H1 Flashcards

(30 cards)

1
Q

Dierlijke stucturen zichtbaar onder lichtmicroscoop

A

Nucleus, celmembraan, cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Plantecel structuren zichtbaar onder lichtmicroscoop

A

Nucleus, celmembraan, cytoplasma, celwand, vacuole, chloroplasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De kern

A

Omgeven door dubbel membraan(bevat kernmemraan), het bevat: Chromatine DNA, kernlichaampjes(nucleoli)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DNA

A

Genetisch materiaal dat de informatie bevat over de synthese van proteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nucleoli

A

Aanmaken van rRNA(deel van de ribosomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Heterochromatine

A

Extra opgevouwen DNA
Meer proteine(om extra op te vouwen)
Donkere gebieden
Inactief(DNA moeilijk te bereiken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eurochromatine

A

Iets minder strak opgevouwen DNA
Minder proteine(minder opvouwen)
Lichtere gebieden
Actief(DNA makkelijk te bereiken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Plastiden

A

Celorganellen in plantencellen
Dubbel membraan
Een of meerdere
3 soorten: Leukoplasten, Chloroplasten, chromoplasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mitochondiren

A

Genereren energie(ATP) door afbraak van stoffen mbv zuurstof
-> rol in de ademhaing
Dubbelmembraan
Inwendige membraan: uitstulpingen
Inhoud: matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Endosymbiose

A

Mitochodrien en chloroplasten eerst zelfstandige prokaryoten(binnenste membraan heeft prokaryote structuur) die uiteindelijk in symbiose met en in de eukaryote cel zijn gaan leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Endoplasmatisch reticulum

A

Netwerk van membranen, systeem van holten, kanalen en cysternae, 2 soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ruw ER

A

Sluit aan op het kernmembraan en herbergt de ribosomen. In membraan v.h RER: nog niet afgewerkte proteine opgeslagen worden en via transportblaasjes naar het Golgi-apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

glad ER(SER)

A

niet in verbinding met het kernmembraan + betrokken bij vorming van vetzuren en fosfolipiden . Sterk ontwikkeld in steroide synthetiseerde cellen en fungeert in spiercellen als Ca+ opslagplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Golgi-apparaat

A

opgevouwen membranensysteem in het cytoplasma, stapel van afgeplatte zakjes, cisterne, begrensd door een enkelvouwdig membraan: proteine afgewerkt(vanuit RER) nabewerkingen mbv enzymen. GA verpakt de afgewerkte proteinen in golgiblaasjes die extracellulair worden gebracht of ingebouwd in celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lysosomen

A

Golgiblaasjes die afvalstoffen opruimen en afbreken in de cel
Enkelvouwdig membraan
Vesiculaire structuren, die lytische enzymen(afbraak stof beinvloeden) afschermen van eigen celinhoud, bij accidentele lysis (-> autofagie en oxidatieve celdood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Autofagie

A

Afbreken van celeigen bestanddelen

17
Q

Heterofagie

A

afbraak van extracellulair materiaal -> door macrofagen

18
Q

Perixosomen

A

Golgiblaasjes
Beschermen van de cel tegen tegen toxische stoffen
Enkelvouwdig membraan
Vesiculaire structuren
Bevatten katalase die h2o2 afbreken tot water en zuurstof
Accidentele lysis -> autofagie en oxidatieve celdood

19
Q

Ribosomen

A

Celstructuren van rRNA en proteinen
Geen membraan
Kleine korreltjes, opgebouwd uit kleine en grote subeenheid
(vaak) los in het cytoplasma gebonden aan RER of in groepjes, als polysomen
Eiwitsynthese
Veel eiwitproductie binnen cel -> veel ribosomen

20
Q

Celmembraan

A

Alle cellen worden erdoor omgeven(cytoplasma membraan of plasma membraan)
Cytoplasma: geleiachtige vloistof(cytosol), waarin celorganellen voorkomen

21
Q

Cytosol

A

Water, koolstofverbindingen, proteinen, sachariden, lipiden en nucleinezuren

22
Q

Bouw celmebraan

A

Cytoplasmamembraan: fosfolipidendubbellaag: fosfolipiden en cholesterol, tussen lipiden zijn eiwitten, aan de extracellulaire zijde: sacharideketens(aan membraanoppervlak) Fosfolipidenmoleculen bestaan uit hydrofobe(apolaire) vetzuurstaarten naar elkaar gericht, polaire koppen enerzijds naar het intracellulair gesitueerde cytoplasma, anderzijds naar extracellulaire ruimte
-> waterafstotend membraam, zelfsluiten en selectief doorlaatbaar

23
Q

Cholesterol moleculen

A

tussen fosfolipiden, bepalend voor temperatuurafhankelijke vloeibaarheids-en transitiegraad

24
Q

Cytoskelet

A

Netwerk van proteinevezels, hangen vast aan het celmembraan en celorganellen, rol in beweging van celorganellen.
Bestaat uit: microfilamenten/acitinefilamenten
microtubili
Intermediare filamten

25
microfilamenten/acitinefilamenten
Lange, dunne draden geven structuur aan de celmembraan, rood, belangrijke rol bij spiercontractie
26
microtubili
dunne, buisvormige structuren, proteine tubuline, Tubulinemoleculen zijn gerangschikt in lange rijen en vormen zo polymeren, protofilamenten 1 microtubulus - 13 protofilamenten worden voortdurend opgebouwd en weer afgebroken rol in verplaatsing/beweegelijkheid van celorganellen + vorm van de cel
27
Intermediare filamten
Dikker, verschillende proteine, geven structuur aan haar en nagels
28
Celwand
Plantencellen(fungus is daar een uitzondering op,, uit chitine dan), uit cellulose, bij bacterien uit mureine Glycoalax: bovenop celwand: dikke slijmerige laag Rol: stevigheid van de cel, beschermde laag tegen afbraak en ongunstige mileuomstandigheden
29
Vacuole
Bij planten: een centrale, dieren: veel kleinere Plant: vacuole gescheiden van de cytoplasma door een membraan, de tonoplast, bestaat uit een waterige oplossing van ionen, suikers en zuren Functies: Goed gevuld, zorgt voor druk(turgor) tegen de celwand, geeft de plant stevigheid. Osmotische eigenschappen: dringt er water in de cel en vooral in de grote centrale vacuole, vacuole zet uit -> spanning op de celwand Reserve opslaan waterreserve(planten) eencellige org. contractiele vacuoles die het teveel and h20 uit de cel pompen voedselvacuoles: voedingstoffen die door fagocytose in de cel zijn opgenomen, versmelting ve voedselvacuole met lysosomen kunnen de voedingsstoffen afgebroken worden
30
Centriolen
Alleen bij dieren, 2 centriolen die loodrecht op elkaar staan in buurt van de kern, samen centrosoom, vorm van een cilinder, opgebouwd uit 9 groepjes van 3 microtubili, rol bij celdeling, samen met microtubili zorgen ze voor verdeling vh genetisch materiaal over de dochtercellen