten brengt. Het zegt niets over of iemand op mannen of vrouwen valt of dat iemand liever een ander geslacht zou willen. Het is belangrijk dat een kind zich mag uiten op de manier die bij het kind past.

Transgendermensen: mensen die zich niet of niet helemaal thuis voelen in de geslachtsrol die past bij de uiterlijke geslachtskenmerken die ze bij de geboorte hebben meegekregen. Een kind heeft bijv. het lichaam van een jongen maar voelt zich geen jongen. Onder deze term vallen veel genderidentiteiten en genderexpressies. Waaronder genderdysforie: als de genderidentiteit verschilt van het geboortegeslacht. Soms geven kinderen dit al op jonge leeftijd aan en bij het overgrote deel van de kinderen gaat dit gevoel weer weg. Mede daarom wordt op jonge leeftijd nog niets ondernomen.

Non-binaire personen: een grote groep mensen die heel diverse gevoelens hebben over hun gender en zich niet thuis voelen in de strikte 2-deling man/vrouw. Ze combineren mannelijke en vrouwelijke kenmerken.

Genderdiversiteit: aandacht voor verschillen tussen en verscheidenheid in genderidentiteiten, -rollen en -expressies. Omdat klassieke rolpatronen niet meer aan de dagelijkse realiteit van genderdiversiteit voldoen is er in westerse culturen steeds meer aandacht voor genderbewuste opvoeding: kinderen en jongeren tijdens opvoeding stimuleren om zelf keuzes te maken gebaseerd op hun persoonlijkheid, los van de heersende genderstereotypen. Genderneutraal opvoeden: kinderen worden niet als jongen of meisje benaderd maar als persoon m.b.v. genderneutrale kleding en speelgoed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HET ONTDEKKEN VAN SEKSUALITEIT

A

Tijdens het ontdekken van lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen kunnen peuters uitgebreid gaan onderzoeken hoe volwassenen en kinderen om hen heen eruit zien. Kinderen van 3 hebben al door dat er iets geheimzinnigs rondom seksualiteit hangt en kleden zich op allerlei plekken uit en roepen vieze woorden.

Kleuters spelen spelletjes als ‘vader en moedertje’ en ‘doktertje’ en worden nieuwsgierig naar de voortplanting waardoor ze hier vragen over stellen. Een simpele uitleg kunnen ze begrijpen.

Met praten over seks kun je niet vroeg genoeg beginnen en door de openheid kunnen kinderen leren dat seks iets is waarvan ze kunnen en mogen genieten. Peuters en kleuters moeten open kunnen zijn in hun spel en hun lijf kunnen ontdekken. Opvoeders kunnen hierbij grenzen aangeven (niet in de woonkamer) en kinderen leren dat er regels zijn bij het spelen met andere kinderen. Zolang ze het onderwerp maar niet tot iets schaamtevols maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HET ONTSTAAN VAN VRIENDSCHAPPEN

A

Rond 3 jaar beginnen kinderen vriendschappen te ontwikkelen. De relatie met volwassenen is gebaseerd op hun behoefte aan verzorging, die met leeftijdsgenoten op het verlangen naar een metgezel, te spelen en zich te vermaken. Naarmate ze ouder worden gaan ze vriendschap als iets permanents beschouwen, iets wat gevolgen heeft voor toekomstige activiteiten. Vriendschappen van 3-jarigen zijn vooral gericht op samen dingen doen en samen spelen. Oudere kleuters besteden meer tijd aan abstracte begrippen als vertrouwen, steun en gemeenschappelijke interesses. Samen spelen blijft echter een belangrijk aspect voor alle peuter- en kleutervriendschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

