onderzoeken deel 2 persoonlijkheid Flashcards

1
Q

socioseksuele oriëntatie ( Simpson en Gangestad, 1991)

A
  • stelden 1 dimensie op van hoe mensen zich doorgaans gedragen in romantische relaties => monogaam en trouw ——– polygaam en overspelig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

studie Gurven, Von Rueden et al. ( 2012)

A
  • poging tot replicatie van big five in Tsimani stam in Bolivia
    -> geen of weinig similariteit met klassieke structuur
    -> lage interne consistentie
    -> lage externe validiteit met geobserveerd gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Laajaj et al. (2019)

A
  • bij bijna 100k proefpersonen uit 23 lage, medium en hoog inkomstlanden
    -> diverse steekproef met telefoon interview afgenomen Big5 vragenlijst uit lage en medium inkomstlanden
    -> grote steekproef via internet survey
    -> typische westerse steekproef US
    => resultaten
    1) big 5 structuur wordt dikwijls niet waargenomen
    2) lage interne consistentie per schaal ( vooral voor diverse steekproef!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderzoek Snyder (1976)

A
  • mensen hebben correct beeld van hun mate van traitedness
    -> ( 1 ) vraag aan mensen om zich te beschrijven adhv 20 adjectiefparen met antwoordmogelijkheden => obv antwoorden ingedeeld in situationeel stabiel of variabele groep
    -> (2) tijdens ‘gratis’ maaltijd geobserveerd of ze zout op hun eten doen voor ze beginnen al of nadat ze hebben geproefd => a) indien voor, houdt men dus geen rekening met situatie b) indien na, houdt men wel rekening met situatie
    => resultaat: overeenkomst tussen S-data en O-data
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onderzoek op zomerkamp met kinderen ( Walter Mishell )

A
  • observaties van gedrag van kinderen
  • verschillende situaties waarin kinderen zich bevonden werd genoteerd
  • noteren in welke mate kind bepaald gedrag stelt
  • trekscores afnemen uit vragenlijsten kinderen ( self ) en ouders ( ander); op deze manier personality coefficient berekenen
    => verschillen tussen mensen afhankelijk van situatie = interactionisme
    => IV variëren over situaties heen => lage cross-situationele consistentie
    => correlatie trekscores en geobserveerd trekgerelateerd gedrag in concrete situatie laag (.20) => lage personality coefficient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sarason, Smith & Diener (1975 )

A
  • metastudie: analyseren 138 experimenten met situationele manipulatie en trekmeting
    => Situationele manipulatie: 4.5% ( mediaan ) & 10.3% ( gemiddelde ) = LAAAAAG
    => r met trekmeting: 3% (r=.18) ( mediaan ) & 8.7% (r=.30) ( gemiddelde ) = OOK LAAG
  • MAAR file drawer probleem bij metastudies => variantie waarschijnlijk nog lager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Funder & Ozer ( 1983 )

A
  • analyse van resultaten van bekende sociaalpsychologische experimenten ( bystandereffect, Milgramm, cognitieve dissonantietheorie )
    => gemiddeld 16% van variantie te verklaren adhv. situatie
    = nog steeds laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Peterson, Albaum, Beltramini (1985 )

A
  • effecten in consumentengedragonderzoek
    => 11% variantie verklaard door situationele manipulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Richard Bond, Stokes - Zoota ( 2003 )

A
  • meta-analyse van enorm veel sociaalpsychologische effecten
  • meer dan 25 000 studies, meer dan 8 miljoen proefpersonen
    => gemiddelde effect-size% => puur situationele invloed zeer laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leikas et al. (2012)

A
  • 4 getrainde acteurs => OV: gedrag ( onderdanig, dominant, vriendelijk, onvriendelijk )
  • discussie met proefpersonen, gefilmd en gecodeerd voor verschillende gedragscategorieën
  • zelfrapportage
    => verwerking: nagaan van cross-situationele consistentie over algemene en concrete acts
    => correlatie = .36 => r(abstract over situatie)> r(concreet over situaties)
    => sommige gedragen meer of minder onder invloed van situatie, persoon of interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fleeson et al. (2015)

A
  • ppn voeren instructies uit met 1 of 3 anderen
  • 20 situaties in totaal
  • geobserveerd en gecodeerd voor Big Five trekken
  • hoeveel variantie binnen persoon; hoeveel variantie tussen persoon?
    => we verschillen meer van onzelf dan van anderen
    => variantie binnen personen over situaties > variantie tussen personen ( van gedrag in gemiddelde situatie )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wu en Clarck (2003)

A
  • componenten: trekvragenlijsten ivm agressie, exhibitionisme en impulsiviteit (1) ; dagboeken bijhouden twee weken voor trekgelerateerd gedrag: geduld verloren, gestoefd, lats minute veranderen keuze,… (2)
    => resultaten
  • correlaties tussen trekmeting en frequenties van gedragingen (= aggregatie): .40-.50
  • voor individuele items .20-.40
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Church et al. (2009): cross-cultureel onderzoek

