1.5 Histologie en Pathologie: Bloedvaten Flashcards

(48 cards)

1
Q

Uit welke drie lagen bestaan de vaten?

A

Tunica intima
Tunica media
Tunica adventitia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de tunica intimi uit?

A
  • endotheelcellen met lamina basalis
  • subendotheliale laag: bindweefsel
  • lamina elastica interna (in grote vaten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat de tunica media uit?

A

gladde spiervezels en elastische vezels

(in grote vaten: lamina elastica externa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat de tunica adventitia uit?

A

losmazig bindweefsel met kleine bloedvaatjes (vaso vasorum) en gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn een aantal functies van endotheelcellen?

A

Endotheelcellen zijn betrokken bij bloedstolling, productie van cytokinen en adhesiemoleculen (witte bloedcellen) en angiogenese (d.m.v. VEGF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noemt men ook wel de granoles van de endotheelcellen?

A

Weibel-Palade lichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen de Weibel-Palade lichaampjes?

A

Produceren Von-Willebrand factor en P-selectin (belangrijk voor bloedstolling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In de tunica intimi zitten dus endotheel cellen en is er nog een subendotheliale laag. Wat voor type weefsel is dit?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de tunica media zitten gladde spiercellen en elastische/collagene vezels. Wat is de functie van de spiervezels?

A

de spiervezels spelen een belangrijke rol bij de regulatie van de diameter van de vaten en daarmee de weerstand die het bloed ondervindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor weefsel zit er in de tunica adventitia en waarom heeft het deze structuur?

A

Het is is losmazig bindweefsel dat een taaie, vezelachtige (fibreuze) steunlaag vormt (beschermende schede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar staat ‘vasa vasorum’ voor?

A

‘Vaten van de vaten’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom hebben we vasa vasorum?

A

Voor voeding en zuurstofvoorziening van de vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf welk type vaten je langs komt als je van hart -> lichaam -> hart gaat

A

hart -> elastische arterien -> musculeuze arterien -> kleine arterien (arteriolen) -> capillairen -> postacapillaire veulen –> (musculeuze) venen -> hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vaten omvatten de elastische arterien?

A

Aorta en zijn hoofdtakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kenmerkend aan elastische arterien (histologisch niveau)

A

Er is een hele dikke tunica media met elastisch materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In de a. caroti comminus en de aorta zitten perifere chemoreceptoren in de adventitia, die veranderingen meten in zuurstof, koolstofdioxide en de pH. Hoe heten deze structuren?

A

Glomera bodies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een voorbeeld van een musculeuze arterie?

A

De a. femoralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurd er in de vaten als we van elastische naar musculeuze arterien gaan?

A

Er komst steeds minder elastieke, en steeds meer glad spierweefsel in de wanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van de kleine arterien (arteriële)

A

relatief dikke wand t.o.v. het lumen, relatief grote adventitia, laag gladde spiercellen neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar bestaat de wand van de capillairen uit?

A

Enkel een endotheelcel

21
Q

De celcontacten tussen de endotheelcellen in de postcapillaire venulen is het minst stevig. Wat gebeurd er daarom daar het meest (tov andere locaties)?

A

Leukocyt migratie

22
Q

Wat zijn de vier verschillende typen capillairen?

A
  1. Continue capillairen
  2. Gefenestreerde capillairen met diafragma
  3. Gefenestreerde capillaire met diafragma
  4. Discontinue capillairen/sinusoïden
23
Q

De continue capillairen bestaan uit een ononderbroken endotheellaag met lamina …

24
Q

In de continue capillairen zijn de endotheel nauw aan elkaar verbonden d.m.v…..