SPELCATEGORIEËN

A
  1. Functioneel spel: een spelvorm die bestaat uit eenvoudige, zich herhalende activiteiten die typisch zijn voor 3-jarigen. Hierbij kunnen objecten als poppen en auto’s betrokken zijn of herhaaldelijke spierbewegingen als huppelen, springen of klei uitrollen. Het doel en de functie van het spel zit in het spel zelf.
  2. Constructief spel: een spelvorm waarbij kinderen als ze ouder worden objecten manipuleren om iets te produceren of te bouwen, zoals iets van lego bouwen of een puzzel maken. Ze leren hun cognitieve en fysieke vaardigheden testen, hun fijne motoriek oefenen en daarnaast samenwerken met anderen. Het is daarom belangrijk om speelgoed voor zowel functioneel als constructief spel aan te bieden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn verschillende vormen van samen spelen (Parten):

A
  1. Solospel: spelvorm waarbij een kind alleen speelt, ogenschijnlijk zonder anderen op te merken, omdat samen spelen nog moeilijk is.
  2. Parallel spel: spelvorm waarbij kinderen naast elkaar met hetzelfde materiaal spelen zonder dat er sprake is van wezenlijke interactie. Kenmerkend voor jonge peuters. Bijv. naast elkaar met het eigen autootje of pop spelen.
  3. Toekijkend spel: spelvorm waarbij kinderen alleen maar naar het spel van anderen kijken zonder zelf mee te doen. Soms gaat dit zwijgend of geven ze commentaar, advies of aanmoedigingen. Bijv. wanneer een kind toekijkt hoe een groep andere kinderen met klei of met poppen speelt.
  4. Associatief spel: spelvorm waarbij 2 of meer kinderen daadwerkelijk de interactie aangaan doordat ze speelgoed of materiaal uitwisselen of lenen, hoewel ze niet hetzelfde doen. Bijv. 2 kinderen die elk aan een eigen legobouwwerk bouwen en daarbij stukjes lego uitwisselen.
  5. Coöperatief spel: spelvorm waarbij kinderen echt met elkaar spelen: ze wisselen elkaar af, doen spelletjes of bedenken wedstrijdjes. Bijv. samen een puzzel maken en om de beurt een stukje leggen.

De laatste 2 spelvormen manifesteren zich pas aan het einde van de peuter- en kleutertijd maar wanneer kinderen al veel in aanraking zijn geweest met andere kinderen zullen ze vroeger sociale gedrag vertonen, zoals deze spelvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Over de vormen van samen spelen

A

Ook later zullen kinderen zich met solospel en toekijkend spel bezighouden wanneer ze liever alleen spelen. Voor een nieuwkomer werkt het soms beter om eerst toe te kijken en dan pas actief mee te gaan spelen.

De aard van de fantasiespelletjes verandert tijdens de peuter- en kleutertijd. Ze worden minder realistisch doordat ze minder realistische en concrete objecten gaan gebruiken. Ze gebruiken bijv. eerst een plastic radio om naar de radio
te luisteren, later hele andere objecten zoals een afstandsbediening al zogenaamde telefoon.

Volgens Vygotsky is fantasiespel, vooral sociaal van aard, een manier om cognitieve vaardigheden te verbeteren. Peuters en kleuters kunnen via fantasiespel activiteiten oefenen die onderdeel van hun cultuur zijn. Zo vergroten ze hun inzicht in de manier waarop de wereld functioneert.

Ook de culturele achtergrond van kinderen heeft invloed op hun speelstijl. Koreaans-Amerikaanse kinderen houden zich volgens onderzoek meer bezig met parallel spel en Anglo-Amerikaanse kinderen met fantasiespel.

Volgens onderzoek kan spel kinderen zelfdiscipline bijbrengen doordat ze leren dat het belangrijk is om hun impulsen te beheersen. Bij spelletjes waarbij strategie belangrijk is, leren ze de betekenis van vooruitdenken en het beheersen van emoties.

Uit onderzoek blijkt dat hersenbeschadiging tot abnormaal spelgedrag leidt, maar ook dat onthouding van speelmogelijkheden bij dieren het verloop van de ontwikkeling van de hersenen beïnvloedt. Bij jonge ratjes die alleen in een hok
zaten met volwassen ratten en dus niet konden spelen (maar wel sociaal contact hadden) vertoonden gebreken in de ontwikkeling van de prefrontale cortex i.t.t. ratjes die in een hok zaten met andere jonge ratjes. De prefrontale cortex
is betrokken bij cognitieve en emotionele functies zoals beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing. Spel betekent veel voor de stimulatie van de hersenontwikkeling van kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

DE THEORY OF MIND VAN PEUTERS EN KLEUTERS: BEGRIJPEN WAT ANDEREN DENKEN

A

Theory of mind: de cognitieve vaardigheid om aan jezelf en aan anderen, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen.

