HC7: somatische-symptoomstoornis en verwante stoornissen Flashcards

1
Q

Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen

A

Somatisch-symptoomstoornis
Ziekteangst stoornis (“Illness anxiety”)
Conversie stoornis / Functionele neurologische stoornis
Nagebootste stoornis
Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ziekte

A

Cluster van symptomen (klachten) en tekenen
- Specifieke (organische/lichamelijke) oorzaak
- Gedefinieerd beloop
- Specifieke uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Disease

A

Lichamelijke ziekte: biologisch / medisch substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Disorder

A

Stoornis – meestal ook onderliggende ziekte,
niet altijd (bijv. depressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Illness

A

ziektegevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sicknes

A

valt uit reguliere sociale rol, meldt zich ziek, vermindering van functioneren, ziekterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Psychische stoornis: syndroom

A
  • Cluster van symptomen die meer voorkomt dan op basis van toeval (d.w.z. niet ‘at random’) te verwachten is. Er is vaak geen duidelijke gemeenschappelijke oorzaak te benoemen
  • Het gaat om “niet normale” ervaringen of gedragingen; de symptomen horen bij elkaar
  • Deze presentatie van symptomen is af te bakenen (herkenbaar) ten opzichte van andere syndromen.
  • Puur beschrijvend, de (lichamelijke) oorzaak hoeft niet bekend te zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Biopsychosociaal model

A

Biologische aspecten
Psychologische aspecten
Sociale aspecten

Somatisch symptoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Predisponerende, luxerende en onderhoudende factoren

A

Predisponerend “Waarom ú?”
Luxerend “Waarom nú?”
Onderhoudend “Waarom nóg?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 P’s model

A

Predisposing risk factors
Precipitating risk factors
Perpetuating risk facors
Protective factors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Somatisch-symptoom stoornis en verwante stoornissen

A

Somatisch-symptoomstoornis (“Somatic Symtpom Disorder”: SSD)
Ziekteangst stoornis (“Illness anxiety”) (voorheen ‘hypochondrie’)
Conversie stoornis / Functionele neurologische stoornis (“…disorder”: FND)
Nagebootste stoornis
Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
Andere SSRD
Ongespecificeerde SSRD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kernsymptomen van SSRD ( = somatic symptom related disorder

A

Vermoeidheid & Pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Somatisch-symptoomstoornis DSM-5

A

A. Een of meer lichamelijke klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die het dagelijks leven in significante mate verstoren
B. Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met de lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid, tot uiting komend in minstens één van de volgende kenmerken:
1. Disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten (cognities)
2. Een persisterende hoge mate van ongerustheid over de gezondheid of de klachten (affect)
3. Het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid (gedrag)
C. Niet elke afzonderlijke klacht hoeft steeds aanwezig te zijn, maar het hebben van klachten op zich is wel persisterend (meestal langer dan 6 maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Somatisch-symptoomstoornis
Specificeer indien:

A
  • Met voornamelijk pijn (voorheen pijnstoornis).
    Deze specificatie geldt voor mensen van wie de klachten vooral bestaan uit pijn
    NB onderscheid dat er was bij pijnstoornis nl o.b.v. psychische of somatische
    factoren vervallen
  • Persisterend
    Een persisterend beloop wordt gekenmerkt door ernstige klachten, duidelijke beperkingen in het functioneren en een lange duur (langer dan zes maanden)
  • Actuele ernst
    Licht slechts één van de in criterium B genoemde symptomen is aanwezig
    Matig er zijn twee of meer van de in criterium B genoemde symptomen aanwezig
    Ernstig Er zijn twee of meer van de in criterium B genoemde symptomen aanwezig,
    en er zijn multipele lichamelijke klachten (of één zeer ernstige lichamelijke klacht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Somatisch-symptoomstoornis prevalentie

