Week 13 - Hc. 6, 7 en 8: Ritme- en Geleidingsstoornissen 1, 2 en 3 Flashcards

1
Q

Onderdelen ECG

A
  • P wave: contractie boezem
  • ORS complex: contracite ventrikels
  • T wave: Repolarisatie ventrikels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Naar wat vragen in anamnese van een patiënt met ritme- of geleidingsstoornissen

A
  • Palpitaties
  • Syncope/duizeligheid
  • Dyspnoe
  • Moeheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Palpitaties uitvragen bij anamnese: hoe?

A
  • Vraag de patiënt om het uit te tikken
  • Regelmatig/onregelmatig
  • Begin/einde
  • Begeleidende klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Oorzaken van palpitaties: cardiaal

A
  • Any arrhythmia
  • Cardiac and extracardiac shunts
  • Valvular heart disease
  • Pacemaker
  • Atrial myxoma
  • Cardiomyopathy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oorzaken van palpitaties: Psychische stoornis

A
  • Panic attack and disorder
  • Generalized anxiety disorder
  • Somatization
  • Depression
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oorzaken van palpitaties: medicatie

A
  • Sympathimimetic agents
  • Vasodilators
  • Anticholinergic drugs
  • Beta blocker withdrawal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oorzaken van palpitaties: Gewoontes

A
  • Cocaine
  • Amphetamines
  • Caffeine
  • Nicotine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oorzaken van palpitaties: Metabole ziekten

A
  • Hypolycemia
  • Thyrotoxicosis
  • Pheochromocytoma
  • Mastocytosis
  • Scombroid food poisoning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oorzaken van palpitaties: hoge cardiac output

A
  • Anemia
  • Pregnancy
  • Paget’s disease
  • Fever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Oorzaken van palpitaties: Catecholamine excess

A
  • Stress
  • Exercise
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten aanvullend onderzoek ritme- en geleidingsstoornissen

A
  • Elektrocardiografie (ECG)
  • (Fiets)ergometrie
  • Holter, 24 uurs ambulante ritme monitoring
  • Event recording
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mechanisme achter versnelde hartslag

A
  • Versnelde automaticiteit
  • Getriggerde activiteit
  • Re-entry
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Syncope

A

Tijdelijk verlies van bewustzijn door inadequate hersenperfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Versnelde automaticiteit

A

De depolarisatie drempel wordt eerder bereikt en komt vaak voor in de vorm van een sinustachycardie
- Dit kan ook bij gezonde mensen voorkomen, bijvoorbeeld bij afgifte van adrenaline in stressige situaties
- Normale hartslag die iets sneller is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Getriggerde activiteit

A

Nadepolarisatie worden opgewekt na de absolute refractaire periode
- Oorzaak nadepolarisatie is meestal overlagen
- Hierdoor kan je hartslag te vroeg vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Re-entry

A

Er ontstaan een circulatie van prikkels, doordat er meerdere routes zijn en ze niet tegelijkertijd in dezelfde richting depolariseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bradycardie

A

Hartslag onder de 60/min
- Sinusbradycardie
- AV conductie afwijking
- Escape rhythms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Soorten AV conductie afwijkingen

A
  • 1e graads AV-blok
  • 2e graads AV-blok
    -> Type I: Wenckebach
    -> Type II: Mobitz
  • 3e graads AV-blok
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fysiologische bradycardie in:

A
  • Jong
  • Atleet
  • Soms in ouderenP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pathologische bradycardie in:

A
  • Sick Sinus Syndrome (SSS)
  • Heightened vagal tone
  • Heightened intracranial pressure
  • Acute myocardial infarction
  • Obstructive sleep apnoea
  • Medication
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Symptomen van bradycardie

A
  • Asymptomatisch
  • Duizeligheid
  • Pre-syncope
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Behandeling van bradycardie

A
  • Medicatie aanpassen
  • Pacemaker
  • (Atropine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Sinuspauze/arrest

A

Bij een sinuspauze/arrest valt de hartslag stil met een verlengd PP-interval dat geen veelvoud is van een normaal PP-interval bij dit persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Sinusknoop exit blok

