9 - Infecties Flashcards

1
Q

Wat zijn bronchiëctasieën?

A

Abnormale en permanent gedilateerde luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de pathogenese van bronchiëctasieën.

A
  • Dysfunctionele mucociliaire klaring
  • (Hoofdzakelijk) neutrofiele inflammatie
  • Bacteriële kolonisatie en recurrente infectie
  • Verdere luchtwegschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is wereldwijd de meest frequente oorzaak van bronchiëctasieën?

A

TBC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de etiologie van bronchiëctasieën?

A
  • COPD
  • Gastro-oesofageale reflux en aspiratie
  • Infectieus: recurrente pneumonieën, TBC
  • Immuundeficiëntie, immunologische overrespons
  • Gestoorde mucociliaire klaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is primaire ciliaire dyskinesie? Wat zijn de klinische manifestaties?

A

Het is een aangeboren ciliaire dysfunctie.

Klinische manifestaties
- Respiratoir: respiratoire distress bij geboorte, productieve hoest, recurrente LWI, bronchiëctasieën
- NKO: chronische rhinitis / sinusitis, recurrente otitis, gehoorsdaling
- 50% heeft Kartagener syndroom met dextrocardie en situs inversus
- Fertiliteit: amotiele spermatozoa, risico op EUG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de symptomen van bronchiëctasieën?

A

Chronische hoest, sputum, hemoptoe, dyspnoe, vermoeidheid en thoracale pijn.

Je moet er vooral aan denken bij een chronisch productieve hoest en recurrente luchtweginfecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek de uitwerking van bronchiëctasieën.

A
  • HRCT thorax
  • Sputumcultuur: kolonisatiekweken, uitsluiten niet-tuberculeuze mycobacteriële ziekte
  • Immunologische uitwerking: immuunglobulines, respons op pneumokokkenvaccinatie, uitsluiten auto-immuunlijden
  • Uitsluiten onderliggende / geassocieerde aandoeningen: totaal IgE, aspergillus-specifiek IgE, huidtest aspergillus, zweettest voor CFTR-mutaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat de behandeling van bronchiëctasieën?

A
  • Hoeksteen = luchtwegklaringstechnieken met ademhalingskine en muco-actieve kinesitherapeut
  • Anti-inflammatoire behandeling: azithromycine (GEEN inhalatiecorticosteroïden!)
  • Behandeling infectieuze exacerbaties
  • Behandeling van complicaties en vergevorderde ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke micro-organismen kan je detecteren op PCR?

A

SARS-CoV-2, influenza, RSV, mycoplasma en chlamydia pneumoniae.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke micro-organismen kan je detecteren via antigendetectie?

A

Pneumokokken op urine, Legionella op urine, SARS-CoV-2 op nasale wisser.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het nut van neuraminidase inhibitoren bij influenza A of B.

A

Ze verkorten de duur van de symptomen met hooguit 1 dag. Er is geen bewijs van gunstig effect op ernstige complicaties of overlijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke groepen krijgen hun griepvaccin terugbetaald?

A
  1. Groep 1: personen met risico op complicaties
    - Alle personen vanaf 65 jaar
    - Alle patiënten vanaf de leeftijd van 6m die lijden aan een onderliggende chronische aandoening
    - Personen die in een instelling verblijven
    - Alle zwangere vrouwen, ongeacht de fase van de zwangerschap
    - Kinderen van 6m-18j die een langdurige aspirinetherapie ondergaan
  2. Personen werkzaam in de gezondheidssector
  3. Personen die onder hetzelfde dak wonen als de risicopersonen uit groep 1 of kinderen jonger dan 6m waarvan de moeder geen griepvaccin heeft gehad tijdens de zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de incubatieperiode van COVID-19?

A

Gemiddeld 4-5 dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een alarmsymptoom bij COVID-19?

A

Dyspnoe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de post-acute sequellen van COVID-19?

A
  • Cardiaal: inflammatie myocard, POTS
  • Longen: abnormale gasuitwisseling
  • Immuunsysteem: auto-immuniteit
  • Endocrien: diabetes, schade aan pancreas
  • Gastro-intestinaal: dysbiose
  • Neurologisch: neuroinflammatie, verminderde cerebrale outflow
  • Bloedvaten: coagulopathie, DVT, endotheliale dysfunctie, microangiopathie, microtrombi, beroerte
  • Fertiliteit: verminderde spermacellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke laboresultaten passen bij een ernstige COVID-19?