Kleuters leren zich steeds beter in anderen te verplaatsen hoewel dit, mede door het egocentrisme, nog moeilijk is. Toch zijn jonge kinderen al in staat te begrijpen dat anderen emoties hebben. Met 3 kunnen ze onderscheid maken tussen mentale verschijnselen en de fysieke werkelijkheid. Ze weten dat ze zicht iets kunnen voorstellen wat niet fysiek aanwezig is zoals een fantasiedier, en dat anderen dat ook kunnen. Ze kunnen doen alsof er iets gebeurd is en reageren alsof het echt heeft plaats gevonden en ze weten dat anderen dat ook kunnen. Peuters en kleuters begrijpen dat mensen redenen hebben voor hun gedrag waardoor ze sociaalvaardiger worden.

3-Jarigen begrijpen wel het concept doen alsof maar het begrip overtuigingen begrijpen ze nog niet helemaal. Dit blijkt uit de foute-overtuiging-opdracht. Ze krijgen een pop te zien die chocola in de kast legt, vervolgens vertrekt en de moeder die de chocola ergens anders legt. De kinderen krijgen de vraag waar de pop gaat zoeken bij terugkomst.
Peuters van 3 noemen de nieuwe plek, kleuters van 4 realiseren zich dat de pop de overtuiging heeft dat het nog steeds in de kast ligt.

Aan het einde van de kleuterjaren hebben kinderen met autismespectrumstoornis, i.t.t. andere kleuters van die leeftijd, nog steeds moeite met de kwestie met de foute overtuiging. Autismespectrumstoornis (ASS) is een ontwikkelingsstoornis, gekenmerkt door problemen in de sociale communicatie en de aanwezigheid van beperkt repetitief gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

VAN ONDERZOEK NAAR PRAKTIJK: HOE KINDEREN BETER LEREN JOKKEN

A

Rond 3 jaar leren kinderen dat het beter is om de waarheid te zeggen dan om leugens te vertellen over hun gedrag. Hoewel ze weten dat liegen verkeerd is, liegen jonge kinderen wel degelijk. Om met succes een leugen te vertellen moeten ze de sociale normen begrijpen die jokken onder bepaalde omstandigheden acceptabel maken en een of andere theory of mind hebben ontwikkeld.

Er zijn gelegenheden waarbij leugentjes om bestwil anderen behoeden voor schaamte of onnodig gekwetste gevoelens. Bijv. niet tegen iemand zeggen wat je van zijn uiterlijk vindt wanneer de persoon er om vraagt of zeggen dat je blij bent met een cadeau terwijl de gezichtsuitdrukking iets anders zegt. Vaak vertelden kinderen bij doorvragen over waarom ze blij waren met het cadeau nog uitvoeriger leugens. Dit vereist een theory of mind die effectieve misleiding mogelijk maakt door een geloofwaardige leugen vol te houden.

Verbale misleiding behelst dus zowel weten wanneer je moet jokken als vervolgens je woorden en gedrag in overeenstemming houden met de leugen, vaardigheden die kinderen in de peuter- en kleutertijd snel ontwikkelen.

17
Q

HET ONTSTAAN VAN THEORY OF MIND

A

Factoren van invloed op het ontstaan van theory of mind:
* Rijping van de hersenen.
* Ontwikkeling van het taalvermogen, met name het begrijpen van de betekenis van ‘denken’ en ‘weten’ is belangrijk voor het inzicht in het mentale leven van anderen.
* Gelegenheid voor sociale interactie en fantasiespel. Van peuters en kleuters met oudere broers en zussen is dit bijv. verder ontwikkeld.
* Mishandelde kinderen tonen een achterstand in het inzicht in de foute-overtuiging-opdracht met name omdat ze minder ervaring hebben met een normale sociale interactie.
* Culturele factoren. Kinderen in westerse culturen schrijven het gedrag van anderen toe aan het soort mensen dat ze zijn, als een product van hun persoonlijke eigenschappen. Kinderen uit niet-westerse culturen schrijven het toe aan krachten die buiten hun persoonlijke invloedssfeer liggen zoals ontevreden goden of ongeluk.

