1.A.7 - HC.4 Bloed en bloedcellen Flashcards

(36 cards)

1
Q

functie van bloed

A

transporteren van moleculen en cellen ten behoeve van de homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Oorzaken veranderingen in het interne milieu

A
  • interne veranderde waarden, zoals pH of temperatuur
  • prikkels, beschadigingen of micro-organismen van buitenaf
  • interne voedingsstoffen- en afvalstoffen concentraties
  • Interne communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vervoer bloed

A

Bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waardoor is een bloedvat afgedekt?

A

1 cellaag endotheel

(om de grote vaten zitten spierlagen voor transport)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschillende soorten vaten:

A
  • Arteriën: gespierde wand, kunnen drukbewegingen vanuit het hart doorgeven
  • Venen: hebben kleppen om terugstroom te verhinderen
  • Capillairen: hebben een endotheelwand van 1 cellaag dik, hierdoor kan stofwisseling plaatsvinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 soorten capillairen

A
  1. continue capillairen: kleine gaatjes voor kleine stoffen
  2. gefenestreerde capillairen: capillairen met dunnere gedeelten
  3. sinusoïdale capillairen: capillairen met grote gaatjes (beenmerg en lever)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat bloed?

A

plasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes (trombocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat het bloedplasma?

A

92% water en 8% plasma eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

serum

A

serum= plasma - stollingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hematocriet

A

Hoeveelheid rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rode bloedcellen

A

erytrocyten

-Hebben geen kern

-Hebben biconcave vorm, hierdoor vergroot oppervlakte en kan het gemakkelijk door capillairen verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Witte bloedcellen

A

leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

EPO= erytropoëtine

A

Groeifactor, aanmaak nieuwe rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

albumine

A

belangrijk in de capillairen om de osmotische druk constant te houden

dominanste eiwit dat aanwezig is in het plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 globulinen fracties:

A
  • Alfa- globuline
  • Beta- globuline
  • Gamma- globuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hemoglobine

A

kunnen O2 en CO2 binden en vervoeren

17
Q

koolmonoxide vergiftiging

A

CO bindt aan hemoglobine en kan daar niet van los komen

18
Q

elektroforese

A

Hiermee maak je een eiwitspectrum. eiwitten worden zo op grond van lading gescheiden.

19
Q

Bloedgroep A (antigeen + antistof)

A

Antigeen A
Antistof B

20
Q

Bloedgroep B (antigeen + antistof)

A

Antigeen B
Antistof A

21
Q

Bloedgroep O (antigeen + antistof)

A

Geen antigeen A of B
antistof A en B

22
Q

Bloedgroep AB (antigeen + antistof)

A

Antigeen A en B
geen antistof A of B

23
Q

Bloedplaatjes

24
Q

Waaruit ontstaan bloedplaatjes?

A

megakaryocyten in het beenmerg

25
Functie trombocyten
bloedstolling
26
Soorten witte bloedcellen
- neutrofiele granulocyten - eosinofiele granulocyten - basofiele granulocyten - lymfocyten (B en T-cellen) - monocyten
27
neutrofiele granulocyten
acute reactie op een ontstekingsprikkel door het fagocyteren en doden van een bacterie
28
Eosinofiele granulocyten
Betrokken bij parasitaire infecties, allergische reacties, remming acute ontstekingen
29
basofiele granulocyten
zetten een IgE respons in gang, hierdoor wordt histamine gevormd, dit is verantwoordelijk voor de vasodilatatie
30
Lymfocyten (B en T cellen)
In 2 vormen aanwezig: klein en inactief en groot en actief Klein en inactief circuleren via bloed- en lymfevaten groot en actief circuleren via lymfevaten
31
monocyten
betrokken bij zowel acute als chronische ontstekingen, kunnen pathogenen fagocyteren en doden
32
2 vormen monocyten
- macrofaag: kunnen pathogenen opnemen door fagocytose en ze onschadelijk maken - dendritische cellen: cellen die nog niet in contact zijn gekomen met antigeen
33
Basiscomponenten bindweefsel in bloed
1. cellen: trombocyten, leukocyten en erytrocyten 2. Vezels: fibrinogeen 3. tussenstof: eiwitten+ stollingsfactoren 4. weefselvloeistof: plasma
34
Waar worden bloedcellen gevormd?
In het beenmerg -Alle bloedcellen komen uit hematopoietische stamcellen
35
Betekenis pluripotent
ze kunnen tot verschillende bloedcellen differentiëren
36
leukemie
Kwaadaardige ontsporing van bloedcelvorming - ongecontroleerde proliferatie, verminderde celdood - verslechterde ontwikkeling, mindere maturatie en functionaliteit