5 en 6 Flashcards

(53 cards)

1
Q

biotische factoren

A

invloeden afkomstig van de levende natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

abiotische factoren

A

invloeden afkomstig van de levenloze natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

biotoop

A

de abiotische factoren in een ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

biotische factoren in een ecosysteem

A

voedselaanbod, parasitisme, ziekten, concurrentie. predatie en bescherming door vegetatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zand

A

open structuur met grote bodemdeeltjes veel lucht weinig water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

klei

A

kleine bodemdeeltjes weinig lucht veel water kan voedingszouten goed vast houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

humus

A

mengsel van organische en anorganische stoffen en micro-organimsen (reducenten) gaat uitspoeling van zouten tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

soortensamenstelling

A

de verschillende soorten die in het gebied voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tolerantie

A

het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotisch factor te verdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tolerantiegrens

A

de uiterste waarde van een abiotisch factor waarbij organismen van de soort kunnen overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

optimum

A

de waarde van een abiotische factor die het gunstigst is voor het organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

optimumkromme

A

in een diagram wordt het aantal individuen uitgezet tegen een abiotisch factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beperkende factor

A

abiotische factor die bepaalt hoeveel organismen van een soort in een gebied kunnen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symbiose

A

langdurige samenleving van organismen van verschillende soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mutualisme

A

vorm van symbiose de organismen van beide soorten hebben voordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

commensalisme

A

vorm van symbiose de organismen van de ene soort hebben voordeel en de organismen van de andere soort geen voordeel maar ook geen nadeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

parasitisme

A

vorm van symbiose een parasiet leeft op of in een organisme van een andere soort en onttrekt er voedsel aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dynamiek

A

het schommelen van biotische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dynamisch evenwicht

A

een toestand waarin de populatiedichtheid van elke soort in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

inheems

A

soort die van nature in een gebied voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

uitheems

A

een soort die van nature niet voorkomt in een gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

exoot

A

soort die als gevolg van menselijk handelen terechtkomt in een gebied waar hij van oorsprong niet thuishoort

23
Q

exponentiele groei

A

de soort past zich goed aan

24
Q

s-vormige groeicurve

A

als de hulpbronnen beperkt zijn of er natuurlijke vijanden aanwezig zijn stelt zich na de beginfase een biologisch evenwicht

25
j-vormige groeivurve
als de hulpbronnen onbeperkt zijn en als natuurlijke vijanden ontbreken gaat de exponentiele groei na de beginfase door
26
draagkracht
de maximale populatiegrootte van de verschillende populaties die over langere tijd in een ecosysteem kunnen worden gehandhaafd
27
signaalstoffen
chemische verbindingen die informatie overdragen tussen en binnen organismen
28
vraat
het eten van planten door dieren
29
predatie
het eten van dieren
30
producenten
organismen die in staat zijn om hun eigen voedsel te maken door middel van assimilatie
31
assimilatie
vorming van grote organische moleculen uit kleine anorganische moleculen de energie wordt vastgelegd in de verbindingen
32
koolstofassimilatie
vorming van glucose uit koolstofdioxide en waterstof
33
foto-autotrofe organismen
maken gebruik van licht als energie bron voor koolstofassimilatie
34
chemo-autotrofe organismen
ze maken gebruik van chemosynthese een vorm van koolstofassimilatie waarbij oxidatie als energiebron wordt gebruikt
35
voortgezette assimilatie
uit onder andere glucose worden koolhydraten, eiwitten, vetten en DNA gevormd
36
consumenten
organismen die andere organismen nodig hebben als voedsel
37
dissimilatie
afbraak van organische moleculen hierbij komt energie vrij die is opgeslagen in de verbindingen.
38
biomassa
het totale gewicht van alle organische stoffen
39
productiviteit
de hoeveelheid energie die wordt vastgelegd in organische stoffen
40
bruto primaire productie
alle biomassa die in een cosysteem bij de fotosynthese wordt gevormd
41
netto primaire productie
alle biomassa waarmee nieuwe weefsels worden gevormd in de autotrofe organismen
42
successie
verandering van de soortensamenstelling in een gebied het ecosysteem gaat geleidelijk over in een ander ecosysteem
43
pionier systeem
ecosysteem dat als eerste ontstaat in een onbegroeid gebied
44
pioniersoorten
de eerste planten en dieren die zich vestigen op kale grond
45
gelaagdheid
door successie komen er lagen in de grond
46
climaxecosysteem
eindstadium in de successie
47
primaire successie
successie op een bodem zonder humus
48
secundaire successie
successie als er al een bodem met humus aanwezig is
49
erosie
bij erosie spoelt of waait de bovenste laag van de bodem weg
50
verlanding
successie in een plas
51
gradientecosysteem
een ecosysteem met geleidelijke overgangen
52
indicatorsoorten
soorten die een aanwijzing geven over een kenmerk van het milieu waarin ze voorkomen
53