18
Q

Er zijn 4 opvoedingsstijlen volgens Baumrind.

A
  1. Autoritaire opvoedingsstijl: manier van opvoeden die zich kenmerkt door controlerend, streng, star en koud gedrag, vaak straffen en het eisen van strikte gehoorzaamheid van kinderen. Hun kinderen zijn vaak teruggetrokken en weinig
    sociaal, zijn soms niet vriendelijk en kunnen zich ongemakkelijk voelen bij leeftijdgenoten.
  2. Permissieve opvoedingsstijl: manier van opvoeden die zich kenmerkt door het stellen van weinig eisen en grenzen aan hun kinderen en tegelijkertijd een warme en verzorgende houding. De kinderen lijken erg op de kinderen van autoritaire ouders, afhankelijk, nukkig, weinig sociaal en hebben weinig zelfbeheersing.
  3. Autoritatieve opvoedingsstijl: een liefdevolle en emotioneel ondersteunende manier van opvoeden, die zich enerzijds kenmerkt door het hanteren van duidelijke en consistente regels en anderzijds door het uitleggen aan kinderen waarom ze zich op een bepaalde manier moeten gedragen. Als ze straffen, geven ze aan waarom. Ze stimuleren de
    onafhankelijkheid van hun kinderen. Soms vertonen ze eigenschappen van ondersteunend ouderschap: warmte, proactief leren, kalme discussie tijdens opvoedingsmomenten en belangstelling voor wat ze doen. Hun kinderen doen het het best en zijn onafhankelijk, vriendelijk tegen leeftijdgenoten, assertief en coöperatief. Ze zijn sterk gemotiveerd om te presteren, succesvol en aardig. Ze reguleren hun gedrag m.b.t. emoties en relaties met anderen, op een effectieve manier. Over het algemeen zijn ze beter aangepast en voorbereid op latere moeilijkheden in hun leven.
  4. Onverschillige opvoedingsstijl: manier van opvoeden die zich kenmerkt door het niet of nauwelijks tonen van belangstelling voor het kind en door ongeïnteresseerd, afwijzend en emotioneel afstandelijk gedrag. Ze zien het puur als hun taak om hun kind te voeden, kleden en onderdak te geven. Verwaarlozing is de meest extreme vorm. Hun kinderen zijn het slechtst af. Het gebrek aan betrokkenheid ontwricht hun emotionele ontwikkeling waardoor ze zich ongeliefd voelen en emotioneel afstandelijk zijn. Het kan ook invloed hebben op hun cognitieve en fysieke ontwikkeling.

Een bepaalde opvoedingsstijl is geen recept voor succes en kinderen met autoritaire of permissieve ouders kunnen zich heel succesvol ontwikkelen. Ouders zijn ook nooit helemaal consistent in hun stijl en hebben soms kenmerken van alle 4 stijlen afhankelijk van de situatie. Als een kind bijv. de straat op rent zal een autoritaire houding het meest
effectief zijn.

19
Q

CULTURELE VERSCHILLEN IN DE OPVOEDING

A

Deze opvoedingsstijlen zijn van toepassing op westerse samenlevingen. Opvoedstijlen en de effectiviteit hangt af van de culturele context. In huidige individualistische landen als Nederland is keuzevrijheid normaal geworden en er wordt
in vergeleken met andere culturen, minder belang gehecht aan de wensen van de familie of de sociale groep. Kinderen mogen zelf keuzes maken en in de opvoeding draait het o.a. om autonomie, onderhandelen, uitleggen, stimuleren en ontplooien. In de traditionele opvoeding van niet-westerse migranten uit collectivistische culturen is
dat anders en gaat de gehoorzaamheid van kinderen boven keuzevrijheid. De opvoeding kenmerkt zich door conformisme, autoriteit, gehoorzaamheid en straf. Opvoedingsstijlen zijn echter dynamische en kunnen veranderen.

