2.1 Flashcards

(32 cards)

1
Q

Anorganische stoffen

A

Water, minerlalen en gassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belang van water als oplosmiddel

A

Water is een polair oplosmiddel waarin polaire moleculen en ionen goed oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belang van water als transportmiddel

A

Dieren: bloedvaten en lymfevatenstelsel
Plantaardige: transportweefsel en celwanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belang van water in chemische reacties

A

Hydrolyse: splitsing van een verbinding waarbij water wordt opgenomen
Condensatie: reactie waarbij water wordt vrijgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Belang van water in warmte-regulerende functie

A

h20: hoge specifieke warmtecapacitieit -> grote hoeveelheden warmte-energie moeten worden opgenomen/afgegeven om een temperatuurverschil te krijgen
h20: hoge latente warmte -> grote hoeveelheid warmte nodig om water vd vloeibare fase om te zetten in de gasfase (transpireren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mineralen en ionen

A

Elk organisme bevat een kleine # mineralen in de vorm van ionen(opgelost in water)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Na+ /natrium

A

essentieel bij de geleiding van impulsen in zenuwen en spieren, rol bij waterhuishouding, extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

K+/ kalium

A

essentieel bij de geleding van impulsen in zenuwen en spieren, rol bij waterhuishouding, intracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ca2+ / calciumionen

A

opgeslagen in beenweefsel en tanden, rol bij spiercontracties, bloedstollingen en neurotransmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mg2+ /magnesium

A

essentieel voor het functioneren van zenuwen en spieren, intracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

po4 3- / fosfaat

A

opgeslagen in beenweefsel en tanden, voorkomen in fosfaatgropen van een aantal moleculen(ATP, DNA EN RNA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fe2+ / ijzer

A

in hemoglobine, rol bij zuurstofbindingen en zuurstoftransport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cl- / chloride ion

A

in de maag, afkomstif van HCl dat zorgt voor lage ph in de maag door vrijgave van H+ - ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Organische stoffen

A

Koolstof verbindingen, Deze stoffen bestaan uit lange ketens die al dan niet vertakt kunnen zijn. Ook andere elementen zoals O, H, S, P, N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Suikers/sachariden/koolhydraten

A

Als brandstof gebruikt bij levende organismen(planten: reservestof zetmeel, dieren: directe brandstof glucose), komen ook voor in DNA en RNA, uit C, H, O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Monosachariden

A

CnH2nOn
Bv: glucose, galactose, ribose, fructose, deoxiribose

17
Q

Glucose

A

Energie bron, bouwsteen van sommige polysachariden

18
Q

Fructose

A

Energie bron, voornamelijk in vruchten en andere organen van platen,, kunnen worden omgezet in glucose door het lichaam

19
Q

Galactose

A

Energie bron, onstaat bij vertering van melk en melkproducten, kunnen worden omgezet in glucose door het lichaam

20
Q

Ribose

A

c5h10o5, in nucleinezuren

21
Q

deoxyribose

A

c5h10o4, in nucleinezuren

22
Q

c6h12o6

A

glucose, fructose en galactose

23
Q

Disachariden

A

uit 2 monosachariden onder afsplitsing van h20 condensatie reacitie gevolgd door glycolsiebinding
bv. maltose, lactose, sacharose/sucrose
c12h22011

24
Q

Maltose

A

Moutsuiker, gl + gl onstaat uit zetmeel in kiemende zaden

25
Sacharose/sucrose
Kristalsuiker, gl + fr Energiebron, komt in hoge concentratie voor in diverse planten
26
Lactose
Melksuiker, gl + galactose, energiebron, komt voor in melk
27
Polysachariden
Macromoleculen waarin een groot # monosachariden aaneengeschakeld zijn met als voornaamste bouwsteen glucose Bv. Zetmeel, cellulose, glycogeen, chitine
28
Zetmeel
Amylose(overtakt keten van glucose) + amylopectine(vertakte keten van glucose), reservesuiker in plantencellen, bel. energiebron
29
Cellulose
Parallele onvertakte ketens van glucose, stucturale polysacharide die voorkomt in celwanden bij platen, zeer sterke vezels, zorgt voor stevigheid, kan niet verteerd worden door dieren
30
Glycogeen
Verajte ketens van glucose, reservesuiker in dierlijke cellen, belangrijke energiebron (opgeslagen in lever en spieren)
31
Chitine
Lineaire polysachariden bestaande uit monomeren, komt voor in het exoskeler van geleedpotingen en in de celwand van de meeste fungi, kan niet worden verteerd worden door dieren
32
Oplosbaarheid polysachariden in water
Onoplosbaar