A
  • Geschat op 5-7%; (precieze % nog onbekend)
  • Verwachting: hoger dan de somatisatiestoornis (<1%)
  • Lager dan die van de ongedifferentieerde somatoforme stoornis (19%)
  • Vrouwen meer dan mannen (voor de meeste SSVS)
  • Waarschijnlijk meer frequent bij mensen met een medisch
    gediagnostiseerde aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verklaard of onverklaard maakt niet (meer) uit

A

Overeenkomst tussen SSRD met:
* Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK)
* Nieuwe naam voor SOLK (2021): Aanhoudende lichamelijke klachten (ALK): “Persistent physical symptoms”
* Frequent gebruikte Engelstalige naamgeving: Medical Unexplained Somatic / Physical Symptoms (MUSS / MUPS)
DSM-5 criterium B is hierbij essentieel voor differentieel diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK)
ALK = aanhoudende lichamelijke klachten “Persistent physical symptoms”

A

ALK (SOLK) syndromen duren in de regel > enkele weken (tot jarenlang), terwijl er geen
medisch of biLologisch substraat of defect gevonden kan worden die de symptomen
verklaart
Alk (SOLK) wordt gezien als een ‘werk-hypothese’, gebaseerd op de (aantoonbare) veronderstelling dat een lichamelijke of psychologische pathologie uitgesloten is
Multidisciplinaire Richtlijn SOLK en somatoforme stoornissen 2013.
Vergelijkbaar met ‘Functionele Stoornis’ en ‘Functionele Somatische Symptomen
Bijv. Non-cardiale pijn op de borst, fibromyalgie, chronisch vermoeidheidssyndroom, prikkelbare darmsyndroom
Mensen met deze aandoeningen waarderen het meestal niet dat er een psychotische uitleg aan (een deel van) hun klachten gegeven wordt; geven de voorkeur aan een somatische verklaring – voortdurend debat over optimale terminologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe vaak komt ALK (SOLK) voor? prevalentie

A

Prevalentie somatische symptomen:
* Algemene populatie: 85%-95%

Prevalentie ALK (SOLK)
* Algemene populatie: 20%-26%
* Eerste lijn: 25%-84%
* Tweede lijn: 35%-53%

Meest-voorkomende symptomen:
Hoofdpijn, rugpijn, pijn in gewrichten, buikpijn, vermoeidheid, misselijkheid

19
Q

Functionele Stoornissen

A

Hoofdklacht Syndroom
Pijn in gewrichten en spieren Fibromyalgie
Vermoeidheid en uitputting Chronisch vermoeidheidssyndroom
Buikpijn en misselijkheid Prikkelbare Darm Syndroom (‘Irritable Bowel Syndrome’)
Hoofdpijn, duizeligheid Speirspanningshoofdpijn

20
Q

Morbiditeit

A
  • Vaak komen zowel psychologische als licamelijke aandoeningen samen voor
  • Meer somatische symptomen → hogere prevalentie van angst en depressie
21
Q

DE “R” In Somatic Symptom and Related Disorders
SSRD
Ziekteangst stoornis

A

Ziekteangst stoornis
A. Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte
B. Lichamelijke klachten zijn niet aanwezig, of, als dit wel het geval is, slechts in lichte mate. Als er een somatische aandoening aanwezig is of een hoog risico om een somatische aandoening te ontwikkelen (zoals wanneer een ziekte veel in de familie voorkomt) is de preoccupatie duidelijk excessief of disproportioneel
C. Er is een hoge mate van angst over de gezondheid, en de betrokkene is snel verontrust over de eigen gezondheidstoestand
D. De betrokkene vertoont excessief gezondheidsgerelateerd gedrag (controleert bijvoorbeeld herhaaldelijk haar / zijn lichaam op tekenen van ziekte) of maladaptatieve vermijding
(vermijdt bijvoorbeeld doktersafspraken en ziekenhuizen)
E. De preoccupatie met ziekte is minstens zes maanden aanwezig maar de
specifieke ziekte die wordt gevreesd kan in die periode veranderen
F. De ziekte gerelateerde preoccupatie kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals een SSS, een paniekstoornis, een GAS, een morfodysfore stoornis, een OCS, of een waanstoornis, somatische type

