51/100 Flashcards

(50 cards)

1
Q

Psychology of knowledge (context of discovery)

A

Het proces van het krijgen van een idee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Logic of knowledge (context of justification)

A

Het proces van het logisch bestuderen van een idee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Demarcatiecriterium

A

Het criterium dat stelt dat het verschil tussen wetenschap en metafysica zit in de falsificeerbaarheid van de stelling (Popper).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Background knowledge

A

Delen van kennis die voor de huidige doelen geaccepteerd moeten worden als onproblematisch (Popper).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Consilience

A

Het samenvoegen van bewijs met verschillende ‘background assumptions’ (Whewel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Duhem-Quine probleem

A

Het probleem van wetenschappelijke gevolgtrekking waarbij je, om nieuwe wetenschappelijke theorieën op te stellen, voorgaande wetenschappelijke theorieën voor waar aan moet nemen, ook al is dit volgens de filosofie van Popper niet mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Versimillitude (truthlikeness)

A

De mate waarin een theorie dichter bij de waarheid ligt dan een voorganger (Popper).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Auxiliary hypothesis

A

Hypothesen die gaan over de condities waarbij een theoretische hypothese mag worden toegepast (background knowledge)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wetenschappelijke revoluties

A

Periodes van grote omwentelingen, wanneer bestaande wetenschappelijke paradigma’s worden vervangen door radicaal nieuwe. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Paradigma

A

Een overeenkomst tussen wetenschappers over specifieke proposties, over hoe toekomstig onderzoek uitgevoerd zou moeten worden, welke problemen getackeld moeten worden en hoe geaccepteerde oplossingen eruit zien. Heeft 2 hoofdcomponenten|: Een set fundamentele assumpties geaccepteerd door alle wetenschappers en een set ‘exemplars’. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exemplars

A

Specifieke wetenschappelijke problemen die opgelost zijn door gebruik van de assumpties van een paradigma’s en die in de tekstboeken van de discipline verschijnen. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Normale wetenschap

A

Periode binnen de kaders van de wetenschappelijke revoluties waarbij er niet meer wordt getwijfeld aan de juistheid van een paradigma en wetenschappers proberen het paradigma te verfijnen en uit te breiden. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Revolutionaire wetenschap

A

Periode binnen de kaders van de wetenschappelijke revoluties waarbij het voorheen bestaande paradigma omver is geworpen en nieuwe paradigma’s worden geopperd; uiteindelijk wordt er een nieuw paradigma opgesteld. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

incommensurabiliteit

A

Het idee dat 2 paradigma’s zo verschillend zijn dat directe vergelijking onmogelijk is, want er is geen gedeelde taal om beide in te vertalen, er is geen overeenstemming in wat een juiste manier van observeren is en er is geen overeenstemming in onderzoeksmethoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Theorie-geladenheid

A

Het concept dat data altijd gecontamineerd is met de gemaakte theoretische aannames. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Algorithm for theory choice

A

Set van regels welke, wanneer juist toegepast op 2 tegengestelde theorieën, ons vertellen te kiezen als juiste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Strong Programme

A

Beweging in de sociologie van wetenschap gebaseerd rond het idee dat de wetenschap moet worden gezien als een product van de maatschappij waarin het wordt beoefend, waarbij ze stelden dat de overtuigingen van wetenschappers op zijn minst maatschappelijk worden bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sociaal constructionisme

A

Het idee dat bepaalde fenomenen sociale constructen zijn, in plaats van dat er een objectieve werkelijkheid zou bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pre-paradigmatische periode

A

Beginperiode in de wetenschap waarbij wetenschappers nog niet beschikken over gedeelde aannamen of een theorie. Daarnaast bestaat er nog geen overeenstemming over welke problemen nu essentieel zijn voor het onderzoeksveld, of een gedeeld vocabulaire. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Anomalie

A

Een wetenschappelijke uitkomst of feit die niet overeenkomt met het geldende paradigma. (Kuhn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Crisis

A

Periode in de wetenschappelijke cyclus waarbij de hoeveelheid anomalieën te groot wordt en dit leidt tot een kritische kijk op de geldende paradigma. (Kuhn)

22
Q

Paradigmaverschuiving

A

Het verlaten van een oud paradigma en het domineren van een nieuw paradigma. (Kuhn)

23
Q

Positieve heuristiek

A

Een samenhangende set van principes die aangeeft hoe de ‘protective belt’ van een kerntheorie aangepast en verfijnd kan worden. (Lakatos)

24
Q

Negatieve heuristiek

A

Wetenschappers mogen de harde kern van een onderzoeksprogramma niet verwerpen. (Lakatos)

