Embryologie ontwikkeling aangezicht en placenta Flashcards

1
Q

Ontwikkeling van het aangezicht, waarbij vooral eerste kieuwboog van belang is

A

2 zwellingen onderscheiden: prominentia maxillaris (bovenkaak) en prominentia mandibularis (onderkaak). Eerste kieuwboog wordt dan ook wel de kaakboog genoemd.
Vanaf voorzijde is er primitieve mondholte met daaromheen beide prominentia. Daarnaast is ook prominentia frontonasalis aanwezig, waaruit voorhoofd ontwikkelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat ontstaat in het voorhoofd/prominentia frontonasalis

A
  • Ectodermale verdikking, neusplacode, die gaat beetje naar binnen groeien en zo wordt nasale neusgroeve gevormd, worden de neusgaten.
  • Processus frontonasalis is door neusgroeve op te splitsen in frontaal deel en processus nasalis medialis (mediaal neusgroeve) en processus nasalis lateralis (lateraal neusgroeve). De medialis groeien beide naar elkaar toe-> dan word processus intermaxillaris gevormd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prominentia fuseert met processus intermaxillaris en processus nasalis lateralis, hoe worden aangezichtsonderdelen gevormd (en uit wat)

A
  • Wangen en groot deel bovenlip: uit prominentia maxillaris
  • Kin en onderlip: uit prominentia mandibularis
  • Neusrug en kuiltje boven de lip (philtrum), uit processus intermaxillaris
  • Neusvleugels: uit processi nasalis lateralis beiderzijds
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ductus nasolacrimalis

A

Een groeve (later buis) in ectoderm bij fusie tussen prominentia maxillaris en processus nasalis lateralis. Zorgt voor afvoer traanvocht vanuit oog naar neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkeling gehemelte en kaak

A

Uit processus intermaxillaris wordt neusseptum en primaire palatum gevormd. Uit prominentia maxillaris ontstaan processis palatini (naast tong).
Na een tijd wordt onderkaak groter en zal tong naar beneden bewegen. Processis palatini worden L en R langer en klappen op gegeven moment om naar horizontaal en ligt tong onder palatum.
L en R fuseren platen met elkaar, ook in neusseptum-> mondholte is gescheiden van neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vorming neusholte

A

Vanuit instulping in reukgroeve (nasal pit), die verdiepen in 6e week. Oronasale membraan zorgt voor scheiding van primitieve mondholte, dat verdwijnt na verloop van tijd, nasopharynx wordt gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Adenohypofyse

A

In primitieve mondholte (stomodeum) ontstaat ectodermale instulping (spleetje). Dat vormt adenohypofyse en groeit naar neurohypofyse en gaat daarnaast liggen. Spleetje snoert af en vormt zakje van Rathke en dat snoert af van primitieve mondholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Faciale sluitingsdefecten

A

Als fuseren van processi nasalis medialis tot processus intermaxillaris niet goed gaat.
Kan gespleten gehemelte, gespleten kaak en/of gespleten lip zijn.
Cheilognathoschisis (lip en kaak), palatoschisis en cheilognathopalatoschisis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eerste stadia embryo na bevruchting

A

Beweegt al delend naar baarmoeder, klievingsdelingen (volume blijft gelijk). Waarbij zona pellucida een beschermend laagje is om delende eicel, eerst heb je morula. Dan ontstaat er klompje cellen met daarin een holte (blastocyt). Innen cell mass wordt embyro( dus embryoblast) en outer cell mass is trofoblast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Trofoblast opdelen

A

Cytotrofoblast en syncytiotrofoblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat embryo

A

Epiblast en hypoblast. In epiblast ontstaat door veel prolifereren holte (amnionholte). Hypoblast gaat hele blastocytholte bekleden, holte noem je dan primitieve dooierzak. En ontwikkelt vervolgens in extra-embyronaal mesoderm (EEM), bekleed wand van dooierzak en ligt aan andere kant tegen trofoblast aan.
Tussen extra-ambryonaal mesoderm ontstaat chorionholte. Trofoblast wordt dan chorion(vlies) genoemd
chorionholte verdwijnt op gegeven moment en amnionholte wordt steeds groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opdelen van holtes en waar het uit bestaat

