5 Flashcards
(50 cards)
1
Q
Quamquam
A
Hoewel
2
Q
Amicus
A
Vriend
3
Q
Alter . . . Alter
A
De een . . . De ander
4
Q
Animal, animalis
A
Dier
5
Q
Tutus, -a, -um
A
Veilig
6
Q
Timidus, -a, -um
A
Angstig, timide
7
Q
Laetus, -a, -um
A
Blij
8
Q
Luxuria
A
(Zucht naar) weelde
9
Q
Locus
A
Plaats
10
Q
Tot
A
Zoveel
11
Q
Urbs, urbis
A
Stad
12
Q
Uxor, uxoris
A
Echtgenote
13
Q
Utrum . . . An
A
(Of) . . . Of
14
Q
Ut (+ind)
A
Zoals, zodra
15
Q
Ut(+coni)
A
Dat, om te, zodat
16
Q
Taceo, tacere
A
Zwijgen
17
Q
Magis
A
Meer
18
Q
Mare, maris
A
Zee
19
Q
Audax, audacis
A
Moedig, roekeloos
20
Q
Amo, amare
A
Houden van, liefhebben
21
Q
Accido, accidere
A
Gebeuren
22
Q
Pf: accido
A
Accidi
23
Q
Inde
A
Van daar (af),
Van toen af
24
Q
Quia
A
Omdat
25
Quisquam, non
(n)iemand
26
Quod
Die, dat,
(Datgene) wat,
(Het feit) dat,
Omdat
27
Tres, tria
Drie
28
Quidem . . . Sed
Wel(iswaar) . . . Maar
29
Magnus, -a, -um
Groot
30
Quid
Wat, waarom
31
Gaudeo, gaudere
Blij zijn
32
Vita
(Het) Leven
33
-ve
Of
34
Fas
Gebod, goddelijk recht,
[+est] het is geoorlooft
35
Minor
Kleiner
36
Etiam
Zelfs
37
Iam
Al, reeds
38
Vox, vocis
Stem,
Uitspraak
39
Victor, victoris
(Over)winnaar
40
Volo, velle
Willen
41
Pf: volo
Volui
42
Voco, vocare
Roepen, noemen
43
Vivi, vivere
Leven
44
Pf: vivo
Vixi
45
Mercator, mercatoris
Koopman
46
Regnum
Koningschap,
Koninkrijk
47
Rego, regere
Besturen, leiden
48
Bis
Tweemaal
49
Amica
Vriendin
50
Miser, -sera, -serum
Ongelukkig
