A2.1 Anderes Wordschaft Flashcards
(271 cards)
1
Q
voetbal
A
Fussball
2
Q
bij voorbaat
A
im Voraus
3
Q
joggen/lopen/r
A
Joggen/laufen
4
Q
klimmen
A
Klettern
5
Q
paardrijden
A
Reiten
6
Q
Schaak
A
Schach
7
Q
zwemmen
A
Schimmen
8
Q
zeilen
A
Segeln
9
Q
skieën
A
Ski Farhen
10
Q
dansen
A
Tanzen
11
Q
tennis
A
Tennis
12
Q
tafeltennis
A
Tischtennis
13
Q
voorstellen/introduceren
A
vorstellen
14
Q
centimer
A
Zentimeter
15
Q
mogen
A
dürfen
16
Q
heten
A
heissen
17
Q
naar uitkijken (te leren kennen)
A
freuen (freut mich)
18
Q
kennen (iemand)
A
kennen
19
Q
samenwerken
A
zusammenarbeiten
20
Q
bekijken
A
ansehen
21
Q
toewijzen
A
zuordnen
22
Q
reageren
A
reagieren
23
Q
verhuizen
A
umziehen
24
Q
vrij hebben
A
frei haben
25
stressvol
stressig
26
opstaan
aufstehen
27
starten, aanvangen
anfangen
28
vroeg
früh
29
laat
spät
30
moe
müde
31
voor(heen)
vorher
32
want/omdat
weil
33
voor
für
34
bedanken
danken
35
uitleggen/verklaren
erklären
36
leiden/begeleiden
leiten
37
wensen
wünschen
38
(iets) laten weten
Bescheid sagen (Kannst du mir bitte Bescheid sagen?)
39
sluiten
schlieSen
40
beleefd
höflich
41
vriendelijk
freundlich
42
onvriendelijk
unfreundlich
43
aanbellen
klingen
44
opschrijven
aufschreiben
45
invullen
ausfüllen
46
terug komen
zurückkommen
47
hopen
hoffen
48
leren kennen
kennenlernen
49
het beste/bij voorkeur
am besten
50
gënant/pijnlijk
peinlich
51
ten laatste/uiterlijk
spätestens
52
trouwens
übrigens
53
natuurlijk
natürlich
54
ongeveer
ungefähr
55
uit' verhuizen - to move out
ausziehen
56
meenemen
mitnehmen
57
hoe vaak?
Wie oft?
58
afgeven/overhandigen
abgeben
59
alleen
allein
60
ook, tevens, daarnaast
auSerdem
61
gelukkig
glücklich
62
namelijk
nämlich
63
terug gaan
zurückgehen
64
achter
hinter
65
naast
neben
66
oefenen
üben
67
er op
darauf
68
inrichten
einrichten
69
hangen
hängen
70
plaatsen/zetten
stellen
71
gooien/werpen
werfen
72
nieuwsgierig
neugierig
73
laag
niedrig
74
leuk
schön
75
groot
gross
76
ophangen
aufhängen
77
verbruiken
verbrauchen
78
breed
breit
79
gebruikt/nodig
gebraucht
80
gebruikt/nodig
benutzt
81
gebeuren
geschehen
82
onderhandelen
verhandeln
83
overeenkomen
einverstanden
84
accepteren
akzeptieren
85
verzenden
verschicken
86
niemand
niemand
87
opruimen
aufräumen
88
opruimen
ausrämen
89
inkopen/winkelen
einkaufen
90
gieten
giessen
91
schoonmaken
reinigen
92
spoelen
spülen
93
stofzuigen
staubsaugen
94
stof wegnemen
Staub wischen
95
wegnemen
wegbringen
96
weggooien
wegwerfen
97
op
dran
98
andere
sonstiges
99
verdelen
verteilen
100
bouwen
bauen
101
later
später
102
snijden
schneiden
103
knutselen
basteln
104
starten/oprichten
gründen
105
vast/permabebt (een vaste job)
fest - eine feste Stelle
106
spannend
spannend
107
gelukkig
zum Glück
108
verantwoordelijk
verantwortlich
109
sporten
Sport treiben
110
stressvol
anstrengend
111
vertellen
erzählen
112
weten/kennen
wissen
113
opvouwen
klappen
114
verliefd zijn
verliebt sein
115
echt
echt
116
jammer
schade
117
vanaf
ab
118
tot
bis
119
privé
privat
120
onderweg
unterwegs
121
op tijd
rechtzeitig
122
stipt, puntueel
pünktlich
123
ondersteunen
unterstützen
124
zich inschrijven
sich anmelden
125
aanbieden
anbieten
126
dragen
tragen
127
aandoen
anziehen
128
in het warenhuis
im Kaufhaus
129
acht jaar oud
achtjährig
130
proberen/passen
anprobieren
131
staan
stehen
132
passen (kleren proberen)
passen
133
strak
eng
134
breed
weit
135
daarna
nachher
136
chique
schick
137
dom
doof
138
opvallen
auffallen
139
skaten
skaten
140
wat voor een...
