HC 6 - From Biology To Data Flashcards

Hoorcollege 6

1
Q

Format van sequentie file

A

tekst format of fasta > met kwaliteit: fastq

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarmee (welk programma) worden reads tegen een referentie neergelegd met mapping?

A

bwa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Illumina / NGS tov Sanger qua read length

A

kortere reads

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is het niet logisch om Sanger sequencing te gebruiken voor mutatie/variant detectie?

A

Het zegt niets over de positie van de mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Standaard volgorde stappen omics

A

Sampling > processing > measurement > identification/delineation/quantification

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verschilt de processing stap bij verschillende -ome’s?

A

Ja, door het verschil in diversiteit
> het metabolome is het meest divers
> targeted approach: het meest informatieve deel wordt gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Manieren om een specifiek deel van het genoom te targeten bij genomics

A

-Probes: specifieke hybridisatie
-Primers: targeten sequenties
-Adapters: plakken DNA aan de flow cell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe weet je dat de nucleotiden uit dezelfde read komen bij Illumina sequencing?

A

Ze zitten op dezelfde plek (spot) op de flow cell waar de kleuren worden uitgezonden (cluster)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zijn forward en reverse reads te onderscheiden op de flow cell?

A

Niet, ze zitten op dezelfde plek in het cluster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe weet je uit welk sample een read komt?

A

Barcode (in de multiplexing adapter) die specifiek is voor de sample van waar de reads afkwamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvoor dient een UMI?

A

Een UMI wordt in de adapter aan DNA geplakt en zo weet je dat twee reads hetzelfde DNA molecuul representeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe weet je of twee reads van hetzelfde chromosoom zijn?

A

Mapping/alignment aan het referentiegenoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zie je in de software (IGV) als iemand heterozygoot is voor een SNP?

A

Op de bovenste grijze balk: een samenvatting van de reads: ongeveer de helft van allel A en andere helft van allel B.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kwantificeren van copy number variations in een Manhattan Plot: hoe ziet dat eruit?

A

Alle varianten gezet over de positie en hoe vaak de copy number variation te zien is (bolletjes in een staaf omhoog), en hoe erg is het geassocieerd met een bepaalde ziekte/conditie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er nodig bij kwantificatie van copy number variations?

A

Veel mensen die met de ziekte zijn bestudeerd
> in kaart brengen verschillende fenotypes die apart worden gecorreleerd aan copy number variations bij bepaalde genen.
> kan ook 0 zijn = deletie
> de kwantificaite bij genomics is copy number variations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is kwantificatie belangrijker bij genomics of transcriptomics?

A

Bij transcriptomics om genexpressie te kwantificeren

17
Q

Waarom kunnen genomics en transcriptomics gekoppeld worden?

A

Voor bestuderen of een SNP effect heeft op de mate van genexpressie van het gen

18
Q

Wat is een eQTL?

A

Een expression Quantative Trait Locus
> SNPs die bepalen in hoeverre een gen tot expressie komt

19
Q

cis-eQTL

A

SNP X heeft effect op lokale gen A
> enhancers in upstream en downstream regio
> zitten vaak in de genregio dichtbij de TSS (transcription start site)
> kan ook upstream liggen bij TF-binding sites dichtbij de TSS
> soms best ver weg

20
Q

trans-eQTL

A

SNP heeft effect op distaal gen B via een intermediate
> de intermediate kan expressie van een transcriptiefactor zijn

21
Q

trans-eQTL: directe TF regulatie

A

de SNP zit in het gen van de TF en zorgt voor upregulatie: de TF verhoogt expressie van gen X

22
Q

trans-eQTL: indirecte TF regulatie

A

Er zit nog een gen tussen distaal gen B en de transcriptiefactor
> SNP in gen Y > coregulatie gen Y-TF > upregulatie TF > upregulatie gen X
of
> SNP in TF gen > upregulatie TF > bindt bij gen Y > coregulatie Y-X > upregulatie gen X

23
Q

Coregulatie tussen cis- en trans-eQTL

A

Door dezelfde eQTL, bv
- SNP in TF gen > upregulatie TF > bindt bij gen Y > coregulatie Y-X > upregulatie gen X

24
Q

Noem een aandoening waarbij eQTLs betrokken zijn

A

T1D: diabetes type 1

25
Q

Bij welke omics hoort ‘Relatief aantal van alle mRNA moleculen van een gen bepalen’?

A

Transcriptomics

26
Q

Bij welke omics hoort ‘Abundantie en variatie/modificaties van vele eiwitten tegelijk bepalen’?

A

Proteomics

27
Q

Bij welke omics hoort ‘Kwantificatie en identificatie van vele metabolieten tegelijk’?

A

Metabolomics

28
Q

Bij welke omics hoort ‘Nucleotidevolgorde van volledig- of deel van DNA meten’?

A

genomics

29
Q

Waarom is het transcriptoom makkelijker te meten dan het proteoom?

A

Er is minder diversiteit
> proteoom zegt echter meer over de staat van de cel

30
Q

Hoe ingewikkelder het systeem, des te … de correlatie tussen mRNA en eiwit aantallen

A

minder

31
Q

Correlatie van mRNA en eiwit abundantie is afhankelijk van:

A

-Half-lifes: mRNA is gemiddeld minder stabiel dan eiwitten
-mRNA ratio: meer eiwitten in de cel dan mRNAs

32
Q

Als je de half-life van mRNA tegen de half-life eiwit tegen elkaar uitzet en verschillende eiwitten als stippen invult in de grafiek, kun je vier gates maken. Benoem deze met hun functie:

A
  1. Centrale metabolisme: hoog stabiele mRNA en eiwit
  2. RNA processing: instabiel mRNA en stabiel eiwit
  3. signaling / adaptation: stabiel mRNA en instabiel eiwit
  4. proliferatie: instabiele mRNA en eiwit
33
Q

Verklaar de gate van de proliferatie eiwitten

A

Voor de proliferatie moet alles instabiel zijn want het signaal moet snel uitdoven, anders krijg je maligniteit

34
Q

Verklaar de gate van de signaleringseiwitten

A

De snel moet snel op een signaal kunnen reageren, maar dit signaal moet wel meer snel uitdoven (denk aan spasme)
> stabiel mRNA al aanwezig in de cel
> instabiele eiwitten voor snelle signaaluitdoving

35
Q

Verklaar de gate van het centrale metabolisme

A

Dit omvat essentiële processen die vaak continu zijn, dus moet er stabiel mRNA en eiwit zijn

36
Q

Verklaar de gate van RNA processing eiwitten

A

Er moeten stabiele eiwitten zijn die hun functie kunnen uitoefenen en het RNA wordt gecontroleerd door het systeem van de eiwitten en is daarom instabiel

37
Q

Kleine p-waarde in een correlatie vakjes tabel (negatieve z-transformatie in p-waarde) betekent:

A

significante relatie van een gate (mRNA/eiwit half-life) met de biologische functie / eiwitten