151/186 Flashcards

(36 cards)

1
Q

Ad hominem abusive

A

Type argumentum ad hominem waarbij wordt ingespeeld op de man door deze verbaal te mishandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ad hominem circumstantial

A

Type argumentum ad hominem waarbij iemands argument in diskrediet wordt gebracht door bepaalde situationele factoren aan te halen die de tegenstander beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tu quoque

A

Type argumentum ad hominem waarbij men de tegenstander over laat komen als hypocriet of ter kwader trouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Negeren van de uitzondering (Accident fallacy)

A

Type informele drogredenering (van relevantie) waarbij een algemene regel wordt toegepast op een specifieke situatie die deze regel niet bedoelde te omvatten, omdat bepaalde delen van de specifieke situatie het een uitzondering op de regel maken (Bv: een chirurg is geen crimineel als deze in mensen snijdt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stropop (strawman fallacy)

A

Type informele drogredenering (van relevantie) waarbij een betoger een argument van de tegenstander vervormd (vaak versimpeld), om vervolgens deze vervormde versie omver te werpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ignoratio Elenchi (irrelevantie conclusie/missing the point)

A

Type informele drogredenering (van relevantie) waarbij een argument voor een specifieke conclusie wordt gebruikt om een andere, foutieve, conclusie te ondersteunen (is vaak wel gerelateerd aan de juiste conclusie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Red herring (rookgordijn/afleidingsmanouvre)

A

Type informele drogredenering (van relevantie) waarbij de betoger de aandacht van de luisteraar afleidt door een ander onderwerp aan te snijden die vaak subtiel gerelateerd is aan het eerste onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drogredenen van zwakke inductie

A

Type informele drogredenering waarbij de connectie tussen de veronderstelling en de conclusie niet sterk genoeg is om de conclusie te ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Argumentum ad verecundiam (beroep doen op verstelde autoriteit/appeal to unqualified authority)

A

Type informele drogredenering (van zwakke inductie) waarbij beroep wordt gedaan op een persoon of getuigenis van een vermeende autoriteit, die de geloofwaardigheid mist om gezien te worden als autoriteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Argumentum ad ignorantiam (argument van de onwetenheid/appeal to ignorance)

A

Type informele drogredenering (van zwakke inductie) die stelt dat iets niet bewezen is en dat als argument te gebruiken om een definitieve bewering te maken (x is niet bewezen, dus x bestaat niet/wel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overhaaste generalisatie (converse accident fallacy)

A

Type informele drogredenering (van zwakke inductie) waarbij een algemene uitspraak wordt gedaan naar aanleiding van een specifieke situatie, die specifiek is om de algemene uitspraak te rechtvaardigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verkeerde oorzaak (false cause fallacy)

A

Type informele drogredenering (van zwakke inductie) waarbij de link tussen vooronderstelling en de conclusie staat op een causale link die (waarschijnlijk) niet bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Post hoc ergo propter hoc

A

Type (verkeerde oorzaak) drogredenering waarbij er bij temporele successie vanuit gegaan wordt dat dit komt door een oorzaak-gevolg relatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Non causa pro causa

A

Type (verkeerde oorzaak) drogredenering waarbij iets een oorzaak is terwijl dit geen oorzaak is, op basis van iets anders dan temporele successie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gambler’s fallacy

A

Type (verkeerde oorzaak) drogredenering waarbij er bij 2 onafhankelijke situaties toch een causaal verband wordt gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hellend vlak (slippery slope)

A

Type informele drogredenering (van zwakke inductie) waarbij er wordt uitgegaan van een vermoedelijke kettingreactie, terwijl er niet voldoende reden is om aan te nemen dat deze kettingreactie bestaat.

17
Q

Zwakke analogie (weak analogy)

A

Type informele drogredenering (van zwakke inductie) waarbij een analogie ingezet wordt die niet sterk genoeg is om een conclusie te ondersteunen.

18
Q

Leniency bias

A

De neiging om de methodologische kwaliteiten van een onderzoek minder kritisch te beoordelen als het gaat over het publiceren van het werk, wanneer het een belangrijk onderwerp betreft

19
Q

Oversight bias

A

Neiging om bepaalde methodologische gebreken over het hoofd te zien als een onderzoek een belangrijk onderwerp betreft.

20
Q

Wetenschappelijk onderzoek

A

The quest for knowledge obtained through systematic study and thinking, observation and experimentation.

21
Q

Plagiaat

A

Het gebruik van ideeën, werkwijzen, resultaten of teksten van anderen zonder passende erkenning.

22
Q

Fabriceren

A

Het verzinnen van data of onderzoeksbevindingen en er vervolgens verslag van doen alsof ze echt zijn.

23
Q

Vervalsen

A

Het manipuleren van onderzoekmateriaal, apparatuur of processen om datagegevens of onderzoeksresultaten zonder rechtvaardiging te wijzigen, achter te houden of te verwijderen.

24
Q

Publicatiedruk (publish or perish)

A

De stimulans om snel, veel en vernieuwend te publiceren.

25
Peer review (collegiale toetsing)
Het lezen, becommentariëren en uiteindelijk het adviseren over 'of een artikel al dan niet goed genoeg is voor publicatie' door andere onderzoekers met expertise in het betreffende vakgebied. Persoonlijke aanvulling: Als psycholoog ben je geen expert in het vakgebied 'psychologie', dat is te breed. Je kan slechts expert worden in een deelgebied! Dat is de basis van de kritiek van bijvoorbeeld Andrew Huberman en Gabor Maté (praten alsof ze kenner zijn van een deelgebied, waar ze geen expertise in hebben).
26
Cognitieve bias
Vertekeningen in het denken, de oordeelvormingen en het nemen van beslissingen.
27
Novelty bias
De neiging om een resultaat dat nieuw (of vernieuwend) is minder kritisch onder de loep te nemen als het gaat om o.a. methodologische gebreken en de betekenis van het resultaat.
28
Confirmation bias
De neiging om informatie te filteren in te interpreteren op een manier die past bij je overtuigingen.
29
Hindsight bias
De neiging om situaties uit het verleden te zien als meer voorspelbaar dan vooraf gesteld zou kunnen worden.
30
HARKing (hypothesising after the results are known)
Het formuleren van hypothesen nadat er (significante) resultaten zijn gevonden.
30
Cherry picking
Het alleen presenteren of belichten van de meest positieve onderzoeksresultaten, het selectief citeren van onderzoeken, of studies bewust uit besprekingen weglaten om bepaalde theorieën te ondersteunen.
30
Belangenverstrengeling
Situatie waarbij een onderzoeker baat heeft bij een bepaalde uitkomst van diens onderzoek.
30
P-hacking
Het (na dataverzameling) op zoek gaan naar de meest optimale analysestrategie om de beste p-waarde te krijgen (p-waarde is de uitkomst van een significantietest)
31
Motivated reasoning
Onbewuste motieven vormen de manier waarop we informatie interpreteren.
31
Open science
Ideologie die streeft naar het transparant en toegankelijk maken van het hele onderzoeksproces om zo twijfelachtige praktijken detecteerbaar te maken en te voorkomen, om onderzoek repliceerbaar te maken, om samenwerking tussen wetenschappers en wetenschappelijke vooruitgang te bevorderen, en om onderzoeksuitkomsten voor een breder publiek toegankelijk te maken.
32
Open-access publiceren
Manier van publiceren van onderzoeksartikelen waarbij iedereen (zonder paywall) bij het artikel kan komen.