hoofdstuk 2 Flashcards

(72 cards)

1
Q

ongeslachtelijke voortplanting

A

nakomelingen ontstaan uit 1 ouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sporen

A

een soort voortplantingscellen waaruit in veel gevallen een individu kan groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

klonen

A

er ontstaat genetisch identieke nakomelingen uit 1 individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

moedercel

A

een cel die dochtercellen kan maken doormiddel van celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dochtercel

A

bevatten zelfde informatie voor genetische eigenschappen als de moedercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

interfase

A

bestaat uit g1-fase s-fase g2-fase ( binas 76A )
chromosomen zijn niet zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

g1-fase

A

cel neemt toe in grootte en bereidt zich voor op DNA replicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

s-fase

A

DNA replicatie vindt plaats elke DNA molecuul krijgt een kopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

centromeer

A

plek waar DNA moleculen nog aan elkaar zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

g2-fase

A

cel neemt toe in grootte en bereidt zich voor op mitos ( kerndeling )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

m-fase

A

periode van mitose en celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

g0-fase

A

rustfase of specialisatiefse waarin geen celdeling plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geslachtelijke voortplanting

A

genetische informatie van 2 vruchtbare individuen komt samen via gameten (geslachtscellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bevruchting

A

gameten van 2 vruchtbare individuen smelten samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

diploïd

A

van elk type chromosoom bevat een lichaamscel 2 ( een paar ) ( 2n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Haploïd

A

van elk type chromosoom bevat een gameet er een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

polyploïd

A

van elke type chromosoom bevat een lischaamscel er meer dan 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

meiose

A

diploïde moedercellen vormen haploïde gameten meiose bestaat uit 2 delingen meiose I en meiose II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

meiose I

A

reductiedeling 2n word n+n er ontstaan 2 haploïde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

meiose II

A

n+n word n+n+n+n er ontstaan 4 haploïde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ovulatie

A

een van de follikels ontiwkkelt zich het verst en barst open ( eisprong )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

gele lichaam

A

resten van het gele lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zygote

A

bevruchte eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

primaire geslachtskenmerken

A

buitenste schaamlippen, binnenste schaamlippen, clit en opening vagina ( vulva)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
inwendige voortplantingsorganen
eierstokken, eileider , baarmoeder,
26
eierstokken
organen die eicellen maken ( gameten van de vrouw )
27
eileiders
vervoeren eicel en zygote richting baarmoeder
28
baarmoeder
een zygote kan in de baarmoeder uitgroeien tot een baby
29
teelballen
maken gameten man ( sperma )
30
bijballen
slaan de gameten op
31
zaadleider
vervoert spermacellen can de bijballen langs de zaadblaasjes en prostaat naar de urinebuis
32
zaadblaasjes en prostaat
organen die vocht toevoegen aan de spermacellen
33
hormoonklieren
geven hormonen af aan het bloed
34
geslachtshormonen
stoffen die via het bloed aspecten van de voortplanting regelen
35
hypothalumus
een deel van de hersenen direct boven de hypofyse geeft RH af en GnRH
36
RH
beïnvloedt de werking van de hypofyse
37
hypofyse
geeft LH FSH af
38
GnRH
bepaald afgifte LH en FSH
39
FSH
follikelstimulerend hormoon vrouwen: stimuleer de rijpen van de follikels en de afgifte van oestrogeen mannen: stimuleert met testosteron de vorming van spermacellen
40
LH
vrouwen: beïnvloedt de ovulatie en het ontstaan en in stand houden van het gele lichaam mannen: stimuleert de afgifte van testosteron door de teelballen
41
negatieve terugkoppeling
proces waarbij het resultaat het proces remt (binas 89A 89C)
42
klievingsdelingen
delingen zonder groei
43
morula
klompje cellen die nog in alle typen kunnen differentiëren (stamcellen)
44
blastula
er ontstaat een holte in het klompje cellen ontstaan van de embryoblast en de trofoblast
45
embryoblast
uiteindelijke embryo
46
trofoblast
zorgt voor innesteling in het baarmoederslijmvlies vormt het chorion en wordt later de placenta
47
gastrula
begin van de darm ontstaat
48
neurula
begin van het zenuwstelsel ontstaat
49
placenta
uiwisseling van stoffen tussen moeder en baby vind plaats eerste 3 maanden produceert de placenta HCG die het gele lichaam in stand houd het gele lichaam vormt progesteron en oestrogeen na drie maanden neemt de placenta die taak over
50
cel differentiatie
stamcellen ontwikkelen zich tot gespecialiseerde cellen
51
apoptose
geprogrammeerde celdood
52
indaling
hoofd baby zakt tussen de bekken
53
ontsluiting
baarmoedermond word wijder en korter door weeën
54
uitdrijving
persweeën zorgen voor de geboorte
55
nageboorte
placenta navelstreng en vruchtvliezen worden geboren
56
genderdysforie
iemand die in het verkeerde lichaam is geboren voelt geen overeenkomsten tussen hunzelf en het lichaam
57
chlamydia
geen klachten brandgevoel plassen bloed uit anus vagina of penis buikpijn of koorts antibiotica ontsteking in de bekken en mogelijke onvruchtbaarheid bijbalontsteking
58
gonorroe
brand gevoel plassen bloed en uitscheiding antibiotica vrouw: ontsteking in bekken eilieders en mogelijke ontvruchtbaarheid mannen: bijbal onsteking
59
herpes genitalis
aanvallen van blaasjes e zweertjes rondom de mond of geslachtsdelen medicijnen remmen een aanval niet te genezen als er weer blaasjes zijn is het besmettelijk
60
hepatitis B
pijn in spieren vermoeidheid geelzucht pas naar een paar maanden vaccinatie vooraf is mogelijk mensen genezen van zelf maar als dat niet zo is kan er aantasting van de lever plaatsvinden
61
HIV/ aids
griep verschijnselen tot dat immuunsysteem niet meer werkt Hiv- remmers vatbaarheid voor allerlei ziekten
62
syflis
zweertjes of plekjes rond de geslachtsdelen antibiotica huiduitslag griep klachten haar uitval oogklachten later beschadiging aan hart ruggenmerg en botten kan dood veroorzaken
63
HPV
mogelijk genitale wratten vaccinatie vooraf risico op kanker van baarmoedermond anus of keel
64
barrièremiddelen
condoom, vrouwen condoom en pessarium
65
hormonale regulatie
pil, prikpil, staafje, pleister, ring en hormoonspiraaltje ze reguleren de oestrogeen en progesteron dar zorgt voor geen ovulatie of menstruatie ongeschikt baarmoederslijmvlies
66
koperspiraal
verandert het baarmoederslijmvlies en maakt spermacellen onvruchtbaar
67
klassieke anticonceptie methoden
coïtus interruptus en periodieke onthouding
68
steralisatie
onderbreken van eileiders bij de vrouw en zaadleiders bij de man
69
KI of IUI
spermacellen worden door een arts de baarmoeder ingebracht
70
KID
KI met donor spermacellen
71
ivf
doormiddel van medicatie worden er meerdere eicellen uit de eierstokken gehaald die worden in een lab bevrucht daarna word het embryo teruggeplaatst voor innesteling
72
ICSI
zelfde als ivf maar in elke eicel word 1 spermacel ingebracht uit teelballen ( TESA ) uit de bijballen ( PESA )