In de te hanteren opvoedingsstijl komen culturele opvattingen tot uiting over de aard van kinderen en over de juiste rol van de ouders. T.a.v. opvoedingsstijlen is het belangrijk een cultuursensitieve houding aan te nemen. Opvoedingsstijlen in iedere cultuur kunnen divers en veranderlijk zijn en tussen, maar ook binnen culturen kunnen verschillen bestaan.

20
Q

PIAGETS VISIE OP DE MORELE ONTWIKKELING

A

Piaget meende dat ook de morele ontwikkeling zich in stadia voltrekt:

  1. Moreel realisme (heteronome moraliteit): kinderen beschouwen regels als vast en onveranderlijk. In dit stadium, van 4 tot 7 jaar, spelen kinderen op een rigide manier. Ze gaan er van uit dat er maar 1 manier is om te spelen en dat alle andere manieren fout zijn maar begrijpen vaak de regels niet helemaal. Daardoor spelen ze vaak hun eigen spel naast elkaar en hebben het naar hun zin.
  2. Beginnende coöperatie: kinderen leren gedeelde regels tijdens sociale spelletjes en beschouwen deze regels nog steeds als grotendeels onveranderlijk. Er bestaat een ‘juiste’ manier om het spel te spelen en kinderen houden zich aan deze formele regels. Van 7 tot 10 jaar.
  3. Autonome coöperatie: kinderen worden zich ervan bewust dat de formele regels gewijzigd kunnen worden als iedereen in het spel het daar mee eens is. Vanaf 10 jaar.

In de latere overgang naar complexere vormen van morele ontwikkeling komt ook tot uiting dat schoolgaande kinderen begrijpen dat wetten en regels gemaakt zijn door mensen en veranderd kunnen worden als mensen dat willen.

Het denken over regels en rechtvaardigheid is afhankelijk van het stadium waarin het kind zit. Kinderen dit in het stadium van moreel realisme zitten houden geen rekening met intentie. Ze vinden het erger wanneer iemand per ongeluk 15 kopjes breekt dan dat iemand 1 kopje breekt a.g.v. stout gedrag. Kinderen die dit stadium voorbij zijn
vinden het kind dat het ene kopje breekt juist stouter.

Immanente rechtvaardigheid: het idee dat het overtreden van regels direct bestraft dient te worden. Peuters en kleuters in het stadium van moreel realisme geloven dat ze direct gestraft worden als ze iets fout doen ook al heeft
niemand het gezien. Kinderen in de fase van beginnende coöperatie begrijpen dat autoriteitsfiguren bij het bepalen van de straf rekening houden met de ernst van de wandaad en intentionaliteit.

21
Q

MENINGEN OVER PIAGETS VISIE OP MORELE ONTWIKKELING

A

Piaget zat met zijn beschrijvingen op het juiste spoor maar zijn visie bezit dezelfde zwakken plekken als zijn theorie over cognitieve ontwikkeling. Inmiddels is bijv. duidelijk dat kinderen met 3 al begrijpen wat intentionaliteit inhoudt.

22
Q

KOHLBERGS STADIA VAN MORELE ONTWIKKELING

A

Kohlberg bouwde voort op het werk van Piaget en ontwikkelde ook een model voor morel ontwikkeling met verschillende stadia in een vaste volgorde:

