2.1 t/m 2.5 & 3.1 t/m 3.6 Flashcards
(92 cards)
1
Q
erörtern
A
bespreken
2
Q
gewiss
A
zeker
3
Q
nützen
A
van nut zijn
4
Q
schlagartig
A
opeens
5
Q
die Verlogenheit
A
leugenachtigheid
6
Q
der Bahnfahrer
A
treinreiziger
7
Q
die Befürchtung
A
vrees
8
Q
beschwichtigen
A
kalmeren
9
Q
gestikulieren
A
gebaren
10
Q
der Kampfschrei
A
strijdkreet
11
Q
lächeln
A
glimlachen
12
Q
der Rohrstock
A
rieten stokje
13
Q
sabbern
A
kweilen
14
Q
seltsam
A
eigenaardig
15
Q
der Sitz
A
de stoel
16
Q
der Zugabteil
A
treincoupé
17
Q
der Durchblik
A
begrip
18
Q
das Spital
A
ziekenhuis
19
Q
das Staunen
A
verbazing
20
Q
angemessen
A
gepast
21
Q
ausgesetzt sein
A
blootgesteld worden aan
22
Q
das Bedürfnis
A
behoefte
23
Q
beeinträchtigen
A
belemmeren
24
Q
beobachten
A
waarnemen
25
bilden
vormen
26
die Erkrangkung
het ziek worden
27
erregend
opzienbarend
28
der Kampf
strijd
29
die Kneipe
kroeg
30
das Verbrechen
misdaad
31
verschwinden
verdwijnen
32
aufputschen
oppeppen
33
ausgerechnet
juist
34
dauerhaft
duurzaam
35
ebenbürtig
gelijkwaardig
36
die Erschöpfung
uitputting
37
das Kaff
plaatsje
38
sinken
dalen
39
der Stammplatz
vaste plaats
40
der Stock
verdieping
41
sich vergnügen
zich amuseren
42
vortäuschen
doen alsof
43
die Betätigung
bezigheid
44
einräumen
toegeven
45
geflissentlich
opzettelijk
46
erweitern
verbreden
47
das Schicksal
noodlot
48
unbilden
ongemakken
49
zunehmend
groeiend
50
zutreffen
kloppen
51
der Anzug
pak, kostuum
52
der Ausweis
legitimatie
53
Behörden
autoriteiten
54
entsetzt
ontsteld
55
regungslos
bewegingsloos
56
der Vorgang
gebeurtenis
57
entlassen
ontslaan
58
gemeinhin
gewoonlijk
59
klären
uitleggen
60
die Obrigkeit
overheid
61
prügeln
slaan
62
trotzdem
desondanks
63
widerlich
weerzinwekkend
64
die Aufgabe
taak
65
bringen
opleveren
66
erwerben
verwerven
67
die Grundlage
basis
68
der Haushalt
begroting
69
die Oberstufe
bovenbouw
70
das Verhältnis
relatie
71
ablehnen
afwijzen
72
allerdings
zeker
73
anfällig
vatbaar
74
die Befürchtung
vrees
75
begründen
motiveren
76
die Gesellschaft
maatschappij
77
die Hinsicht
opzicht
78
misstrauisch
wantrouwend
79
streiten
ruziemaken
80
überlegen sein
de sterkere zijn
81
unsicher
onveilig
82
verleugnen
ontkennen
83
der Abstieg
degradatie
84
befristet
aan een termijn gebonden
85
fordern
eisen
86
gefragt
populair
87
in Frage stellen
ter discussie stellen
88
das Verhalten
gedrag
89
verordnen
opdragen
90
der Vorsatz
voornemen
91
zugeschnitten
afgestemd
92
Die bewertung
oordeel