A

De hartslag valt ook stil, maar is het verlengde PP-interval een veelvoud van het normale PP-interval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Eerstegraads AV-blok

A

Vertraging in de geleiding >0,20 sec. Het PR-interval duurt wat langer, maar is wel constant. Met name mensen die veel sporten krijgen dit van nature. Niet persé pathologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Tweedegraads AV-blok

A

De AV-knoop doet het nog wel, maar niet goed. Er is een sinusritme met QRS-complexen, dan valt de AV-geleiding even weg en volgt er na een P-top even geen QRS-complex. Er valt af en toe een slag uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Type I: Wenckebach-blok

A

De geleding van het AV-blok duur steeds langer. Het PR-interval wordt groter totdat er even helemaal geen QRS-complex volgt. Niet persé afwijkend, bij veel mensen in de slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Type II: Mobitz-blok

A

Dit is een AV-blok wat je niet ziet aankomen, plots volgt er even geen QRS-complex na de P-top. Dit is vaak gerelateerd aan schade, met name in de bundel van His, als gevolg van bijvoorbeeld een infarct. Deze blok is niet te voorspellen, en dus gevaarlijk. Je kunt er van flauwvallen en soms zelfs overlijden. Vaak is een pacemaker noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Derdegraads AV-blok

A

De AV-bundel laat geen prikkels meer door. De patiënt is meestal genoodzaakt een pacemaker te krijgen. Er ontstaat een escape ritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Junctioneel ritme

A

Dit is een type bradycardie die ontstaat doordat de AV-knoop de functie van de SA-knoop overneemt en nou eenmaal langzamer slaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ventriculair ritme

A

Wanneer de SA- en de AV-knoop niet meer de ventrikel kunnen activeren, neemt de ventrikel het over - Breed complex bradycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hooggradige AV-blok

A
  • Meer dan 1 P-top wordt niet gevolgd door een QRS-complex
  • De AV-knoop geeft nog wel af en toe een signaal door aan de ventrikels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Prevalentie van tachycardie

A
  • Ongeveer 2% van de populatie krijgt te maken met aritmieën
  • De meeste hiervan zijn atriumfibrilleren
  • Atriumfibrilleren heeft een prevalentie van 5-15% bij mensen > 75 jaar
  • Daarna AVNRT de meest voorkomende
  • Tenslotte WPW
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

AVRNT

A

AV-node re-entry tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

SVT

A

Supra ventriculaire tachycardie: heeft de origine “boven” het niveau van de ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Smalcomplex tachycardie

A

QRS breedte tijdens tachycardie < 120 ms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Breedcomplex tachycardie

A

QRS breedte tijdens tachycardie >= 120 ms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Sinusknoop functie gedenerveerd hart

A
  • Resting HR 90-110 (normaal parasympatische rem op hart)
  • No response to hypovolemia, vasodilation, or exercise
  • Impaired response to changes in cardiac filling pressures
  • Impaire renine-angiotensine-aldosteron systeem
  • Normal resting inotropic state
39
Q

HF bij inademen

A

Bij de inademing gaat de veneuze return omhoog door de negatieve druk die wordt gecreëerd in de thorax. De HF gaat dan omhoog om de grotere hoeveelheid bloed weg te pompen

40
Q

HF bij uitademen

A

Bij uitademen wordt de veneuze return lager waardoor de HF daalt door de verhoogde thoracale druk

41
Q

Sinusknoop disfunctie

A
  • Sinus bradycardie
  • Sinus tachycardie
  • Sinusknoop afwijkingen
42
Q

Sinusknoop afwijkingen

A
  • Sick Sinus Syndrome (SSS): bijvoorbeeld chronotropische incompetentie
  • SA-node re-entry tachycardie (SANRT): hogere frequentie door re-entry
  • Inappropriate sinus tachycardia (IST): continu verhoogde hartslag
  • Postural tachycardia syndrome (POTS): Verhoogde hartslag in staande positie
43
Q

