760-780 Flashcards
(21 cards)
1
Q
poena
A
poenae
boete straf
2
Q
aeternus
A
-a -um
eeuwig
3
Q
stultus
A
-a -um
dwaas
4
Q
coniunx
A
coniugis m. en v.
echtgenoot echtgenote
5
Q
lex
A
legis m. en v.
wet
6
Q
instare
A
-o
in het nauw brengen; dreigen
7
Q
optare
A
-o
wensen
8
Q
vexare
A
-o
kwellen plagen
9
Q
dolere
A
-eo
lijden betreuren
10
Q
bibere
A
-o
drinken
11
Q
cernere
A
-o
in het oog krijgen; zien
12
Q
contingere
A
-it +dat
het overkomt (iemand)
13
Q
tradere
A
-o
overhandigen; toevertrouwen
14
Q
praeterire
A
-eo
voorbijgaan
15
Q
inferre
A
-fero
brengen naar; veroorzaken
16
Q
bene
A
bijw.
goed
17
Q
paulum of paulo
A
bijw.
een beetjer
18
Q
quondam
A
bijw.
ooit
19
Q
nisi
A
ondersch. voegw.
als niet; tenzij
20
Q
dextra
A
dextrae
de rechterhand
21
Q
iustus
A
-a -um
rechtvaardig