  1. Preconventioneel niveau: de persoon is gericht op een externe autoriteit en hanteert het weegschaalmodel welke is gericht op het vermijden van straf en het krijgen van een beloning. Dit loopt van 0 tot 10 jaar waarin een kind nog niet goed snapt waarom iets goed of fout is en straf of beloning de maatstaf zijn voor of iets mag.
    Hoewel het kind een primitieve vorm van moreel besef ontwikkelt staan de eigen behoeften centraal.
  2. Conventioneel niveau: de persoon is gericht op wat men van hem of haar verwacht en op wat de groep of meerderheid goed vindt. Van 10 tot 18 jaar waarbij het geweten zich ontwikkelt en het welzijn van anderen en rechtvaardigheid een belangrijke rol gaan spelen. Kinderen beseffen dat ze iets fout hebben gedaan en hebben spijt, zonder dat ze straf krijgen. Ze zijn nog wel sterk gericht op de groepsnorm.
  3. Postconventioneel niveau: de persoon is gericht op in overleg overeengekomen afspraken en eigen en universele morele principes. Vanaf 18 jaar gaat men regels ter discussie stellen, nadenken over levensvragen en eigen normen en waarden hanteren. Als ze onderscheid tussen goed en kwaad kunnen bedenken, voelen en naar handelen heeft men volledig moreel besef ontwikkeld hoewel niet iedereen dit stadium bereikt.
23
Q

DE SOCIALE LEERTHEORIE EN MORELE ONTWIKKELING

A

Piaget benadrukt hoe de beperkingen in de cognitieve vermogens leiden tot bepaalde vormen van moreel redeneren. De sociale leertheorie bouwt voort op de behavioristische theorieën en richt zich meer op hoe de omgeving van peuters en kleuters prosociaal gedrag oplevert. Prosociaal gedrag: behulpzaam gedrag dat ten goede komt aan anderen.

Naast het idee dat prosociaal gedrag van kinderen voortkomt uit de bekrachtiging van gewenst gedrag kan dit volgens de sociale leertheorie ook op een indirecte manier via modeling. Kinderen imiteren gedrag dat ze bij modellen bekrachtigd zien worden en leren dat gedrag uiteindelijk zelf te vertonen. Als kinderen zien dat iemand zich vrijgevig gedraagt gaan ze dit voorbeeld volgen en zich later in vergelijkbare situaties ook gul gedragen. Hetzelfde gebeurt echter ook met ongewenst gedrag als bijv. zelfzuchtig gedrag.

Niet alle modellen zijn effectief in het opwekken van prosociale responsen. Gedrag van liefdevolle, vriendelijke volwassenen wordt eerder geïmiteerd dan dat van afstandelijke volwassenen. Modellen die in de ogen van kinderen zeer competent zijn of veel prestige genieten, zijn effectiever dan andere modellen.

Het imiteren van modellen gaat niet gedachteloos. Oudere peuters en kleuters imiteren niet meer puur het moreel gedrag dat ze observeren maar beginnen algemene principes af te leiden die daaraan ten grondslag liggen. Abstract modeling: het proces waarbij kinderen algemenere regels en principes ontwikkelen die ten grondslag liggen
aan het gedrag dat ze observeren.

24
Q

EMPATHIE EN MOREEL GEDRAG

A

Empathie: het vermogen om zich in de gedachte- en belevingswereld van anderen in te leven. een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon. Dit vormt volgens sommigen de kern van bepaalde soorten moreel gedrag.

Met 1 jaar huilen kinderen als ze andere kinderen horen huilen en met 2 en 3 jaar geven ze dingen weg en bieden ze speelgoed aan anderen aan, zelfs wanneer ze die niet kennen. In de peuter- en kleutertijd ontwikkelt empathie zich verder. Sommigen geloven dat de groeiende empathie, samen met positieve emoties als sympathie en bewondering, kinderen tot moreel gedrag aanzet. Daarnaast zouden negatieve emoties als woede over oneerlijke situaties of schaamte over misdragingen, moreel gedrag bevorderen.

Freud opperde al over deze invloed van de negatieve emoties op moreel gedrag. Volgens Freud wordt het superego (geweten) ontwikkeld door het oplossen van het oedipuscomplex waarbij het kind zich identificeert met de ouder van hetzelfde geslacht en de morele normen van die ouder overneemt. Dit idee van Freud is consistent met recentere bevindingen dat peuters en kleuters zich moreler en behulpzamer gaan gedragen om negatieve emoties te vermijden. Ze gaan bijv. iemand die verdriet heeft helpen om de stress die dit oproept te vermijden.