A
  • hypothese: trekvisie is westerse opvatting
    -> individualistische landen: nadruk op zelf, sterke invloed van trekken, individuele verschillen
    -> collectivistische landen: nadruk op omgaan met sociale omgeving, trekken minder grote invloed
    => idee: ‘ cultuur modereert personality coefficient + cross situationele stabiliteit
  • opzet:
    -> Vs en Filipijnen vergelijken
    -> vragenlijst big five + dagelijks aanduiden of bepaalde gedragingen gesteld in welke situatie dat was
    => resultaten
  • peronality coefficient: correlaties van .20-.50 + geen significant verschil tussen culturen
  • cross-situationele stabiliteit: sterk afhankelijk van welk gedrag in welke situatie, gemiddeld .24 -> opvallend intra-inidviduele variabiliteit F>VS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fleeson (2009): metastudie van eigen resultaten

A
  • in welke mate PH-trekken gerelateerd in echte wereld?
  • Zelfde procedure:
    -> Big five vragenlijst
    -> experience sampling: meermaals per dag trekrelevant gedrag en in welke situatie rapporteren
    => analyse: samenvattende maten
  • gemiddelde, frequentie: hogere r omwille van aggregatie
  • maximum en minimum, single states ( random gedrag in random situatie ) lager
    => verklaring hoge correlatie?
  • gebruik maken van zelfde adjectieven ESM en trekmeting -> gedeelde methoden variantie, ppn eventueel bewust van verwachte consistentie
  • gemiddeld over meerdere trekuitingen
  • gemiddeld over situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Roberts et al. (2017) meta-analyse van korte termijn verandering van Ph obv interventie ( therapie )

A
  • lagere N, Hogere A, C en E
  • relatief duurzaam
  • PH = kneedbaar, maar niet radicaal veranderbaar
  • gemiddelde duur 24 weken, maar ook effecten op lange termijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hudson en Fraley (2015) : intensief longitudinale studie

A
  • uiten doelen tot Ph verandering of uiten van implementatie-intenties
    => brengt verandering in persoonlijkheid te weeg
    => mensen kunnen zelf ook persoonlijkheidsverandering induceren
17
Q

Onderzoek door Rothbart: beoordelen van kinderen door hun verzorgers

A
  • angst, lachen, activiteitsniveau, troostbaarheid, …
  • longitudinale studie ( 3 - 6 - 9 -12 maanden )
    => resultaten
    1) rangorde stabiliteit is in het eerste levensjaar middelmatig hoog (r=.30-.50)
    2) er zijn al vroeg stabiele verschillen te zien
    3) over korte periodes stabiliteit doorgaans hoger
    4) stabiliteit neemt toe met leeftijd
18
Q

Block en Block: longitudinale studie

A
  • inidviduele verschillen in activiteitsnievau gemeten op twee manieren: actometer en beoordeling van gedrag en Ph door leerkachten
  • twee belangrijke maten:
    1) validiteitscoëfficiënt => RES: relatief hoge correlaties, dus beoordelingen zijn valide manier om activiteitsniveau te meten
    2) stabiliteitscoëfficiënt=> RES: ( 1 )activiteitsmaten positief gecorreleerd met zelfde maat op later moment; rangorde activiteitsniveau relatief stabiel doorheen de tijd
    => (2 ) grootte correlaties daalt naamate tijdsinterval toeneemt tussen metingen; hoe langer tijdsinterval hoe lager stabilieitscoëfficient
19
Q

Kelly en Conley (1987 ): huwelijksstabiliteit, - tevredenheid, en scheidinh

A

Wat voorspelt huwelijkstevredenheid en scheiding?
- longitudinale studie van 300 koppels van hun verloving in ‘30 tot ‘80
- in ‘30: kennissen-beoordeling op verschillende PH vlakken
- doorheen de jaren: kijken hoe huwelijk verliep en hoe tevreden men was?
- 3 PH aspecten zijn goede voorspeller van kwaliteit huwelijksleven en scheiding: N van man, impulsiviteit man en N van vrouw ( + agreebelness volgens andere studies )

20
Q

alcoholisme en emotionele stoornis

A
  • longitudinale studie van mannen: N voorspelde ontwikkeling van alcoholisme en emotionele stoornissen
  • mannen die alcoholisme ontwikkelden waren gekenmerkt door lage impulscontrole in tegen stelling tot mannen die emotionele stoornis ontwikkelden
21
Q

rol van PH in onderwijs, academische prestaties en schoolverlaten ( Kipnis, 1971 )

A
  • SAT scores
    -> voor laagscoordes: geen link tussen imulsiviteit en GPA
    -> voor hoogscoorders: impulsieve PH gerelateerd aan hoge GPA
    => verklaring? mogelijks speelt enkel op hogere niveaus impulsiviteit een rol in academische prestaties
  • impulsieve personen hebben meer kans om te stoppen met school; impulsiviteit hangt bovendien samen met andere vormen probleemgedrag
  • conscientieusheid = positive predictor van school- en werkprestaties
22
Q

kinderen met woedeaanvallen: correlaten in volwassenheid ( Caspi, 1987 )

A
  • longitudinale studie over 40j
  • woedeaanvallen als kind; lager niveau onderwijs en beroep; wisselen meer van jobs; lagere militaire rand; meer scheiding
23
Q

delay of gratification ( Mishel )

A

opzet: 4 jarigen krijgen keuze 1) koekje nu eten 2) 15 minuten wachten en 2 koekjes
=> 1/3 grijpt koekje, 1/3 probeert te wachten, maar faalt, 1/3 wacht
=> kinderen die konden wachten:
- meer sociaal en cognitief competent als adolescent
- betere schoolresultaten
- meer zelfvertouwen
- kunnen als volwassen beter omgaan met stress en frustratie