Was für ein...
141
bestellen
bestellen
142
elegant
elegant
143
kleurrijk
bunt
144
gooien/werpen (dobbelsteen)
würfeln
145
bij elkaar passen
zusammenpassen
146
gestreept
gestreift
147
geruit
kariert
148
verzorgd
gepflegt
149
uitzien
aussehen
150
gek
verrückt
151
onzeker
unsicher
152
lichtblond
hellblond
153
gelijk/maakt niet uit
egal
154
uitstappen
aussteigen
155
insteigen
einsteigen
156
overstappen
umsteigen
157
in de file staan
im Stau stehen
158
mobiel
mobil
159
af en toe
ab und zu
160
ideaal
ideal
161
meestens
meistens/meist
162
(na)vragen
nachfragen
163
nat
nass
164
regenen
regnen
165
sneeuwen
schneien
166
koud
kalt
167
warm
warm
168
transporteren
transportieren
169
als/wanneer (meerdere keren)
wenn
170
jong
jung
171
oud
alt
172
slim
klug
173
vaak vs zelden
oft vs seiten
174
lang vs kort
lang vs kurz
175
Scheit!
Mist!
176
menen
meinen
177
te voet
zu Fuss
178
langzaam vs snel
langsam vs schnell
179
grappig
lustig
180
comfortabel
bequem
181
ongeveer
etwa
182
er komen
hinkommen
183
klimaatvriendelijk
klimafreundlich
184
zeker
sicher
185
inzamelen
einsammeln
186
gezellig
gemütlich
187
hard
hart
188
moeilijk vs gemakkelijk
schwierig vs einfach
189
vergelijkbaar
ähnlich
190
om deze reden
deshalb
191
licht
leicht
192
zonder
ohne
193
parkeren
parken
194
positief vs begatief
positiv vs negativ
195
toekomstig
zukünftig
196
verlaten
verlassen
197
vluchten
fliegen
198
emigreren
auswandern
199
missen
vermissen
200
arm
arm
201
destijds
damals
202
wederzijds
gegenseitig
203
definitief
endgültig
204
dringend
dringen
205
gelijk hebben
recht haben
206
laten
lassen
207
in de open lucht (overnachten)
im Freien (übernachten)
208
afwisselend
abwechselnd
209
benaderukken
betonen
210
haten
hassen
211
gelijktijdig/tegelijkertijd
gleichzeitig
212
blij
froh
213
intussen
inzwischen
214
sportief
sportlich
215
verliezen
verlieren
216
meerdere keren
mehrmals
217
zenuwachtig, nerveus
nervös
218
geliefd
beliebt
219
openen
eröffnen
220
veranderen
verändern
221
bezichtigen
besichtigen
222
ontspannen
entspannen
223
aaien
streicheln
224
ervaren
erleben
225
regionaal
regional
226
discussiëren
diskutieren
227
reden
reden
228
voorstellen
vorschlagen
229
toeschouwen
zuschauen
230
kiezen
auswählen
231
goed/super
super/toll
232
bewolkt
bewölkt
233
winderig
windig
234
mistig
neblig
235
warù
heiss
236
zonnig
sonnig
237
glad
glatt
238
bliksem
blitzen
239
donder
donnern
240
ergeren
nerven
241
heengaan
hinfahren
242
prachtig
wunderschön
243
rondslenteren
bummeln
244
sommige
einige
245
midden
mitten
246
verdergaan
weitergehen
247
voederen
füttern
248
brullen
brüllen
249
bijhebben
dabeihaben
250
stromen
flieSen
251
ontdekken
entdecken
252
dagelijks
täglich
253
centraal
zentral
254
beginnen
starten
255
uitgeven
verbringen
256
demonstreren/tonen
demonstrieren
257
tegenovergestelde
gegenüber
258
daar vooraan
da vorne
259
rechtdoor
geradeaus
260
geniaal
genial
261
motiveren
motivieren
262
creëren
schaffen
263
prachtig
wunderbar
264
beroemd
berühmt
265
sociaal
sozial
266
overnachten
übernachten
267
weigeren
ablehnen
268
iets gepland hebben
vorhaben
269
ontvangen
erhalten
270
nodig
notwendig
271
zelfstandig
selbständig