25
Q

ZELFBEHEERSING BIJ PEUTERS EN KLEUTERS

A

Mede doordat de prefrontale cortex bij kleine kinderen nog volop in ontwikkeling is, is impulsen leren beheersen niet makkelijk. Sommige kleuters kunnen overkomen als ongeleide projectielen die niet luisteren. Externaliserend gedrag: op een extreme manier emoties uiten richting de buitenwereld, bijv. door schreeuwen, schelden, dreigen en agressie, vaak a.g.v. een tekort aan zelfcontrole.

Agressie: grensoverschrijdend gedrag dat iemand inzet om, bewust of onbewust, iets kapot te maken, een ander schade te berokkenen en/of duidelijk te maken wat hij wel of niet wil. Gedurende de peuter- en kleutertijd zijn kinderen in staat tot verbaal geweld, duwen, schoppen en andere vormen van agressie. De mate waarin agressie tot uiting komt verandert naarmate kinderen ouder worden. In het begin van die periode is de agressie vaak gericht op
het bereiken van een gewenst doel.

Instrumentele agressie: agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken, bijv. een speeltje af pakken. Meer gericht op actie dan reactie. Kleine vechtpartijtjes, slaan, schoppen, bijten, komen veel voor.

Expressieve agressie: het agressief uiten van ongenoegen, vaak niet gericht op een andere persoon maar meer op een bepaalde situatie. Bijv. schreeuwen als het spel niet gaat zoals de kleuter wil.

Elk kind uit zich af en toe agressief maar extreme of permanente agressie is een reden tot bezorgdheid. Agressie is een stabiele eigenschap, de agressiefste peuters en kleuters zijn later ook de agressiefste kinderen. Bij de meeste kinderen neemt de agressie zowel in frequentie als gemiddelde duur af tijdens de peuter- en kleutertijd. Dit is deels het gevolg
van de sociale- en persoonlijkheidsontwikkeling. Peuters en kleuters zijn steeds beter in staat hun emoties te beheersen.

Emotionele zelfregulatie: het vermogen om de aard en de intensiteit van emoties aan te passen tot een gewenst niveau. Vanaf 2 jaar zijn kinderen in staat om over hun gevoelens te praten en als ze ouder worden ontwikkelen ze effectievere strategieën en leren ze beter omgaan met negatieve emoties. Hun zelfbeheersing en sociale vaardigheden worden groter en kinderen leren taal te gebruiken om hun wensen kenbaar te maken.

Relationele agressie: niet-fysieke agressie die bedoeld is om een ander psychisch te kwetsen. Meer gebruikt door meisjes, bijv. schelden, negeren, onaardige dingen zeggen. Jongens tonen vaak meer fysieke (instrumentele) agressie.
Relationele agressie kan echter ook instrumenteel zijn, bijv. op de schommel blijven zitten en een ander kind negeren.

26
Q

DE OORZAKEN VAN AGRESSIE

A

Sommigen menen dat agressief gedrag een instinct is, een onlosmakelijk onderdeel van de menselijke aard:
* Volgens Freud hebben we allemaal een doodsdrift waardoor we ons agressief gedragen tegenover anderen.
* Lorenz beweer dat mensen en dieren een vechtinstinct hebben om het territorium te verdedigen, voedsel te vinden en de zwakkere dieren uit te roeien.
* Evolutionaire psychologen stellen dat agressieve instincten bevorderlijk zijn voor de overleving van de soort. Het leidt tot succes en vergroot de kans dat iemand zijn genen doorgeeft aan toekomstige generaties. Tevens helpt het de soort en haar genen versterken.

Instinct kan echter niet de enige verklaring zijn, het gaat voorbij aan de steeds complexere cognitieve vermogens die mensen ontwikkelen, het wordt door weinig onderzoek ondersteund en het beantwoordt niet de vraag wanneer en hoe mensen zich agressief gedragen.

