1.A.7 - HC.1 milieu interieur en homeostase Flashcards

(34 cards)

1
Q

functies van bloed

A
  • Mogelijk maken dat alle cellen in ons lichaam van voedingsstoffen worden voorzien
  • afvalstoffen afvoeren
  • transportfunctie
  • transporteren van warmte (thermoregulatie)
  • Speelt een rol in afweersysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vloeistof interieur milieu

A

extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

extracellulaire vloeistof

A

vloeistof waarin de cellen en organen zich bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

milieu exterieur

A

zweetklieren, darmstelsel, urine
- samenstelling is anders dan interieur milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

homeostase

A

Het constant en optimaal houden van de samenstelling van ons milieu interieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvoor zorgt homeostase?

A

constant houden van de thermoregulatie, ionensamenstelling en de zuurgraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regelkringen homeostase

A

Positieve en negatieve feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Positieve feedback

A

het product heeft een stimulerende werking op zijn eigen regelkring

  • Voorbeeld: natriumkanalen openen bij kleine depolarisatie en versterken vervolgens de depolarisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Negatieve feedback

A

Remmende werking op eigen regelkring.
komt vaak voor als de waarden constant moeten blijven, bijvoorbeeld in milieu interieur en actiepotentiaal

  • voorbeeld: kaliumkanalen openen door depolarisatie maar veroorzaken repolarisatie. Dit remt de opening van kathion kanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarnemers verstoring temperatuur

A

sensoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Centrale thermosensoren

A

-Liggen in hypothalamus
- Nemen temperatuur waar en vergelijken het met het setpoint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er bij een verschil in waarde van sensoren en setpoint

A

Er wordt proportioneel aan de grootte een signaal gegeven aan effectoren

de effectoren kunnen dan de warmteproductie en warmteafgifte bijstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Constante temperatuur

A

Evenveel warmte productie als afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypothermie

A

Warmteafgifte > warmteproductie

  • lichaamstemperatuur < 35 graden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hyperthermie

A

warmteafgifte < warmteproductie

  • verhoging van de kerntemperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regulator lichaamstemperatuur

A

centrale thermosensoren in hypothalamus

  • veel input van autonoom zenuwstelsel
17
Q

Mechanismen warmteafgifte

A
  1. straling (radiatie): met voorwerpen op afstand
  2. geleiding (conductie): door contact met stilstaand medium
  3. stroming (convectie): door contact met een bewegend medium (zoals lucht)
  4. verdamping (evaporatie): door onttrekking van warmte via vocht (zweten)
18
Q

regulatie van warmteafgifte wordt gereguleerd door…

A

Het autonoom zenuwstelsel

19
Q

Waardoor kan de regulatie van warmteafgifte worden gereguleerd?

A

Verhoogde of verlaagde huiddoorbloeding en zweetproductie

20
Q

Sympatische regulatie

A
  • activatie van cholinerge sympatische huidvezels door acetylcholine leidt tot zweten (en eventueel vasodilatatie)
  • activatie van adrenerge sympatische vezels door (nor)adrenaline leidt tot vasoconstrictie
21
Q

Neurotransmitter van de sympathicus normaal gesproken

A

noradrenaline

22
Q

neurotransmitter zweetklieren

A

acetylcholine

  • Uitzondering!
23
Q

Waar zitten temperatuur gevoelige neuronen?

A

Area preoptica in de hypothalamus

23
Q

Waar zitten temperatuur gevoelige neuronen?

A

Area preoptica in de hypothalamus

24
Wat doen de temperatuur gevoelige neuronen?
Meten of het warmer of kouder is dan de standaard temperatuur
25
Wat doet de area preoptica als het warmer/ kouder wordt?
Warmer: area preoptica gaat harder vuren, warmteafgifte omhoog Kouder: area preoptica gaat minder hard vuren, zorgt ervoor dat warmteproductie omhoog gaat (rillen, bruin vetweefsel activeren)
26
perifere sensoren
meten temperatuur van de huid
27
2 soorten perifere sensoren
koudereceptoren en warmtereceptoren
28
componenten warmtereceptoren
- Tonische component (vuren bij constante temperatuur) - Fasische component
29
koudereceptoren
- maken gebruik van ionkanalen - gevoelig voor kou en menthol - TRPM8- kanalen
30
warmtegevoelige sensoren
-hebben ionkanalen (zoals TRPM2 en meer) - gevoelig voor warmte en capsaïcine (pepers)
31
Mechanismen warmteproductie
- Verhoogde spiertonus - klappertanden, rillen (aanzetten spieren tot verbranding) - onnodige of willekeurige bewegingen (aanzetten spieren tot verbranding) - Verbranding van bruin vetweefsel (sympathisch)
32
verbranding bruin vetweefsel
- sympathische zenuwstelsel - als noradrenaline wordt vrijgemaakt bindt het op ß-adrenerge receptoren van bruine vetcellen - Dit zorgt voor verbranding van bruin vetweefsel
33
Koorts
De setpoint temperatuur wordt verhoogd, maar de sensoren merken dat niet. Ze denken dus dat het lichaam kouder is dan het daadwerkelijk is. - Warmteproductie stijgt - Vasoconstrictie (hierdoor ga je minder warmte afgeven - Verminderde zweetsecretie