22
Q

Ziekteangst stoornis –> Specificeer

A
  • Zorgzoekende type
    • Er wordt veel gebruik gemaakt van somatische zorg, in
      de vorm van artsenbezoeken, of het ondergaan van tests en onderzoeken
  • Zorgmijdende type
    • Er wordt zelden een beroep gedaan op somatische zorg
23
Q

Conversie stoornis / Functionele Neurologische Stoornis (FNS)

A

Bij een conversiestoornis zorgen uw hersenen ervoor dat sommige delen van het lichaam tijdelijk niet goed werken.

A. Een of meer symptomen van veranderingen in de willekeurige motorische of de sensorische functies
B. Uit klinisch onderzoek blijkt dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische of andere somatische aandoening
C. Het symptoom of de deficiëntie kan niet beter worden verklaard door een somatische of psychische stoornis
D. Het symptoom of de deficiëntie veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, of behoeft somatisch onderzoek

24
Q

Conversie stoornis / Functionele Neurologische Stoornis (FNS)
specificeer het type syndroom

A

Specificeer het type symptoom
* Met zwakte of paralyse * Met aanvallen of convulsies
* Met abnormale bewegingen * Met anesthesie of sensibiliteitsverlies * Met sliksymptomen * Met speciale zintuiglijke symptomen * Met spraaksymptomen * Met gemengde symptomen
Vaak getriggerd door een emtotionele gebeurtenis (trauma)

Mensen met conversie stoornis (FNS) willen niet bewust of doelmatig hun symptomen teweeg brengen (anders dan bij nagebootste stoornis)
De stresserende ervaring wordt verondersteld ‘geconverteerd’ te worden in somatische sx – de term FNS is waarschijnlijk preciezer

25
Q

Nagebootste stoornis

A

Syndroom van Münchhausen
A. Het voorwenden van lichamelijke of psychische klachten of
verschijnselen of het doelbewust opwekken van verwonding of
ziekte, waarbij aantoonbaar sprake is van misleiding
B. De betrokkene presenteert zich tegenover anderen als ziek,
gehandicapt of gewond

Het misleidende gedrag is evident, OOK ALS duidelijke externe beloningen ontbreken
Het gedrag kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals een waanstoornis of een andere psychotische stoornis

  • Opgelegd aan zichzelf
  • Opgedrongen aan iemand anders (Münchhausen-by-proxy syndroom)
  • Mensen met nagebootste stoornis hebben vaak geneeskundige kennis
  • Zijn bereid om substantiele pijn en medische procedures te
    ondergaan
  • Herhaald gebruikmaken van diverse medische faciliteiten en
    instellingen
26
Q

Nagebootste stoornis by proxy

A
  • Niet de persoon zelf, maar een afhankelijk iemand (vaak een kind) wordt verwond of vergiftigd om medische aandacht te krijgen
  • Verzorger/ouder komt vaak als ‘beschermend’ over en heeft vaak een vorm van medische achtergrond
  • De reden om dit gedrag te vertonen is vaak vergelijkbaar met de redenen van zelf-geïnduceerde Nagebootste Stoornis
27
Q

Hoe verhoudt de nagebootste stoornis zich nu tot simulatie?

A

Het onderscheid met simulatie is moeilijk te maken, sterker nog simuleren wordt genoemd bij de omschrijving
Simulatie wordt niet apart genoemd in de DSM-5, omdat het geen ‘Psychiatrische of Psychologische Stoornis’ is
De verschillen zijn eveneens:
* De motivatie voor het gedrag is om de ziekterol aan te nemen → nagebootste stoornis
* Externe bekrachtiging / beloning voor het gedrag zoals uitkering e.d. zoals bij simulatie, ontbreekt bij Nagebootste Stoornis