Soorten tachycardie

A
  • Supraventriculair tachycardie: smal complex
  • Ventriculaire tachycardie: breed complex
44
Q

Classificatie van smal QRS complex tachycardie door de benodigde structuren voor initiatie en behouding

A

Alleen atriaal weefsel
- Sinus tachycardia
- Atriale tachycardie
- Atriumfibrilleren
- Atriumflutter

AV-junctie
- AVNRT
- AVRT

45
Q

Sinus tachycardie

A
  • Meest voorkomende tachycardie
  • Meest dodelijke tachycardie
  • Is een reactie van het hart op bijv. shock
  • Zelden primair van het hart
46
Q

Eigenschappen van sinus tachycardie

A
  • Rate > 100 bpm
  • PP: regulair
  • RR: regulair
  • P wave aanwezig
  • P:QRS ratio - 1:1 geassocieerd
  • PR interval normaal
  • QRS breedte normaal
47
Q

Atriale tachycardie

A

Er is een andere plek in de boezem die als pacemaker te werk gaat ipv de sinusknoop

48
Q

Eigenschappen atriale tachycardie

A
  • Rate: 100-180 bpm
  • PP: regulair
  • RR: regulair
  • P wave: morphology is anders
  • P-QRS ratio - 1:1 geassosieerd
  • PR interval: interval of ectopic focus will differ from sinus PR
  • QRS breedte: normaal maar kan overgaan naar breed complex
49
Q

Multifocale Atriale tachycardie

A
  • Elke P top is anders van vorm
  • Doordat er van meerdere plekken een signaal komt en niet elke prikkel even sterk is
50
Q

Multifocale atriale tachycardie eigenschappen

A
  • Rate > 100 bpm
  • PP: irregulair onregelmatig
  • RR: irregulair onregelmatig
  • P wave: Minimaal 3 verschillende p top morfologieën
  • P:QRS ratio - 1:1 geassocieerd
  • PR interval: verschilt
  • QRS breedte normaal
51
Q

Atrium flutter

A
  • Er is een continue prikkel van de boezem
  • er is een re-entry opgetreden in de rechter boezem rond de tricuspidalisklep
  • Dit kan alleen ontstaan in een zieke boezem omdat het signaal anders te snel rond gaat dat het tegen weefsel komt wat nog in refractaire periode is
  • Basislijn is veranderd in een zaagtand
52
Q

Eigenschappen Atrium flutter

A
  • Atrium rate: 250-350 bpm
  • Ventriculaire rate: kan verschillen door conductie
  • PP: regulair
  • RR: vaak regulair, kan variëren
  • P wave: Zaagtand
  • P:QRS ratio - Verschilt kan 1:1, 2:1, 3:1, 4:1, etc.
  • PR interval verschilt
  • QRS breedte normaal
53
Q

Ontstaan van AVNRT

A

30% van de mensen heeft 2 wegen waarover het signaal kan lopen in de AV-knoop: Snelle en langzame
- De langzame route verbruikt minder energie waardoor die sneller herstelt en dus een sneller ritme kan hebben
- Het kan bij deze mensen optreden dat de langzame route al is hersteld wanneer er een nieuw signaal is, maar de snelle niet waardoor er een cirkel kan ontstaan

54
Q

AVRT

A
  • Normaal gesproken is er een volledige scheiding tussen boezem en kamer weefsel
  • Bij AVRT is er geen volledige scheiding tussen boezem en kamer. Er zijn dan nog een paar strengetjes die de twee met elkaar verbinden. De elektrische barrière is er niet meer
55
Q

Orthodromic Atrioventricular Re-entrant Tachycardia

A

Geleiding gaat wel over de AV knoop naar de ventrikels, maar gaat van ventrikels terug naar atria en dan weer naar de AV knoop waardoor er een cirkel ontstaat
–> Smal complex tachycardie

56
Q

Breedcomplex tachycardie

A
  • SVT
  • VT
  • Pacemaker rhythm
57
Q

Breedcomplex tachycardie

A

Is een ventriculaire tachycardie tot dat het tegendeel bewezen is: Er is geen relatie meer tussen P top en QRS-complex

