Aardrijkskunde 4.3 Flashcards

1
Q

aanlandige wind (zeewind)

A

wind die van zee naar land waait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanvoer van warmte en kou van elders

A

wereldwijde lucht- en zeestromen zorgen voor transport van warmte en kou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aflandige wind (landwind)

A

wind die van land naar zee waait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afstand tot zee

A

afstand van een plaats tot de dichtstbijzijnde zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

altijdgroene mediterrane plantengroei

A

vorm van vegetatie in het middellandse zeegebied die is aangepast aan een klimaat met lange perioden van droogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

barometer

A

instrument om luchtdruk te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bewolking

A

zichtbare concentraties van waterdruppeltjes in de lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bewolkingsgraad

A

percentage van de lucht dat bedekt is met wolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

breedteligging

A

ligging van een plaats ten opzichte van de evenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

broeikasgas

A

gas dat warmte vasthoudt in de atmosfeer. co2 is een voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

depressie

A

een gebied met lage luchtdruk, gekenmerkt door bewolking en neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

draineren

A

afvoeren van overtollig water door een buizensysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

droge lucht

A

lucht die weinig waterdamp bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

droge winter

A

gemiddeld koud seizoen met weinig neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

droog klimaat

A

klimaat met een neerslag van minder dan 500 millimeter per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

drukgordel

A

zone met hoge of lage druk over de gehele breedte van de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ecologische voetafdruk

A

getal dat laat zien hoeveel ruimte nodig is om alles wat je in een jaar tijd gebruikt te produceren en te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

eeuwige sneeuw

A

gebieden op aarde die altijd bedekt zijn met sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

extensieve landbouw

A

landbouw met relatief weinig opbrengst per hectare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

frontale neerslag

A

neerslag die onstaat als koude lucht en warme lucht met elkaar in botsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gematigd landklimaat

A

klimaat met weinig tot geen invloed van zee, waardoor de zomers heet zijn en de winters streng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

gematigd zeeklimaat

A

klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur van de warmste maand hoger is dan 10 graden en gemiddelde temperatuur van de koudste maand tussen -3 en 18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gemengd bos

A

bos met naaldbomen en loofbomen door elkaar heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gesteldheid van het aardoppervlak

A

land/water, toestand van een gebied op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

handelsgewas

A

gewas dat wordt verboouwd met de bedoeling om het te verhandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hazardmanagement

A

maatregelen die de overheid neemt om de gevolgen van een natuurramp zoe goed mogelijk te voorkomen of te beheersenher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoge druk

A

luchtdruk van meer dan 1.015 hPa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoogegbergteklimaat

A

klimaat in hooggebergten met lage temperaturen en veel neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hooggebergtevegetatie

A

verschillende vegetatiegordels die - naarmate je hoger komt - zich steeds meer aanpassen aan de kou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

hoogteligging

A

hoogte van een plaats ten opzichte van zeeniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hurricane

A

orkaan, zware tropische storm met een windsnelheid van meer dan 118 km/u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

intensieve landbouw

A

landbouw met een relatief hoge opbrengst per hectare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

irrigeren

A

kunstmatige bevloeiing beregening van land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

isobaren

A

lijnen van gelijke luchtdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

klimaat

A

het gemiddelde weer van een groot gebied gemeten over dertig jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

klimaatgrafiek

A

grafiek van een plaats met de gemiddelde temperatuur en de gemiddelde neerslag voor alle twaalf maanden van het jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

klimaatverdrag

A

verdrag tussen landen waarin afspraken zijn gemaakt om de oorzaken van de klimaatverbandering tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

lage druk

A

luchtdruk van minde dan 1.015 hPa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

landbouw en visserij

A

vormen van bestaansmiddelen in de primaire sector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

landklimaat

A

klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur van koudste man lager is dan -3 graden en gemiddelde temperatuur van warmste maand hoger is dan 10 graden

41
Q

lijzijde

A

zijde van een gebergte waar droge lucht daalt

42
Q

loefzijde

A

zijde van een gebergte waar natte lucht wordt opgestuwd en uitregent

43
Q

luchtdruk

A

gewicht van de lucht dat op de aarde drukt

44
Q

luchtvochtigheid

A

percentage waterdamp in de lucht

45
Q

maximum

A

gebied waar de luchtdruk hoger is dan in het gebied eromheen

46
Q

mediterraan klimaat

A

middellandse zeeklimaat, droge, warme zomers en zachte natte winters

47
Q

methaan

A

belangrijk broeikasgas dat bijdraagt aan het versterkt broeikaseffect

48
Q

minimum

A

gebied waar de luchtdruk lager is dan in het gebied eromheen

49
Q

taiga

A

bossen met alleen naaldbome

50
Q

natuurlijk broeikaseffect

A

vasthouden van warmte in de atmosfeer door broeikasgassen die er op natuurlijke wijze in zijn gekomen

51
Q

neerslag

A

water dat in de vorm van regen, sneeuw of hagel vanuit de atmosfeer het aardoppervlak bereikt

52
Q

neerslag in alle jaargetijden

A

eigenschap van een klimaat waarin het hele jaar neerslag kan vallen

53
Q

neerslagintensiteit

A

hoeveelheid neerslag in millimeters per uur

54
Q

neerslagverdeling

A

mate waarin de neerslag in een gebied over een jaar is verdeeld

55
Q

nuttige neerslag

A

hoeveelheid neerslag die door planten en gewassen gebruikt kan worden

56
Q

passaatwind

A

vaste windstroom die van de subtropische hogedrukgordel naar de tropische lagedrukgordel waait