A
  • Amnionholte: epiblast en EEM = amnion
  • Chorionholte: EEM en trofoblast = chorion
  • Dooierzak: hypoblast en EEM = dooierzak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er als embryo is geïmplanteerd in baarmoederwand

A

Syncytiotrofoblast gaat contact maken met moederlijke capillairen in baarmoederwand. In de syncytiotrofoblast ontstaan holtes; lacunes. Wand van moederlijke capillairen worden aangetast zodat bloed de lacunes instroomt. Spiraalarteriën voeren bloed naar lacunes en umbilicaalvene draait om arteriën heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chorionvlokken

A

Uitstulpingen van syncytiotrofoblast in chorion. Cytotrofoblast gaat daar weer in uitstulpen net als EEM. Uit EEM ontwikkelen foetale bloedvaten, vooral aan deel waar placenta gaat vormen. Daar ontstaan veel vlokken en dat deel heet chorion frondosum (loofrijke chorion). Aan andere kant degenereren vlokken en is chorion veel gladder: chorion laeve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dingen die een O2 molecuul moet passeren vanuit moeder naar kind

A

Syncytiotrofoblast, cytotrofoblast, EEM en uiteindelijk endotheel van capillairen van kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wand van endometrium onderverdelen in decidua

A
  • Decidua basalis: kant waar placenta vormt en waar embryo innestelt
  • Decidua capsularis: deel van placenta dat als kapsel om kind heen ligt; scheidt baarmoeder van amnionholte
  • Decidua parietalis: geen inhechting van placenta (ligt er tegenover)
    Decidua capsularis en parietalis ontmoeten elkaar op gegeven moment en gaan dan vergroeien. Decidua capsularis verdwijnt
17
Q

Groei van amnion en chorionholte

A

In begin kleine amnionholte en grote chorionholte. Als kind gaat groeien wordt amnionholte groter, gaat ten koste van chorionholte en verdwijnt uiteindelijk. Dan ligt amnionholte tegen chorion aan. Op gegeven moment is kind zo groot dat het de hele baarmoeder inneemt en ook tegen decidua parietalis aanligt, maar is er niet in gehecht. Daar tegenaan ligt chorion en vervolgens amnion. Decidua capsularis verdwijnt.

18
Q

Meest voorkomende oorzaken van pre- en perinatale sterfte indelen op basis van duur zwangerschap

A
  • 1e trimester: chromosomale afwijkingen
  • 2e trimester: afwijkingen van navelstreng (teveel of te weinig windingen)
  • Begin 3e trimester: placentabedafwijkingen
  • Einde 3e trimester: multipele placenta-afwijkingen (dan stoornis in O2-overdracht)
19
Q

Verschillende soorten tweelingen

A

Twee-eiig: altijd dizygoot (2 placenta’s, 2x chorion en 2x amnion)
Een-eiig: monozygote tweeling kan vroeg splitsten en wordt dan ook dizygoot. Als iets later splitst: 1 placenta, 1 chorion, wel 2x amnion. Of het kan nog later splitsen: dan alles delen, dus ook 1 amnion (hier kan ook een Siamese tweeling ontwikkelen)

19
Q

Barrière tussen moeder en kind aan einde van zwangerschap

A

Alleen nog heel dun laagje trofoblast en 1 endotheelcellaag. Die ontwikkeling is vooral vanaf 36wk van belang. Als dat misgaat kunnen kinderen O2 gebrek krijgen of zelfs overlijden in baarmoeder.

20
Q

Lage buisdefecten

A
  • Spina bifida occulta: neurale buis is goed gesloten, alleen wervelbogen op 1/2 niveaus niet. Wel intacte huid erover, vaak plukje haar te zien
  • Spina bifida aperta: botdefect is groter, ruggenmerg kan naar buiten stulpen
21
Q

Hoge buisdefecten

A
  • Meningocele: hersenvliezen stulpen in zak naar buiten
  • Meningoencepahlocele: hersenvliezen en neuraal weefsel stulpen naar buiten
  • Meningohydroencephalocele: hersenvliezen en neuraal weefsel en deel ventrikel systeem stulpen naar buiten
  • Anencephalie: schedeldak wordt niet gevormd.
22
Q

Navelstreng

A

Hechtsteel is basis navelstreng en EEM. Bevat bloedvaten (1 v. umbilicalis, 2 a. umbilicalis), allantois en ductus vitellinus.