58
Q

Eigenschappen ventrikel tachycardie

A
  • Rate 100-200 bpm
  • PP: variabel
  • RR: regulair
  • P wave dissocieerd atrial rate
  • P:QRS ratio variabel
  • PR interval niet aanwezig
  • QRS breedte: >= 120 ms
59
Q

Fast VT

A
  • Het hart wordt buiten het geleidingssysteem om geactiveerd
  • Je komt hier vaak in een reanimatie setting
60
Q

Eigenschappen fast VTQ

A
  • Rate 200-300 bpm
  • PP niet regulair
  • RR regulair
  • P wave niet aanwezig
  • P:QRS ratio is er niet
  • PR interval is er niet
  • QRS breedte: >= 120 ms
61
Q

Polymorfe VT

A
  • Er zijn meerdere plekken die het hartritme aansturen
  • Elk plekje met een andere intensiteit
  • Kan spontaan stoppen maar ook overgaan naar ventrikel fibrilleren
62
Q

Eigenschappen polymorfe VT

A
  • Rate 200-250 bpm
  • PP is er niet
  • RR: irregulair
  • P wave is er niet
  • P:QRS ratio is er niet
  • PR interval is er niet
  • QRS breedte variabel met breed complexen
63
Q

Ventrikel fibrilleren

A
  • Helemaal geen georganiseerde activatie in de ventrikels
  • Deze patiënt is effectief dood
  • De patiënt moet gedefibrilleerd worden
64
Q

Eigenschappen ventrikel fibrilleren

A
  • Rate niet te bepalen
  • PP is er niet
  • RR: chaotisch
  • P wave is er niet
  • P:QRS ratio is er niet
  • PR interval is er niet
  • QRS breedte niet te bepalen
65
Q

Eigenschappen atrium fibrilleren

A
  • Rate verschilt, ventriculaire respons kan snel of langzaam zijn
  • PP: chaotische atriale activiteit
  • RR onregelmatig irregulair
  • P wave niet te onderscheiden
  • P:QRS ratio is er niet
  • PR interval is er niet
  • QRS breedte is normaal maar kan ontwikkelen naar breed complex
66
Q

Anamnese boezem fibrilleren

A
  • Palpitaties
  • Dyspnoe
  • Pijn op de borst
67
Q

Klachten bij persistent/permanent AF

A
  • Verminderde inspanningstolerantie
  • Algeheel onwelbevinden
  • Vermoeidheid
68
Q

Oorzaken van AF samenvattend

A
  • Verhoogde atriale druk
  • Verhoogde atriale spiermassa
  • Ontsteking van het atrium
  • Infiltratie van het atrium
69
Q

Boezem fibrilleren geassocieerd met het krijgen van een herseninfact

A

Omdat de boezem niet meer zinvol samentrekt. Komt het bloed uit het linker hartoortje niet meer goed weg - stolsel ontstaat

Wanneer het hart weer goed gaat pompen wordt het bloedpropje uit het hart geduwd en kan die in de circulatie terecht komen

70
Q

CHADS2 en CHA2DS2-VASc score

A

Bepaald welke mensen met boezem fibrilleren er een verhoogd risico hebben op het krijgen van een herseninfarct door een trombus in het linker hartoortje: hoger de score meer risico.

1 punt op deze score of hoger wordt geadviseerd om bloedverdunner te nemen

71
Q

HAS-BLED

A

Wordt gebruikt om de bloedingsneiging te bepalen. Wanneer een patiënt een verhoogde bloedingsneiging heeft is het nemen van bloedverdunners juist een contra-indicatie

72
Q

Wanneer niet bloedverdunners

A

Als er meer punten worden gescoord op de HAS-BLED score dan op de CHA2DS2-VASc dan is het niet verstandig om bloedverdunners te nemen

73
Q

Onderdelen van CHA2DS2-VASc score

A
  • Age
  • Sex
  • Congestive heart failure history
  • Hypertension history
  • Stroke/TIA/Thromboembolism history
  • Vascular disease history
  • Diabetes history
74
Q

