HC schouderproblematiek en artrose + pijnbestrijding artrose Flashcards

1
Q

Lichamelijk onderzoek schouder, opletten op:

A

Contour van de schouder, zwelling, roodheid, atrofie van spieren en (hoog)stand van schoudergewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewegingsonderzoek schouder (actief en passief)

A

Achter patiënt staan voor bepalen scapulohumerale ritme
Als bewegingsuitslag van passief verder is dan actief wijst dan op ruptuur van pees of spier. Als bij beide verminderd is frozen shoulder.
Let bij passief op aductie en exorotatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Specifieke testen:

A

Jobe test (kijken naar kracht), Hawkins test (inklemmen supraspinatus pees) en Neer test (scapula fixeren en arm in anteflexie doen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Instabiliteitstesten

A

Apprehension test: kijken of kapsel is opgerekt. gebogen en geabduceerde arm wordt in anteflexie gebracht, mogelijk gevoel dat arm uit de kom vliegt.
Relocatie test: arm in zelfde positie als net, met hand duwt onderzoeker de schouderkop de kom in.
Release test: hand weghalen, weer idee dat schouder uit de kom gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hill-Sachs laesie

A

Er kan impressie aan achterkant in humeruskop zitten als schouder uit de kom gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Behandeling geluxeerde schouder

A

Conservatief: trainen van rotator cuff spieren (m. supraspinatus, m. subscapularis, m. teres minor en m. infraspinatus).
Operatief: scopisch of via latarjet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schouderklachten onderverdelen in 3 groepen

A
  • Subacromiale klachten: SAPS, cuff ruptuur en frozen shoulder. 70% van schouderklachten, patiënten tussen 40-70 jaar
  • Instabiliteit: luxaties (in 90% van gevallen anterieure luxatie) patiënten tussen 20-40 jaar
  • Artrose (zelden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bankart repair

A

Labrum fixeren via een metalen hulsje een ankertje aanbrengen in het bot. Kraakbeenring wordt op de kom terug gefixeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schouder impingement

A

Inklemming van bepaalde weefsels in schoudergewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cuff degeneratie

A

Compressie van supraspinatus pees tussen humeruskop en coraco-acromiale boog.
Behandelen: onderhouden van bewegingsuitslag door trainen cuff-spieren. Tegen pijn: NSAID’s of subacromiale corticosteroïden injectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diagnose artrose stellen op basis van

A

Crepitaties bij flexie van knie
Verminderde handkracht
Roodheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt bij aanvullend onderzoek gevonden als het gaat om reuma?

A

Reumafactor (RF) in het bloed, Verhoogde erytrocyt bezinkingssnelheid (BSE) en Verhoging van CRP enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Artrose op atypische plaatsen, dan denken aan

A

Trauma, standsafwijkingen, heupdysplasie, overmatige belasting, acromegalie, hyperparathyreoïdie of hemachromatose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Risicofactoren artrose

A

Leeftijd, geslacht (vooral vrouwen na menopauze), overgewicht, erfelijkheid, etniciteit, lage vitamine-D concentratie, metabole ziektes en beroep en sport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aanvullend onderzoek artrose

A

Laboratoriumonderzoek: heeft geen meerwaarde op stellen diagnose en Beeldvormend: röntgen en echografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zichtbare afwijkingen op de handen bij artrose

A

Versmalde gewrichtsspleet PIP- en DIP-gewrichten
Sclerose van subchondrale bot
Osteofytvorming
Deformaties
Standsafwijking van pink in DIP-gewricht

17
Q

Zichtbare afwijkingen knie bij artrose:

A
  • Versmalde gewrichtsspleet
  • Osteofytvorming
  • Sclerose
  • Cystevorming
  • Standsafwijking
18
Q

Typische artrose locaties

A

PIP-, DIP- en CMC-gewrichten in de hand, heup, knie, nek, rug en MTP1-gewricht in voet.