25
Theoretically progressive
Het voorspellen van een tot heden onverwachte feit door het aanpassen van een onderzoeksprogramma (die zich in de protective belt bevindt). (Lakatos)
26
Empirically progressive
Het daadwerkelijk bevestigen van de theoretische voorspellingen die vooraf zijn gemaakt (binnen de protective belt van een theorie). (Lakatos)
27
Degenerating
Het weerleggen van de theoretische voorspellingen die vooraf zijn gemaakt in een onderzoeksprogramma (binnen de protective belt van een theorie). (Lakatos)
28
Ad hoc1
Manier van degeneratie: Het weerleggen van een onderzoeksprogramma leidt niet tot een nieuwe voorspelling. (Lakatos)
29
Ad hoc2
Manier van degeneratie: Het weerleggen van een onderzoeksprogramma leidt tot een nieuwe voorspelling, maar deze wordt vervolgens weerlegd. (Lakatos)
30
Ad hoc3
Manier van degeneratie: Het weerleggen van een onderzoeksprogramma leidt tot een nieuwe voorspelling welke wel wordt bekrachtigd, maar niet door een positieve heuristiek. Is daarmee onbevredigend voor wetenschappers. (Lakatos)
31
Problem-shift
Het wijzigen van een beschermgordel van een onderzoeksprogramma. (Lakatos)
32
Instant rationality
Cruciaal experiment of deductieve logica waarmee in 1 klap te bepalen valt 2 welk onderzoeksprogramma superieur is. (Bestaat volgens Popper, maar bestaat niet volgens Lakatos).
33
Temporal novelty
Als een voorspelling wordt gedaan van een feit die vooraf niet bekend is. (Lakatos)
34
Use novelty
Een voorspelling is nieuw als het niet gebruikt is in het opstellen van een theorie (al is het feit wel eerder bekend). (Lakatos)
35
Inductieve generalisatie
op basis van een beperkt aantal waarnemingen een algemene uitspraak over de werkelijkheid doen.
36
Samenhang
Wanneer een gebeurtenis P vaker (of minder vaak) optreedt met een andere gebeurtenis Q, dan zonder deze gebeurtenis (niet-Q).
37
Hypothetisch-deductieve methode
Het vanuit een theorie of hypothese redeneren van een (observatieve) test die de theorie of hypothese bevestigt of ontkracht.
38
Confirmatiemethode
Methode van wetenschappelijk onderzoek waarbij de onderzoeker op zoek gaat naar empirische bevindingen die stroken met een voorspelling om zo een hypothese te onderbouwen.
39
Gedurfde voorspelling
Een voorspelling die een dusdanig lage (a-priori) waarschijnlijkheid heeft om uit te komen dat de bevestiging ervan informatief is over het waarheidsgehalte van de theorie of de verklarende hypothese.
40
Falsificatiemethode
Methode waarbij de onderzoeker op zoek gaat naar empirische bevindingen die in tegenspraak zijn met een hypothese om zo te proberen de hypothese te weerleggen.
41
Voorzichtige voorspelling
Een voorspelling die een dusdanig hoge (a-priori) waarschijnlijkheid heeft om uit te komen, dat het uitkomen ervan weinig zegt over het waarheidsgehalte van de theorie of de verklarende hypothese.
42
Voorwaardelijke kans
De kans op een uitkomst (X), met een specifieke voorwaarde (Y).
43
Onvoorwaardelijke kans
De kans op een uitkomst (X) (zonder enige voorwaarde).
44
Modus Ponens
Type als-dan redenering die stelt: Als P, dan Q: Dus als P gebeurt, gebeurt Q. Is een geldige redenering!
45
Modus tollens
Type als-dan redenering die stelt: Als P, dan Q: Dus als niet-Q gebeurt, gebeurt niet-P. Is een geldige redenering!
46
Bevestigen van het consequent
Type als-dan redenering die stelt: Als P, dan Q: Dus als Q gebeurt, gebeurt P. Is geen geldige redenering!
47
Ontkennen van het antecedent
Type als-dan redenering die stelt: Als P, dan Q: Dus als niet-P gebeurt, gebeurt niet-Q. Is geen geldige redenering!
48
Experiment
Type onderzoek waarbij een wetenschapper specifieke veranderingen introduceert en veranderingen observeert die hier het gevolg van zijn, om vervolgens deze observatie naast de verwachtte hypothese te leggen.
49
Variabele
Alle zaken in een onderzoek die kunnen variëren, veranderen of in verschillende mate kunnen voorkomen.
50
Onafhankelijke variabele
Een variabele die onafhankelijk van andere variabelen varieert in een onderzoek, wordt in een experiment vaak bewust beïnvloedt door de onderzoeker.