Onderdelen HAS-BLED score

A
  • Hypertension
  • Renal disease
  • Liver disease
  • Stroke history
  • Prior major bleeding or predisposition to bleeding
  • Labile INR
  • Age > 65
75
Q

Behandeling atrium fibrilleren

A

Acuut:
- Eventuele trigger behandelen
- Ventriculaire rate control
- Cardioversie

Lange termijn:
- Rate control
- Rhythm control

76
Q

Soorten cardioversie

A

Chemisch (65%)
- Flecainide
- Ibutilide
- Propafenon
- Vernakalant
- Amiodaron

Elektrisch (80% succes)
- Snelste methode
- Antistolling

77
Q

Hoe lange termijn behandeling

A

Rate control:
- Medicamenteus
- His bundel ablatie

Rhythm control
- Medicamenteus
- Electrocardioversie (ECV)
- Ablatie - pulmonaal venen isolaties (PVI)

78
Q

Overige irregulair

A
  • Sinus arrhythmia
  • Triggered activity
79
Q

Sinus arrhythmia

A
  • Door de ademhaling
  • Geen probleem
80
Q

Triggered activity

A
  • Vroege en late nadepolarisatie
  • De eerste depolarisatie is niet helemaal juist verlopen waardoor er te vroege of een late depolarisatie volgt
  • Kan zowel in de boezem als in de kamer ontstaan
  • Komt vaak heel diep uit de purkinje vezels
81
Q

Eigenschappen sinus rhythm with PAC

A

Premature Atrial Contraction:
- Rate hangt af van het onderliggende sinus ritme
- PP irregulair
- RR irregulair
- P wave is aanwezig maar morfologie kan anders zijn tijdens PAC
- P:QRS ratio - 1:1 geassocieerd
- PR interval normaal, variëert tijdens PAC
- QRS breedte normaal

82
Q

Eigenschappen sinus rhythm with PVC

A

Premature ventricular contraction
- Rate hangt af van het onderliggende sinus ritme
- PP irregulair
- RR irregulair
- P wave is er niet met PVC
- P:QRS ratio is er niet met PVC
- PR interval is er niet
- QRS breedte: >= 120 ms

83
Q

Behandeling van PAC en PVC

A
  • Classe II en IV: grijpen in op de AV-knoop
  • Classe I en III: grijpen in op de actiepotentialen
84
Q

Classe I antiarrhythmic drugs

A

Membrane-depressant drugs
- Ia: lengthen action potential
- Ib: Shorten action potential
- Ic: no effect on action potential

85
Q

Classe II antiarrhythmic drugs

A

Block B-adrenoceptors

86
Q

Classe III antiarrhythmic drugs

A

Lengthen action potential

87
Q

Classe IV antiarrhythmic drugs

A

Reduce plateau phase of action potential

88
Q

Ablatie

A

Bij ablatie wordt met catheters de geleiding van het hart gemeten om vervolgens precieze littekens te kunnen aanbrengen die processen als re-entry kunnen verhinderen. Het succes met ablatie is verschillend

89
Q

Opstarten van boezemfibrilleren

A

Het opstarten van boezem fibrillerern gebeurt op een aantal vaste plekken. 85% van de mensen is dit in de longaders. Door de longaders elektrisch te ontkoppelen kan het signaal daar wel starten, maar niet overgaan naar de boezems

90
Q

Temporary pacing

A
  • Transcutaan
  • Transveneus
91
Q

Soorten Pacemakers

A
  • One lead
  • Two lead
92
Q

One lead pacemaker

A

In atrium or in ventricle
-> may be used for patients in chronic AF (VVI pacemaker) or patients with sinus node dysfunction and no history of AV block (AAI pacemaker)

93
Q

Two lead pacemakers

A

One lead implanted in the atrium and one in the ventricle
-> Provides AV synchrony and pacing support in both atrium and ventricle if needed

94
Q

ICD

A
  • geplaatst bi mensen die een reanimaite hebben doorstaan
  • Bij mensen met eer erfelijke hartziekte
  • Infarct beschadigd hart