Hoofdstuk 1 Flashcards

(51 cards)

1
Q

Actief transport

A

transport waar energie voor nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aquaporines

A

speciale eiwitten in het celmembraan waar water moleculen doorheen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ATP

A

adenosinetrifosfaat energie rijk molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beschrijvend onderzoek

A

onderzoeker verzamelt observaties en trekt daar uit een conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bindweefsel

A

cellen die vorm en steun geven aan organen en organismes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

biosfeer

A

alle ecosystemen op aarde systeem aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

celmembraan

A

dun laagje vlies bestaat uit 2 lagen fosfolipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

celwand

A

stevige rand om de cel heen bestaat uit cellulose is geen onderdeel van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

chlorofyl

A

de groene kleurstof in bladgroenkorrels; deze eiwitten zijn betrokken bij de fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

chloroplasten

A

bladgroenkorrels hier vind fotosynthese plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cholesterol

A

tot de sterolen behorende vetagtiche stof komt voor in de meeste dierlijke weefsel en lichamelijke vloeistoffen bestanddeel dierlijke celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chromoplasten

A

kleurstoffenkorrels in planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

chromosoom

A

bevat het DNA en genen van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

concentratie

A

de hoeveelheid opgeloste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

controlegroep

A

een controlegroep is bij wetenschappelijk onderzoek naar de werking of het effect van een bepaalde ‘interventie’ een groep met dezelfde kenmerken als de groep waarbij de interventie wordt verricht, maar waarbij de interventie niet wordt verricht. Op deze manier kan worden uitgesloten dat een waargenomen effect niet te wijten is aan spontane veranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cyptoplasma

A

een stroperige vloeistof in de cel bevat opgeloste stoffen en organellen samen met water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cytoskelet

A

een netwerk van vezelige eiwitten die vorm geven en vervoerd stoffen en organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ecosysteem

A

min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

emergente eigenschappen

A

op elk hoger organisatie niveau verschijnen nieuwe eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

endocytose

A

het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

endoplasmatisch reticulum

A

ingewikkeld netwerk van dubbele membranen werd als transport kanalen

22
Q

endosoom

A

een blaasje dat zich afsnoert door het celmembraan om stoffen op te nemen in cellen

23
Q

enzymen

A

eiwitten die chemische reacties versnellen

24
Q

epitheel

25
exocytose
het afsnoeren van een blaasje door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren
26
externe milieu
omgeving van een organisme
27
fagocytose
het opnemen van voedingsstoffen via een blaasje
28
fosfolipide
bouwsteen van het celmembraan bevat hydrofobe staart en hydrofiele kop
29
generatio spontanea
het ontstaan van levende wezens uit levenloos materie
30
golgi-systeem
organel waarin o.a. eiwitten worden opgeslagen en uiteindelijk vorm gegeven / opeenstapeling van platte blaasjes, elk omgeven door een membraan
31
hydrofiel
kan tegen water waterminnend
32
hydrofoob
water afstotend
33
hypertoon
de osmotische waarde van het externe milieu is hoger ten op zichten van het interne milieu
34
hypothese
mogelijke verklaring voor een onderzoeksvraag
35
hypotoon
osmotische waarde van het externe milieu is lager ten op zichten van het interne milieu
36
intercellulaire ruimte
ruimte gevuld met lucht of water die ligt tussen de celwanden
37
interne milieu
weefselvloeistof inclusief bloedplasma
38
isotoon
de osmostische waarde van het interne milieu is gelijk aan die van het externe milieu
39
katalyseren
het versnellen van chemische reacties
40
kernmembraan
buitenste laag van het kernplasma
41
kernporie
opening in het kermembraan
42
leukoplasten
kleurlozekorrels in planten die later kunnen veranderen in chromoplasten, chloroplasten of zetmeelkorrels
43
levensloop
loopt tot het einde van het leven van het individu
44
literatuuronderzoek
het doen van een systematische studie op basis van wetenschappelijke literatuur en andere documenten om een wetenschappelijke vraagstelling te beantwoorden.
45
lysosomen
blaasjes die door het golgistysteem worden gevormd en verteringsenzymen bevatten
46
microfilament
soort buisjes gevormd door eiwitten en vormen samen met de microtubili het cytoskelet
47
microtubili
soort buisjes gevormd door eiwitten en vormen samen met de microfilamenten het cytoskelet
48
mitochondrium
organel waarin verbranding plaatsvindt vrij maken van energie
49
motor eiwit
eiwitten die zich langs het cytoskelet en blaasjes en eitwitten vervoeren
50
nucleolus
organel in de kern, waar zich de genen van ribosomaal RNA bevinden
51
osmose
diffusie van water