57
Q

piekafvoer

A

grote hoeveelhheid water die in korte tijd door een rivier moet worden afgevoerd

58
Q

poolklimaat

A

klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur van de warmste maand nooit boven 10 graden komt

59
Q

regenschaduw

A

gebied aan de lijzijde van een gebergte, waar weinig neerslag valt

60
Q

risicoperceptie

A

de mate waarin de bevolking rekening houdt met de kans op een natuurramp en de gevolgen daarvan

61
Q

savanne

A

vegetatiezone gekenmerkt door grasvlakten met struiken en verspreid staande bomen

62
Q

savanneklimaat

A

warm klimaat met veel neerslag en een droge periode

63
Q

schaal van celsius

A

verdeling van de temperatuur met het smeltpunt van ijs als nulpunt hen het kookpunt van water als 100

64
Q

seizoen

A

periode van drie maanden met een specifiek bijbehorend weertype

65
Q

sneeuw en ijsklimaat

A

ook wel poolklimaat genoemd. zeer koud klimaat met weinig neerslag

66
Q

steppeklimaat

A

klimaat met weinig neerslag (250-500 mm), waarin geen bomen kunnen groeien

67
Q

steppevegetatie

A

grassen en struiken die zijn aangepast aan het droge klimaat

68
Q

stijgingsneerslag

A

neerslag die ontstaat doordat de zon het aardoppervlak verwarmt, waardoor lucht opstijgt, afkoelt en uitregent

69
Q

stuwingsneerslag

A

neerslag die ontstaat doordat lucht tegen een gebergte botst, opstijgt en uitregent

70
Q

taiga

A

vegetatiezone met alleen naaldbossen

71
Q

temperatuur

A

mate van warmte of kour zoals die wordt aangegeven op een thermometer

72
Q

toendraklimaat

A

koud klimaat waar het maar een paart maanden per jaar warmer is dan 0 graden

73
Q

tornado

A

wervelwind met extreem hoge snelheden

74
Q

tropische lagedrukgordel

A

lagedrukgebied rond de evenaar dat ontstaat door de loodrechte zonnestand

75
Q

tropische regenklimaat

A

het tropische regenwoudklimaat en het savanneklimaat

76
Q

tropisch regenwoud

A

zeer dichtbegroeide, gevarieerde bossen rond de evenaar

77
Q

tropisch regenwoudklimaat

A

warme klimaten met meer dan 2000mm neerslag, waar het nooit kouder wordt dan 18 graden

78
Q

uv straling

A

ultraviolette straling, een onderdeel van zonlicht

79
Q

vegetatiezone

A

gebied dat dezelfde natuurlijke plantengroei heeft

80
Q

verdroging

A

droger worden van een gebied door daling van het grondwaterpeil. dit gebeurt door een verandering in klimaat, watertoevoer of vegetatie

81
Q

versterkt broeikaseffect

A

vasthouden van warmte in de atmosfeer door broeikasgassen die er door menselijke activitieiten in zijn gekomen

82
Q

verwoestijning

A

uitbreiding van de woestijn

83
Q

voedselgewas

A

gewas dat bedoeld is voor de consumptie

84
Q

voedselpiramide

A

de verhouding tussen roofdieren en hun prooien. er zijn veel meer prooidieren dan roofdieren, waardoor een piramidevorm onstaat

85
Q

waterbalans

A

balans tussen aanvoer en afvoer van water in een gebied

86
Q

waterdamp

A

belangrijk broeikasgas dat bijdraagt aan het versterkt broeikaseffect

87
Q

weer

A

toestand van de atmosfeer (temperatuur, neerslag, wind en bewolking) op een bepaald moment en op een bepaalde plaatswe

88
Q

weer en klimaatfactoren

A

omstandigheden die invloed hebben op het weerd of klimaat van een gebied

89
Q

weerelement

A

onderdelen die samen het weer omschrijven, temp, neerslag wind en bewolking

90
Q

wet van buys ballot

A

wet die de windrichtingen op aarde beschrijft: wind stroomt van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied en heeft op het noordelujk halfrond een afwijking naar rechts en op het zijdelijk halfrond een afwijking naar links

91
Q

wervelwind

A

een wind boven land die rond een middelpunt cirkelt en een klein gebied beslaat. (windhoos)

92
Q

windkracht

A

sterkte van de wind, meestal uitgedrukt volgens de schaal van beaufort

93
Q

windsysteem

A

vaste windstromen tussen de hoge en lagedrukgordels op aarde. er zijn drie grote windsystemen: poolwinden, westenwinden en passaten

94
Q

woestijngebied

A

vegetatiezone met vrijwel geen begroeiing

95
Q

woestijnklimaat

A

droog klimaat met zeer weinig neerslag (minder dan 250 mm)

96
Q

zeespiegelstijging

A

stijging van het zeeniveau ten opzichte van het land

97
Q

zoninvalshoek

A

hoek waaronder de zonnestralen op het aardeoppervlak vallen

98
Q

zonkracht

A

hoeveelheid uv-straling die de aarde bereikt, uitgedrukt in een getal tussen 0 en 10

99
Q

factoren die verschillen in temperatuur beinvloeden

A

-afstand van zee
-breedteligging
-hoogtligging
-aanvoer van warmte en kou