19
Q

Behandeling artrose

A
  • 1e keus: paracetamol tot 4dd 1000mg
  • 2e keus: lokaal, cutaan NSAID
  • 3e keus: opiaten
  • Corticosteroïde injecties in de knie of hyaluronzuur injecties.
  • Doel bij knieartrose: symptomatisch en preventief
20
Q

Pseudojicht

A

Ontstaat door aanwezigheid kalkkristallen in gewricht, kan leiden tot gewrichtsontsteking.

21
Q

Redenen inbrengen knieprothese

A

Sterke functiebeperking, nachtelijke pijn/rustpijn, stabiliteitsvermindering en standsafwijkingen

22
Q

Nadelen/complicaties die een knieprothese met zich mee kan brengen

A

Slijtage polyetheen kapsel, ontstekingen, slecht gezette knieën, late infectie of fractuur, pijn blijft bij 15%

23
Q

Behandelingen bij minder ernstige artrose

A

Artroscopisch lavage (knie spoelen en glad maken), kraakbeenhersteloperatie (herstel bevorderd door weefselbedekking), standscorrigerende osteotomie van tibiakop en gewrichtsdistratie

24
Q

pijn

A

Nociceptoren ontvangen pijnprikkel en stijgt via tractus spinothalamicus omhoog. Op prikkelplek komen prostaglandines vrij. Prostaglandine vorming begint bij ontstaan fosfolipase A2 (komt vrij bij weefselbeschadiging), daardoor kom arachidonzuur vrij wat via COX-1 of -2 wordt omgezet in prostaglandines.

25
Q

NSAID’s

A

Werken analgetisch, antipyretisch en anti-inflammatoir. Ze werken alleen lokaal. Zijn COX-remmers
2 soorten:
- Klassieke of aselectief: aspirine, diclofenac, naproxen en ibuprofen. Risico op maagproblemen
- Selectief: COXIB’s zoals celecoxib en eterocoxib. Risico op cardio- en cerebrovasculaire complicaties

26
Q

COX-enzymen

A

COX-1: is constitutioneel (altijd op verschillende plekken in het lichaam aanwezig). Speelt rol bij allerlei fysiologische functies in de vaatwand, nier, maagmucosa en regulatie trombocytenaggregatie.
COX-2: alleen tot uiting bij ontsteking of schade, dan verspreid over meerdere organen. Inductie indien weefselschade/ontstekingen

27
Q

Contra-indicaties voor NSAID’s

A
  • Huidige maagulcus, gastritis of gastro-intestinale bloeding
  • Ernstig hartfalen
  • Nierfunctiestoornis of dialyse
  • Zwangerschap
  • NSAID overgevoeligheid
  • Ernstige hart- en vaataandoeningen
  • Verhoogde bloedingsneiging
28
Q

Paracetamol

A

Is analgetisch (pijnstillend), antipyretisch (koortsremmend/-verlagend) maar niet antiflogistisch (ontstekingsremmend).
Werkt centraal en perifeer.
Metabolisme via fase-2 reactie. Geconjugeerd in lever, dan renaal uitgescheiden. Omzetting in lever door CYP2E1 in levertoxische stof, bij normale leverfunctie wordt dat snel omgezet in ongevaarlijke stof, via glutathion. Maar dat systeem kan worden uitgeput

29
Q

Stappenplan medicatie

A
  • Niet-medicamenteus beleid: fysiotherapie om spieren sterker te maken en vet verliezen, stimuleren gezond gewicht, loophulpmiddelen
  • Paracetamol of NSAID cutaan
  • NSAID oraal
  • Zwak opioïd
  • Sterk opioïd (in combi met laxantia).
30
Q

Symptomen coxartrose

A

Pijn in liesstreek en afwijkend looppatroon

31
Q

Bijwerkingen opioïden

A

Ademdepressie, obstipatie, verwardheid, misselijkheid/braken, duizeligheid, jeuk, bloeddrukdaling, miosis (vernauwde pupil) en tolerantie en afhankelijkheid na langdurig gebruik
Fentanyl is meest potent, dan oxycodon, morfine, tramadol en codeïne