A

Prominentere lymfo- en leukopenie, sterk verhoogd ferritine en verhoogd LDH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij welke COVID-patiënten doet men profylaxie met LMWH?

A

Gehospitaliseerde COVID-patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bespreek de small molecule antivirals.

A

Het is een soort antivirale therapie.

Nirmatrelvir + ritonavir wordt peroraal gebruikt voor vroegtijdige behandeling van ernstig immuungecompromitteerden.

Remdesivir wordt gebruikt voor de ambulante behandeling van hoogrisico patiënten (gedurende 3 dagen) en voor gehospitaliseerde patiënten met matig-ernstige COVID (gedurende 5 dagen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de plaats van anti-inflammatoire therapie voor COVID?

A

Men kan dit toepassen bij ernstige of kritische COVID-19 maar het heeft zeker geen plaats in de ambulante setting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef de criteria van milde, matige en ernstige COVID-19.

A
  • Mild: ziekte beperkt tot bovenste luchtwegen
  • Matig: klinisch of radiologisch bewijs van ziekte t.h.v. de lagere luchtwegen met een saturatie van > 94%
  • Ernstig: tachypneu , saturatie < 93%, zuurstoftherapie nodig of longinfiltraten > 50% binnen 24-48u
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe behandelt men mild-matige COVID-19?

A
  • Symptomatische behandeling
  • Hoogrisicopatiënten: monoclonale antilichamen (afhankelijk van circulerende variant) of small molecule antivirale middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe behandelt men ernstige COVID-19?

A
  • Optimale supportieve zorg in hospitaal of ICU: O2, NIV of invasieve ventlatie, LMWH
  • Anti-inflammatoir: dexamethasone gedurende 10 dagen, IL6-blokkers bij snelle progressie
  • Antivirale therapie: remdesivir gedurende 5 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de risicofactoren voor het ontwikkelen van CAP?

A
  • Leeftijd < 16 jaar of > 65 jaar
  • Co-morbiditeiten: HIV, DM, CKD
  • Andere respiratoire aandoeningen: mucoviscidose, bronchiëctasieën, COPD
  • Levensstijl: roken, alcohol, IV druggebruik
  • Iatrogeen: immunosuppressieve therapie
24
Q

Bij welke patiënten is M. catarrhalis een frequente verwekkervan CAP?

A

Vooral bij onderliggend longlijden (COPD) of de oudere patiënt.

25
Q

Bij welke patiënten is pseudomonas aeruginosa een frequente verwekker?

A

Vooral bij onderliggend longlijden (bronchiëctasieën, CF). Het kan ook bij steroïden, ondervoeding en breedspectrum AB gedurende meer dan 7 dagen in de voorbije maand.

26
Q

In welke situaties zijn gramnegatieven frequente verwekkers?

A

Verblijf in een rusthuis, cardiopulmonaire aandoeningen, multipele comorbiditeiten en recent behandeld met AB.

27
Q

Welke hints kunnen wijzen op een legionellepneumonie?

A
  • Klinisch: diarree, verwardheid, koorts > 39°C, falen onder bètalactam AB
  • Diagnostisch: veel neutrofielen maar weinig micro-organismen in respiratoir secreet, lymfopenie zonder manifeste leukocytose, hyponatriëmie, leverfunctiestoornissen, hematurie
28
Q

Welke bijkomende diagnostiek kan je doen bij gehospitaliseerde CAP-patiënten?

A
  • Rx thorax
  • ABG indien SpO2 < 94%
  • Bloedafname: WBC, sedimentatie, CRP, elektrolyten, lever- en nierfunctie
  • Sputumkweek
  • Nasofaryngeale wisser: snelle PCR voor SARS-CoV-2 en eventueel influenza en/of RSV, multiplex PCR voor respiratoire pathogenen
  • Beschikbare antigentesten op urine: pneumokokken, legionella
29
Q

Wanneer hospitaliseer je patiënten met CAP?

A
  • Klinisch: tachypneu, hypoxemie, hypotensie, tachycardie, veranderde mentale status, cyanose, hoge koorts of hypothermie
  • Immuungedeprimeerden
  • Hoog risico resistentie (recent AB of ZH)
  • Moeilijkheden om AB in te nemen
  • Ongepaste leukopenie
30
Q

Welke parameters voorspellen een ongunstige prognose bij CAP?