A

tight junctions

25
Waar kan je continue capillairen vinden?
Spier- en bindweefsel en hersenen
26
Waar kan je gefenestreerde capillairen met diafragma vinden?
In klieren in spijsverteringskanaal en endocriene organen
27
Waar kan je gefenestreerde capillairen zonder diafragma vinden?
glomeruli in de nieren
28
Waar kan je discontinue capillaire/sinusoiden vinden?
Lever en beenmerg
29
Rondom capillairen en (postcapillaire) veulen zitten contractuele cellen die de doorbloeding reguleren. Hoe heten deze cellen?
Pericyten
30
Welke cellen zitten er rondom de microvasculatuur in het brein?
Astrocyten
31
Welke cellen zitten er rondom de microvasculatuur in de nieren?
Podocyten
32
Venen hebben een relatief dunne tunica ...
media
33
Welk onderdeel vormt het grootste deel van de vaatwand? a) tunica intima b) tunica media c) tunica adventitia
tunica adventitia
34
Uit welke structuur ontstaan de kleppen in de venen?
De tunica intima met een bindweefselskelet
35
Lymfecapillairen zijn bekleed met permeabel endotheel. Welke structuur is in deze capillairen afwezig?
De lamina basalis
36
Stelling: lymfevaten zijn vaak goed te zien op een histologisch plaatje door hun vet-achtige substantie
Niet waar, ze zijn heel dun en zijn nauwelijks te zien
37
Hoe wordt voorstuwing van de lymfevaten gereguleerd?
Door spiercontractie en kleppen
38
Welke drie vormen van ateriosclerose zijn er?
1. Arterio(lo)sclerose 2. Calcificerende sclerose 3. Atherosclerose
39
Wat is kenmerkend aan arterio(lo)sclerose?
Dikke en harde wand van kleine arterieën (arteriosclerose) en arteriolgen (arteriosclerose). Dit is vaak gerelateerd aan hypertensie. Je hebt een hyelanisatie en hyperplastische vorm (zie boek)
40
Wat is kenmerkend aan calcificerende sclerose?
Ontstaat vaak in musculeuze arteriën in ouderen. De klinische consequenties zijn marginaal
41
Wat is atherosclerose?
chronische ziekte waarbij vetachtige stoffen in de wand van slagaders worden afgezet. Vormen een plaque en een fibrotische kap
42
Door welke twee oorzaken kan er chronische schade aan het endotheel ontstaan?
1) door hemodynamische oorzaak (verminderde schuifspanning / heer stress) 2) hypercholesterolaemie
43
Wat zijn de verschillende stadia van endotheliale dysfunctie bij atherosclerose?
1. initial lesion 2. fatty streak 3. intermediate lesion 4. atheroma 5. fibroatheroma 6. complicated lesion
44
Sheer-stress zorgt voor een inductie van athero-protectieve genen. Wat houdt athero-protectieve genen in?
anti-inflammatoire en antioxidant
45
Stappen van atherosclerose: 1. Opregulatie van adhesiemoleculen betrokken bij leukocytinfiltratie 2. Monocytadhesie & -infiltratie in de tunica intima 3. Migratie van gladdespiercellen 4. Monocyten -> geactiveerde macrofagen -> fagocytose van lipiden 5. Proliferatie van gladdespiercellen en depositie van extracellulaire matrix 6. Ophoping van extracellulaire lipiden (lipoproteïnen) 7. Migratie van T cellen 8. Binnendringen van fibroblasten 9. Degradatie fibrotische kap door geactiveerde macrofagen 10. Aggregatie van bloedplaatjes 11. Thrombusvorming  embolie
Bestudeer goed 😊
46
Waardoor kan een aneurysma (bijv in a. carotis en (abdominale) aorta) ontstaan?
Eerst is er afbraak van collageen en elastieke door proteases, er is verzwakking van de vaatwand waardoor er verwijding ontstaat met uiteindelijk een ruptuur als gevolg
47
In welk deel van de vaatwand treden de eerste pathologische veranderingen op in het proces van atherosclerose? a. Tunica intima b. Tunica media c. Tunica adventitia
a. Tunica intima
48
Atherosclerotische laesies bevatten cholesterolrijke schuimcellen (foam cells). Uit welk celtype ontstaan deze schuimcellen? a. B cellen b. Neutrofiele granulocyten c. Monocyten d. Eosinofiele granulocyten
c. Monocyten