hoofdstuk 4 (persoonlijkheid) Flashcards
Wat was de conclusie van Freud? individuele verschillen als gevolg van ….
- verschillen in relatieve sterkte id, ego en superego = structuur
➔vb. bij impulsief persoon is id vooral sterker - verschillen in gebruik van defensiemechanismen = processen
➔vb. fantaseren vs. verdringen - verschillen in doorlopen en oplossen van conflicten tijdens psychoseksuele ontwikkeling
bespreek de biologische basis van de “hierarchical model of personality”
- Overerfbaarheid P, E, N matig (30-50%); maar ook andere trekken die niet in dit model zitten
hebben deze rating - Identificeerbaar fysiologisch substraat
o E: gebaseerd op wet van Yerkes-Dodson (opt. arousal)
▪ Extraverten hebben onderactivatie van ARAS4, dus zoeken extra stimulatie
om arousalniveau te doen toenemen voor optimale prestatie
➔sociale activiteiten, risico nemen, …
▪ Introverten hebben overarousal, dus vermijden extra stimulatie
➔vermijden sociale contacten, rustige omgeving, … o N: meer veranderlijk centraal zenuwstelsel
o P: meer testosteron, minder MAO (inhibitor)
Wat zijn de voor en nadelen van de hierarchical model of personality?
- Voordelen
o Grote invloed op persoonlijkheidspsychologie
o Reeds vroege aandacht voor biologische factoren persoonlijkheid - Nadelen
o Veel andere trekken tonen ook matige overerfbaarheid
o Andere belangrijke trekken mogelijks over het hoofd gezien
Wat zijn de kritieken op the 16 personlaity factor system?
- Anderen konden niet altijd deze 16 factoren repliceren
- Kleiner aantal factoren zou volgens anderen voldoende zijn om belangrijkste dimensies te
vatten waarop mensen van elkaar kunnen verschillen
o 16 is teveel, niet spaarzaam
o Anderzijds: wel goed in voorspellen (cf. trade-off aantal factoren) - Positief: eerder onderbelichte domeinen (vb. radicaal, innovatief) kwamen naar boven
Wat zijn de voor en nadelen van de wiggins circumplex?
- Voordelen
o Geeft expliciete definitie van wat interpersoonlijk gedrag inhoudt
o Specifieert relaties tussen de verschillende trekken
o Geeft tot dan bestaande gaten aan in onderzoek over interpersoonlijk gedrag (vb.
pretentieloos, was eerst onderbelicht) - Nadeel; interpersoonlijke trekken gedefinieerd met 2 dimensies; andere trekken die hier niet
onder vallen kunnen ook belangrijke factoren zijn (vb. betrouwbaarheid, flirterigheid, …) ➔moeilijke balans tussen spaarzaam en te weinig enerzijds, goede voorspeller en teveel anderzijds
Bespreek de neurologische evidentie voor the five-factor model
o Relaties met brain structure volumes
▪ O: ///////
▪ C: planning en controle van gedrag (grotere laterale PFC)
▪ E: verwerking van rewards/beloningen (grotere mediale orbitofrontale cortex)
▪ A: empathie, theory of mind (grotere superior temporale sulcus)
▪ N: groter ontwikkelde gebieden die instaan voor verwerking van dreiging en
negatief affect (amygdala, anterior cingulate cortex) ➔maar: relatie tussen volume en hogere activatie?
o Relaties met resting state brain connectivity
▪ Mensen in scanner, niks doen; er wordt gekeken naar connectiviteit van
hersendelen
▪ Identificeren van connectiviteit tussen bepaalde delen en de verschillen
hiertussen bij mensen met verschillende persoonlijkheid
Wat zijn de beperkingen van the five-factor model?
- Factor openheid (O): onduidelijkheid over specifieke inhoud (openheid, intelligentie,
combinatie van de 2, …?) + gebrekkige cross-culturele replicatie, niet in alle culture
teruggevonden - Niet helemaal volledig, nog steeds bepaalde gaten: mannelijkheid/vrouwelijkheid,
aantrekkelijkheid, seksualiteit, religiositeit/spiritualiteit, …
➔Big 6 model = HEXACO-model (toevoeging dimensie honesty/humility (nederigheid) - Gebrekkige cross-culturele replicaties
- Het is geen procesverklaring
o Modelbeschrijftgrotedimensies,maargeeftgeenverklaringvb.voorwaaromAleidt tot minder agressie, N tot meer negatieve gevoelens, ….
o Wat zijn psychologische processen/mechanismen hierachter?
➔heel belangrijk in persoonlijkheid
➔Eysenck had hier wel verklaringen voor (vb. ARAS voor extra- en introversie) - Exclusieve steun op factoranalyse; correlatie is geen causaliteit
- HEXACO: voegt humility/honesty toe, 6 factoren
- Digman en De Young: hogere-orde factoranalyse
o Gemeenschappelijke factoren van de onderliggende trekken o 2 factoren
▪ Stabiliteit (emotionele stabiliteit, agreeableness, conscientiousness)
▪ Plasticiteit (extraversie, openheid) - Van der Linden: hogere-orde factoranalyse van een hogere-orde factoranalyse
o 1 factor: comformiteit/adaptiviteit/sociale wenselijkheid
bespreek het verschill tussen act frequentievisie en nomothetische trekvisie
- Nomothetisch
o Gedrag verklaard in functie van al dan niet hebben van een bepaalde trek
o Trek als causale interne eigenschap - Act Frequentie trekvisie
o Trek als zuiver descriptieve beschrijving
o Trek als verzameling van al dan niet tonen van bepaalde gedragingen
Wat zijn de implicaties van de Act frequentie trekvisie
o Geen assumptie/noodzaak voor…
▪ Relatieve cross-uitingsstabiliteit: steeds eenzelfde gedrag stellen is voldoende,hoeft niet per se samen te gaan met andere gedragingen die deze trek definiëren
▪ Relatieve cross-situationele stabiliteit: mensen kunnen zich verschillend
gedragen over situaties heen
▪ Personality coefficient: correlatie tussen trek (gemeten op test) en gedrag kan zowel hoog als laag zijn
o Wel assumptie: gemiddeld over langere periode (over situaties) consistente
individuele verschillen in het stellen van dit trekrelevant gedrag (vb. week 1 en 2)
Bespreek de kritiek op de act frequentievisie
- Act/gedrag kan wijzen op verschillende trekken; gedrag kan verschillende intenties hebben
➔vb. ‘ik wil dat jullie opletten’ kan wijzen op vriendelijkheid, dominantie, extraversie - Wat met niet-observeerbare en coverte gedragingen?
➔vb. gevoelens - Sommige trekken zijn complexer en niet zomaar te vatten in enkelvoudige gedragingen
➔vb. emotionele labiliteit - Atheoretisch: geeft geen antwoord op welke trekken de belangrijkste zijn en waarom mensen in actfrequenties verschillen, louter descriptief
Bespreek interactionisme obv de verschillende soorten consistenties (hoog vs laag)
- Hoge type A-consistentie; cross-temporele stabiliteit van gedrag * Lage…
o Type B-consistentie: cross-situationele stabiliteit van gedrag
o Type C-consistentie: cross-uitingsstabiliteit van gedrag
o Type D-consistentie: predictie van concreet gedrag obv trekscores (want info nodig
over in welke situatie)