A
  • Klinisch: mannen, hypothermie, hypotensie, tachypneu
  • Labo: bacteriëmie, leukopenie
  • Rx: multilobulaire infiltraten
  • Comorbiditeit: diabetes, maligniteit, neurologische ziekte
31
Q

Welke parameters voorspellen de mortaliteit?

A

De CURB-65: dit zijn 5 factoren die men evalueert bij patiënten met CAP
- C: confusion (verwardheid, somnolentie)
- U: uremie > 40mg/dL
- R: respiratoire rate > 30/min
- B: bloeddruk systolisch < 90 of diastolisch < 60
- Leeftijd boven 65

Indien 0-1 factoren aanwezig zijn, is de mortaliteit laag (1.5%). Indien er 2 factoren aanwezig zijn, is er een matig risico op mortaliteit (9.2%). Indien er meer dan 2 factoren aanwezig zijn is er een hoge mortaliteit (22%). Deze laatste groep moet gehospitaliseerd worden.

32
Q

Hoe behandelt men een CAP I?

A

Met amoxicilline 3x 1g per dag gedurende 5-7 dagen. Indien er een allergie is, kan men opteren voor moxifloxacine 1x 400mg per dag gedurende 5 dagen.

Indien er geen verbetering optreedt na 72u wordt er een macrolide aan toegevoegd: azithromycine 1x 500mg per dag gedurende 3 dagen.

33
Q

Hoe behandelt men een CAP II?

A

Met amoxiclav 3x 875mg per dag gedurende 5 dagen. Indien er een allergie is, kan men opteren voor moxifloxacine 1x 400mg per dag gedurende 5 dagen.

Indien er geen verbetering optreedt na 72u wordt er een macrolide aan toegevoegd: azithromycine 1x 500mg per dag gedurende 3 dagen.

34
Q

Hoe behandelt men een CAP III?

A

Amoxiclav 4x 1g per dag IV gedurende 5 dagen of cefuroxime 3x 1500mg per dag IV gedurende 5 dagen. De IV-PO switch gebeurt na 48u. Indien er een allergie is, kan men opteren voor moxifloxacine 1x 400mg per dag IV of PO gedurende 5 dagen.

Indien er geen verbetering optreedt na 72u wordt een macrolide geassocieerd: azithromycine 1x 500mg per dag PO gedurende 3 dagen.

35
Q

Hoe behandelt men een CAP IV?

A

Er wordt amoxiclav 4x 1g per dag IV gedurende 5-7 dagen of cefuroxime 3x 1500mg per dag IV gedurende 5-7 dagen gegeven.

Daaraan wordt het volgende nog aan toegevoegd: clarithromycine 2x 500mg per dag IV gedurende 5 dagen OF moxifloxacine 1x 400mg per dag IV gedurende 5 dagen OF levofloxacine 2x 500mg per dag IV gedurende 5 dagen.

36
Q

Hoe wordt aspiratiepneumonie behandeld?

A
  • 1e keuze: amoxicilline + clavulaanzuur
  • 2e keuze: cefuroxime + metronidazole
  • Bij IgE-allergie: moxifloxacine
37
Q

Aan welke voorwaarden moet voldaan zijn om van HAP te spreken?

A

De pneumonie is ontstaan > 48-72u na opname en er was op het ogenblik van opname geen infectie aanwezig. Het KO is afwijkend met crepitaties of demping of er is een nieuw infiltraat te zien op Rx thorax. Ook moet er minstens één van volgende zaken aanwezig zijn: purulent sputum, isolatie micro-organisme of histopathologie positief voor pneumonie.

38
Q

Bespreek de epidemiologie van HAP.

A

Het is de 2e belangrijkste nosocomiale infectie (tot 15% van alle ziekenhuisinfecties). Het doet zich voor bij 7-20% van de ICU-patiënten.
Het is de belangrijkste oorzaak van morbiditeit en mortaliteit (20-50%).
Het verlengt de hospitalisatieduur met 7-9 dagen.

39
Q

Wat zijn predisponerende factoren voor HAP?