28
Q

Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

A

A. Er is een somatisch symptoom of een somatische aandoening (dus geen psychische stoornis) aanwezig
B. Psychische of gedragsfactoren hebben een ongunstige invloed op de somatische aandoening op een van de volgende manieren:
1. De factoren beïnvloeden het beloop van de somatische
aandoening, zoals blijkt uit een sterk chronologisch verband
tussen de psychische factoren en de ontwikkeling of
verergering of een vertraagd herstel van de somatische
aandoening
2. De factoren interfereren met de behandeling van de somatische aandoening (bijvoorbeeld door een slechte therapietrouw)
3. De factoren leiden tot extra, aantoonbare gezondheidsrisico’s voor de betrokkene
4. De factoren beïnvloeden de onderliggende pathofysiologie, ze versnellen het ontstaan van symptomen of verergeren deze,
of maken medische aandacht noodzakelijk
C. De psychische en gedragsfactoren in criterium B kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis (zoals een paniekstoornis, een depressieve stoornis, een PTSS).

29
Q

Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden; Specificeer actuele ernst

A

Licht Vergroot het somatisch risico (zoals bij inconsequente
therapietrouw bij een antihypertensie behandeling)

Matig Verergert de onderliggende somatische aandoening
(bijvoorbeeld wanneer astma wordt verergerd door angst)

Ernstig Resulteert in ziekenhuisopname of bezoek aan een
spoedeisende hulppost

Zeer ernstig Resulteert in ernstig, levensbedreigend risico (zoals bij het negeren van de symptomen van een hartaanval)

30
Q

De “karakteristieke” patiënt met SSRD

A
  • Lang op zoek geweest naar een antwoord van waar klachten vandaan komen; diagnostische evaluaties voor een langdurige periode
  • Weinig vertrouwen in de gezondheidszorg en clinici
  • Een hoge mate van (zelf) kritiek, perfectionistisch, competitief
  • Komt bij vrouwen meer frequent voor dan bij mannen
  • Lage SES, kleinere sociale netwerken / culturele verschillen
  • Vaak traumatische gebeurtenissen in het verleden
  • Moeite met mentaliseren
31
Q

Betekenis Mentaliseren en Lichaamsgerichte mentalisatie

A

Mentaliseren: Het kunnen begrijpen dat (overt) gedrag, van de
person zelf of een ander, begrepen kan worden door dit te verbinden
met de mentale toestand van degene die dat gedrag vertoont

Lichaamsgerichte mentalisatie (“Bodily focused mentalization”): Het
afleiden van emoties vanuit lichamelijke sensaties

32
Q

Wat betekent dit voor de therapeutische interventie?

A
  • Klaag gedrag, behandeling afwijzen of weerstand hebben
  • Zich snel afgewezen voelen
  • Zich onbegrepen voelen
  • Moeite om alle informatie te structureren
  • Het afwijzen van een psychologisch perspectief op de klachten
33
Q

Theorieën m.b.t. SSRD
Psychodynamische Theorie

A

sychodynamische Theorie: in het algemeen geldt: Psychologische factoren (bewust dan wel niet bewust ervaren) hebben een invloed op somatische symptomen.
Er is weinig direct bewijs voor de psychodynamische verklaring van SSRD. De theorie is vooral toegepast bij conversie stoornissen / functionele neurologische stoornissen (FNS) (bijv. onderdrukte seksuele wensen of onderdrukte boosheid).
Er zijn echter wel substantiële aanwijzingen dat emotie regulatie verstoord is bij FNS en dat hypnose-georiënteerde interventies effectief kunnen zijn

34
Q

Theorieën m.b.t. SSRD
Cognitieve gedragstheorie

A

Cognitieve gedragstheorie: Een benadering gaat in op de beloning die de aanvang of het voortduring van somatische symptomen met zich mee brengen.
Hier is er echter ook weinig solide bewijs voor de beloningscomponent’ van symptomen
“Secondary gain” (secondaire ziektewinst) wordt zowel in de
psychodynamische als cognitieve gedragstheorie aangevoerd – hoewel de positie die dit construct in beide theorieën inneemt verschillend is
Een alternatief gezichtspunt is dat symptomen een communicatieve functie hebben

