begrippen deel 2 persoonlijkheid Flashcards
(38 cards)
structuren
vastliggende kenmerken
processen
manieren van informatieverwerking
nomothetisch trekconcept
Een hypothetisch construct ( hypothetisch concept ) dat wordt geformuleerd door persoonlijkheidsonderzoekers om op gemakkelijke en spaarzame manier om individuele verschillen in gevoelens, gedachten, gedrag te beschrijven, verklaren en voorspellen
trekbeschrijvende woorden (cf. trekpsychologie)
woorden die trekken, eigenschappen van een persoon beschrijven en die min of meer stabiel zijn over tijd en situatie.
type A consistentie
- consistentie van individuele verschillen inzake eenzelfde gedrag in zelfde situatie over de tijd
- komt neer op test-hertest betrouwbaarheid (t correlatie)
= cross-temporele consistentie
type B consistentie
- consistentie van individuele verschillen inzake zelfde gedrag in andere situaties
- hoe stabiel is gedrag van mensen over verschillende situaties
= cross-situationele consistentie - bij één persoon ( gedraagt persoon zich gelijkaardig over verschillende situaties ) vs. meerdere personen ( blijft rangorde gelijk )
type C consistentie
- consistentie van individuele verschillen omtrent verschillende gedragingen van eenzelfde trek in eenzelfde situatie
-hoe stabiel zijn individuele verschillen inzake uitingen van één trek?
= cross-uitingsconsistentie
type D consistentie
- consistentie in individuele verschillen in verschillende gedragingen op verschillende momenten
- in welke mate kunnen trekscores concreet gedrag in concrete situaties voorspellen?
- belangrijk voorbeeld “ : personality coefficient , predictie van concreet gedrag op basis van testscores
synoniemfrequentie
- lexicale benadering!
- hoe meer woorden er bestaan om éénzelfde trek te beschrijven, des te belangrijker de trek
cross-culturele universaliteit
- lexicale benadering!
- hoe universeler een trek, des te meer talen waarin je woord(en) ervoor terugvindt
id
onbewuste wensen en verlangens
superego
geïnternaliseerde normen en waarden maatschappij; geweten
ego
bemiddelaar tussen id en superego
-> adhv defensiemechanismen: driften op verzoenbare manier uiten ( dromen, projectie, verdringing, …. )
psychoseksuele ontwikkeling
- men doorloopt verschillende fasen in ontwikkeling seksualiteit met daarin conflict id-superego
- orale fase ( 0-18 maand) : behoeftebevrediging, zuigen, afhankelijkheid moeder
- anale fase ( 18m - 3 jaar): controle over waar en wanneer behoefte doen, moet bijgebracht worden => zelfcontrole ( fout: overgecontroleerd / of totaal niet)
- fallische fase (3-5jaar): ontdekking ander geslacht, seksuele aantrekking tot ouder van ander geslacht => leren om ouder van ander geslacht te delen met ouder zelfde geslacht
- latentiefase
- genitale fase ( pubertijd ): volwassen seksualiteit
=> goed oplossen van conflicten leidt tot normale ontwikkeling
hierachical model of personality
- Hans Eysenck
-> model van persoonlijkheid gebasseerd op 2 uitgangspunten: 1) hoge mate van erfelijkheid en 2) psychofysiologische basis in lichaam
-> NIVEAU 1 : SUPERTREKKEN - E (extraversie-introversie) - N (neuroticisme-emotioneel stabiel) - P (psychoticisme)
-> NIVEAU 2: minder brede trekken die wel specifieker zijn, trekken die voldoende vaak voorkomen en onderliggende gemeenschappelijke basis hebben met niveau 1
-> NIVEAU 3: habituele gedragingen
-> NIVEAU 4: specifieke acts - biologische basis als causale oorzaken
wiggens circumplex
- interpersoonlijk = interacties tussen mensen waarbij mensen dingen uitwisselen
-> de twee factoren die sociale uitwisseling bepalen zijn status en liefde ( = assen van wiggens circumplex )
-> definieert onderlinge relaties tussen trekken : adjacency, bipolarity en independence
-> 3 voordelen: 1) expliciete definitie van interpersoonlijk gedrag 2) specificeert relatie tussen verschillende trekken 3) geeft gaten aan in interpersoonlijk onderzoek
five factor model van Mcrae, Goldberg en Costra
- big 5 : OCEAN
- lexicale X statistische methoden
- hierarchische structuur -> elk van de 5 dimensies verder onverdeeld in facetten; deelaspecten die de trek weerspiegelen
- neurologische evidentie
-> O: / - C: planning en controle van gedrag (grotere LPFC) - E: verwerking van rewards/beloningen (grotere MOFC) - A: empathie, theorie of mind (grotere superior temporale sulcus) - N: groter ontwikkelde gebieden die instaan voor verwerking van dreiging en negatief affect (amygdala en ACC) => MAAR relatie volume en hogere activatie?
Act frequentievisie
- ‘trekken= zuiver descriptieve beschrijving’; samenvattende beschrijving van gedrag van persoon; als verzameling van het al dan niet tonen van bepaalde gedragingen
- geen noodzaak voor cross-situationele consistentie, crossuitingsconsistentie, personallity coefficient
- wel assumptie: gemiddeld over langere periode consistente IV in het stellen van dit trekrelevant gedrag
pathologische rigiditeit
reageren met stereotype gedrag ongeacht de situatie
discriminatieve faciliteit
mate waarin iemand onderscheid maakt tussen verschillende vereisten van situaties en dus erg variabel indien men dit goed kan
=> draait om kunnen discrimineren tussen vereisten van verschillende situaties
gedragshandtekeningen
= behavioral signatures
consistent patroon van reacties op verschillende situaties door eenzelfde individu; verzameling van ALS DAN patronen, geven aan in welke situatie individu welk gedrag stelt
-> zijn het gevolg van specifieke persoonlijkheidsstructuur en persoonlijkheidsprocessen die individu kenmerken
persoonlijkheidsparadox
ons gedrag is sterk variabel over situaties, maar toch hebben we gevoel dat er een consistent patroon aan de grondslag van ligt
effect size
% verklaarde variantie door experimentele manipulatie
personality coefficient
= de mate waarin de score op een persoonlijkheidsvragenlijst ( gedrag A in situatie X ) correleert met trekrelevant gedrag in concrete situatie
- type D consistentie
- een rechtstreekse meting van validiteit trekmeting