27
Q

AGRESSIE VOLGENS DE SOCIALE LEERTHEORIE

A

Volgens de sociale leertheorie leren sociale- en omgevingsfactoren mensen agressief te zijn. Wanneer we de oorzaken van agressief gedrag willen begrijpen moeten we kijken naar het systeem van straffen en beloningen dat in de omgeving van een kind wordt gehanteerd. Kinderen leren dat wanneer ze iets met agressie voor elkaar krijgen, hun gedrag wordt bekrachtigd waardoor de kans groot is dat ze zich de volgende keer weer agressief gedragen. Daarnaast blijkt dat blootstelling aan agressieve modellen op een indirecte manier tot meer agressie bij kinderen leidt.

Bandura liet in een klassiek onderzoek zien dat kinderen die een film zagen met een agressieve volwassene die tegen een opblaaspop sloeg, dit gedrag gingen herhalen wanneer ze zelf mochten kiezen waar ze mee gingen spelen. De kinderen die een volwassene zagen spelen met mecano kozen later dit speelgoed om zelf mee te spelen.

Peuters en kleuters imiteren het gedrag van volwassenen waardoor blootstelling aan agressieve modellen de kans op agressie vergroot. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor kinderen die in gemeenschappen met veel geweld leven.

28
Q

ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE IN HET DAGELIJKS LEVEN: OMGAAN MET GEWELD IN DE MEDIA

A

Kinderprogramma’s bevatten soms meer geweld dan andere programma’s, en ook games bevatten veel agressief gedrag. Er is een kans dat kinderen die gewelddadige games spelen zich ook agressief gaan gedragen. Onderzoek onder volwassenen toont dit verband gewelddadige games en agressief gedrag. Tevens is gebleken dat kijken naar geweld tot een grotere bereidheid tot agressief handelen en ongevoeligheid voor het lijden van slachtoffers van geweld kan leiden. Het vaak spelen van deze games is geassocieerd met agressieve gedachten, gevoelens en gedragingen en met desensitisatie voor geweld, een gebrek aan empathie en hulpvaardigheid. De vraag is wat ouders, scholen en de maatschappij hier aan kunnen doen.

Volgens de sociale leertheorie kan de negatieve invloed van tv en games worden beperkt:
* Rekening houden met het soort programma’s dat kinderen kijken. Als geweld gerechtvaardigd wordt, real of grappig is of ongestraft blijft is er een grote kans dat kinderen dit na gaan doen. Bij het zelf uitvoeren van geweldacties in games en daarvoor punten krijgen is het risico op negatieve effecten mogelijk nog groter dan bij tv programma’s. Dit zijn dan geen geschikte spelletjes voor peuters en kleuters.
* Kinderen expliciete kritische kijkvaardigheden bij brengen waarbij ze het verschil leren tussen realiteit en fictie. Hierbij uitleggen dat personen die gewelddadig gedrag vertonen juist model staan voor hoe het níet moet. Zo leren ze dat geweld niet representatief is voor de echte wereld. Daarnaast kan observatie van niet-agressieve modellen agressie terugdringen. Ze leren hoe ze confrontaties moeten voorkomen en hoe ze hun agressie kunnen beheersen.

29
Q

COGNITIEVE VERKLARINGEN VOOR AGRESSIE: DE GEDACHTEN ACHTER GEWELD

A

Volgens de cognitieve benadering is agressie te verklaren doordat sommigen kinderen eerder geneigd zijn om aan te nemen dat er agressie schuilt achter acties van andere kinderen. Ze interpreteren het gedrag van anderen en de
context waarin dat gedrag plaats vindt niet correct en baseren daar hun agressieve reactie op.

Deze benadering geeft een beschrijving van het proces waardoor kinderen agressief reageren maar geeft geen verklaring waarom bepaalde kinderen deze situaties verkeerd inschatten. Het verklaart ook niet waarom ze zo snel agressief reageren en waarom ze ervan uitgaan dat dit een gepaste respons is. Het reikt ons wel een manier aan om
agressie te verminderen. Door peuters en kleuters te leren situaties beter in te schatten zijn ze minder snel geneigd het gedrag van anderen als vijandig op te vatten en daardoor minder snel agressief te reageren.