A
  • Antibiotica: surinfectie met geselecteerde resistenten
  • Heelkunde: postoperatieve incidentie 18-50% (dat risico is nog hoger bij obesitas, hogere leeftijd, ernstige pathologie of immuunsuppressie)
40
Q

Bespreek de pathogenese van HAP.

A

Voornamelijk aspiratie (micro-aspiratie na kolonisatie). Een andere, minder voorkomende etiologie is metastatische pneumonie na septische tromboflebitis, rechtszijdige endocarditis, urosepsis of bacteriëmie.

41
Q

Welke factoren gaan gepaard met een hoger risico op kolonisatie?

A

Hoge leeftijd, roken, antacida, AB-gebruik, nierfalen, diabetes, malnutritie, voorafbestaand longlijden, heelkunde en intubatie / ventilatie.

42
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van HAP?

A

Gramnegatieven.

43
Q

Wat is de 1e keuze medicatie bij de behandeling van HAP?

A

Piperacilline-tazobactam 4x 4g per dag IV.

44
Q

Met welke complicaties gaat pneumonie gepaard?

A
  • Algemeen: ARDS, respiratoir falen, diffuse intravasculaire coagulatie, septische shock, multipel orgaanfalen
  • Lokaal: parapneumonische effusie en empyeem, abces
45
Q

In hoeveel van de gevallen van HAP komt pleuravocht voor?

A

1/2-1/3e.

46
Q

Bespreek de alarmtekenen, diagnose en behandeling van empyeem.

A

Alarmtekenen: koorts en toenemend of aanhoudend fors inflammatoir bloedbeeld ondanks adequate antibioticatherapie.

Diagnose: pleurapunctie onder echogeleide met gramkleuring, kweek, biochemie

Behandeling: urgente drainage, verlengde AB-therapie (6-12 weken)

47
Q

Bespreken de symptomen en de diagnose van een longabces.

A

Symptomen: koorts, algemene malaise, hoest met grote hoeveelheden slechtruikende purulente sputa en pleurale pijn

DIagnose: verdichtingsbeeld (caviteit), soms met lucht-/vochtniveau

48
Q

Wat is de DD van een longabces?

A

Tuberculose, longcarcinoom, schimmelinfectie (aspergillose-, afgekapseld pleura-empyeem met bronchopleurale fistel, geïnfecteerde longcyste, silicose, hernia diafragmatica

49
Q

Hoe wordt een longabces behandeld?

A

De behandeling is analoog aan een pneumonie maar is langduriger (4-6 weken). Chirurgische drainage wordt overwogen.

50
Q

Wat zijn de meest frequente redenen dat een patiënt met pneumonie niet goed op de behandeling reageert?

A
  • Resistent micro-organisme
  • Niet-bacterieel agens
  • Ongewone pathogenen
  • Niet-infectieuze oorzaak van infiltraat
  • Verwikkelde infectie
  • Niet herkende immuunstoornis
51
Q

Welke patiënten lopen risico op een pneumonie met pneumocystis jirovecii?

A
  • Patiënten onder immuunsuppressie
  • HIV-patiënten met CD4 T-cellenaantal < 200/µL
52
Q

Hoe stelt men de diagnose van een P. jirovecii pneumonie?

A
  • Rx thorax: diffuse bilaterale alveolaire en interstitiële infiltraten, soms pneumothorax
  • HRCT: matglasinfiltraten, crazy paving
  • Bronchoscopie met BAL: microscopie en/of PCR
53
Q

Hoe behandelt men een P. jirovecii pneumonie?

A

Hoge dosis trimetoprim-sulfamethoxazole (cotrimoxazole).

54
Q

Bespreek het ziektespectrum van pulmonale aspergillose.

A
  • Asymptomatische kolonisatie (15% van patiënten met chronisch longlijden)
  • Invasieve infectie (immuungecompromitteerden, onderliggend structureel lijden)
  • Overgevoeligheidsreacties
55
Q

Hoe stelt men de diagnose van invasieve pulmonale aspergillose?

A
  • Klinische + radiologische factoren
  • Microbiologie op sputum en/of BAL-vocht
56
Q

Hoe behandelt men invasieve pulmonale aspergilllose?

A

Triazoles of lipidengebaseerde amfotericine B.

57
Q

Welke patiënten lopen risico op infectie met niet-tuberculeuze mycobacteriën?

A

Immuungecompromitteerden of patiënten met structureel longlijden (COPD, bronchiëctasieën, CF).