ZO 2.6 Pathogenese van virale infecties

Question 1

Wat zijn de verschillende transmissieroutes van virussen?

Answer 1

• Respiratoir
• Faeco-ocaal
• Seksueel
• Bloedproducten
• Verticale route (van moeder naar kind)
• Via een insectenbeet

Question 2

Wat is de incubatietijd voor de volgende virussen: influenzavirus, Hepatitis B, EBV en VZV?

Answer 2

• Influenzavirus: 1-3 dagen
• Hepatitis B virus: 30-180 dagen
• Epstein Barr virus: 21-49 dagen
• Varicella zoster virus: 10-21 dagen

Question 3

Welke virussen zorgen voor een lytische infectie?

Answer 3

Influenza virus, poliovirus

Question 4

Welke virussen zorgen voor een latentie infectie?

Answer 4

Herpes simplex virus, VZV, EBV, CMV

Question 5

Welke virussen zorgen voor een chronische infectie?

Answer 5

Hepatitis B en C

Question 6

Welke virussen zorgen voor maligne ontaarding van cellen?

Answer 6

EBV (B-cel lymfoom, Burkitt lymfoom, nasopharyngeaal carcinoom), HPV (Cervixcarcinoom), HHV8 (Kaposi sarcoom).

Question 7

Als bij een virusinfectie de pathogenese vooral immuungemedieerd is, wat is dan het effect hiervan op het beloop van de infectie bij een immuungecompromitteerde patiënt?

Answer 7

Een minder ernstig beloop.

Question 8

Indien antilichamen van belang zijn bij de immunopathogenese, welk proces leidt dan meestal tot weefselschade?

Answer 8

Immuuncomplexvorming (antilichaam-antigeen complexen), met neerslag van deze immuuncomplexen in de vaatwand, de huid of de nier en ten gevolge hiervan activatie van het immuunsysteem en locale weefselschade. Voorbeeld: polyarteritis nodosa of glomerulonefritis bij hepatitis B door HBsAg-anti-HBs complexen.

Question 9

Wat is het mechanisme van moleculaire mimicry?

Answer 9

Een virusinfectie leidt tot een antilichaam respons (humorale respons) van de gastheer. Echter indien er structurele overeenkomst bestaat tussen virale antigenen en weefselantigenen van de gastheer kan ten gevolge van kruisreagerende antistoffen, weefselschade optreden bij de gastheer. Overigens is er meestal ook sprake van “kruisreagerende” T lymfocyten. Voorbeeld: na CMV ontwikkelen van Guillian Barre.

Question 10

Welk type immuunrespons, humoraal of cellulair is het belangrijkst voor het beëindigen van een virusinfectie? En welke bij het voorkomen van (re)infectie?

Answer 10

• Beëindigen: Cellulaire immuunrespons
• (Re)infectie: Humorale immuunrespons

Question 11

Welke virussen kunnen (in het algemeen) wel en welke virussen kunnen geen reïnfecties veroorzaken?

Answer 11

• Wel reïnfectie: RSV, rotavirus
• Geen reïnfectie: Hepatitis A, mazelenvirus

Question 12

Welke virusvaccins zitten in het huidige rijksvaccinatieprogramma?

Answer 12

Bofvirus, mazelenvirus, rubellavirus, poliovirus, hepatitis B virus.