35
Q

Theorieën m.b.t. SSRD
Cultureel-georiënteerde theorieën

A

Cultureel-georiënteerde theorieën: Culturen verschillen in de mate waarin de expressie van emoties in symptomen ‘gepathologiseerd’ wordt: Geïndustrialiseerde landen pathologiseren veelal de somatische expressie van symptomen
Bijv. De expressie van de emotie ‘verdriet’ wordt vaak meer
gestigmatiseerd dan ‘somatisatie’ in de Chinese cultuur
In Zuid Amerika is de expressie van emoties in termen van fysieke symptomen relatief meer gebruikelijk dan in andere delen van de wereld

36
Q

Drie emotie regulatie systemen

A
  • Motivatie (‘Drive System’) = gedreven, opgewonden, vitaal
  • Bedreiging (‘Threat System’) = boos, angstig, walging
  • Rustgevend (‘Soothing System’) = tevredenheid, veiligheid, verbondenheid
37
Q

Behandeling; Centrum voor Lichaam, Geest en
Gezondheid (CLGG): Breburg - Tilburg 3e-lijnscentrum Topspecialistische zorg

A
  • Landelijk georganiseerd
  • Mensen met lichamelijke en psychische klachten
  • Verklaard of onverklaard
  • Hoofdprobleem lichamelijk, hinder door psychische klachten
  • Eerdere 2e-lijnsbehandeling hielp niet en duurde lang
38
Q

Patiënten met SSRD in het Topklinisch
Centrum CLGG

A
  • Gemiddelde duur van lichamelijke symptomen
  • 8,5 jaar (range 1-34 jaar)
  • Gemiddelde duur van eerdere behandeling
  • 6,9 jaar zonder effect (range 1-34 jaar)
  • Vaak conflicten met voorgaande therapeuten / artsen
  • Morbiditeit op meerdere gebieden (= vatbaarheid voor bepaalde ziekten)
  • Sociale achteruitgang vergelijkbaar met ernstige psychische
    aandoeningen
39
Q

Topklinisch Centrum CLGG

A

Assessment :Domeinen die aangepakt moeten worden (medische evaluatie, fysiek onderzoek, (neuro)psychologische evaluatie, psychiatrisch onderzoek, vragenlijsten)

Behandelingsaanbod: Cognitieve gedragstherapie (CGT) en andere psychologische behandelingen (traumatherapie, ACT, PST, schematherapie, cognitieve revalidatietherapie), farmacotherapie, consultatie met de 1ste en 2de lijn verwijzers

Routine Outcome Measurements (ROM); integratie van behandelingsresultaten gebruikmakend van vragenlijsten die somatische en psychologische symptomen en sociaal functioneren in kaart brengen

40
Q

Gerpersonaliseerde behandeling “Gevolgenmodel”

A

Biologische
aspecten
Psychologische
aspecten
Sociale
aspecten

Somatische
symptomen

Emoties /
Cognities
Gedrag
Lichamelijk
Sociaal
* De interpretatie en verklaring van somatische symptomen
(lichamelijke klachten). Emoties, cognities, gedrag, plus fysieke en sociale factoren hebben ‘gevolgen’ voor het in stand houden van symptomen en klachten. bv vicieuze cirkel

41
Q

Gevolgenmodel

A

zie pp. slide 69

42
Q

Behandeling / interventies

A

Cognitieve gedragstherapie
Psychofarmacotherapie, primair voor comorbide depressie en/of angst stoornis – effecten op SSRD zelf variëren nogal
Graduele toename (of afname) van activiteiten (fysiek of mentaal)
Ontspanningstraining (bijv. Jacobson, biofeedback)
Concentratie-gerelateerde training (bijv. mindfulness meditatie)
Psychomotore therapie (PMT) voor lichaamsgerichte mentalisatie

43
Q

Samenvatting

A

zie einde pp.