Aardrijkskunde H3.1 Flashcards

1
Q

b: armoedegrens

A

het inkomen dat iemand minimaal nodig heeft om te kunnen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

b: bebouwingsdichtheid

A

het gemiddelde aantal huizen per km2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

b: bevolkingssamenstelling

A

de manier waarop de bevolking is verdeeld als je let op kenmerken zoals leeftijd, afkomst, samenstelling van het gezin, inkomen en opleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

b: bbp

A

bruto binnenlands product, totale waarde van alle geproduceerde goederen in een land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

b: centrum

A

gebied dat in de wereld, land of regio het rijkst is en de meeste macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

b: dekolonisatie

A

de ontwikkeling van kolonien naar zelfbestuur en onafhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

b: gebruiksgoederen

A

goederen die tijdens het gebruik niet meteen opgaan, maar jarenlang meekunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

b: geindustrialiseerd land

A

land dat veel geld verdient met de industrie, sterk economisch ontwikkeld is en een hoog inkomen per hoofd heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

b: HDI

A

human development index, kenmerk van welzijn, samengestel uit levensverwachting, onderwijs en inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

b: imperialisme

A

de politiek van landen om gebieden te veroveren zodat ze meer macht krijgen in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

b: industriele revolutie

A

de snelle verandering in de economie waarbij werd omgeschakeld van kleinschalige, handmatige productie naar grootschalige, machinale productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

b: inkomen

A

het geld dat verdiend wordt met arbeid, onderneming en vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

b: kolonialisme

A

het onder gezag brengen van gebieden in Noord- en zuid-amerika, afrika en azie door europese landen, met als doel er zelf economisch beter van te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

b: koopkracht

A

inkomen, omgerekend naar de hoeveelheid goederen en diensten die je ervoor kunt kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

b: levensverwachting

A

het gemiddeld aantal jaren dat iemand in een bepaal gebied te leven heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

b: nieuw industrieland

A

semiperifeer land dat zich in hoog tempo ontwikkelt tot een geindustrialiseerd land

17
Q

b: ontwikkelingsland

A

land met een laag inkomen per hoofd dat op verschillende gebieden nog niet goed ontwikkeld is

18
Q

b: overzichtskaart

A

kaart die een beeld geeft van een groter gebied

19
Q

b: periferie

A

gebied dat in de wereld, in een land of in een regio het armst en het minst machtig is

20
Q

b: renoveren

A

stadsvernieuwing door woningen op te knappen

21
Q

b: saneren

A

stadsvernieuwing door woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw

21
Q

b: stadsvernieuwing

A

het opknappen van verouderde wijken door de overheid om wijken veiliger en schoner te maken

21
Q

b: semiperiferie

A

landen die een tussenpositie innemen tussen het centrum en de periferie

22
Q

b: thematische kaart

A

kaart die over een onderwerp gaat, zoals neerslag, of bevolkingdichtheid

23
Q

b: topografische kaart

A

kaart die over een klein gebied gaat en veel details weergeeft

24
Q

b: voedselzekerheid

A

de zekerheid dat je toegang hebt tot voldoende en veilig voedsel

25
Q

b: voorziening

A

dienstverlenende activiteit waarvan alle mensen in een gebied gebruik uit kunnen maken

26
Q

b: welvaart

A

de economische rijkdom van een gebied en zijn bewoners

27
Q

b: welvaartsziekte

A

ziekte die samenhangt met een hoger inkomen en luxere levensstijl

28
Q

b: welzijn

A

de mate waarin mensen een goede kwaliteit van leven hebben

29
Q

hoe meet je welzijn

A

HDI, levensverwachting, voedselzekerheid, analfabetisme, welvaartsziekten

30
Q

hoe meet je welvaart

A

bbp per hoofd, koopkracht, aantal gebruiksgoederen, % van de bevolking onder de armoedegrens

31
Q

hoe meet je welvaart in de wijk

A

-bebouwingsdichtheid
-bevolkingssamenstelling
-voorzieningen
-waarde gebruiksgoederen
-soort woningen
-onderhoud

32
Q

noem de drie schaalniveaus

A

mondiaal (wereld)
nationaal (binnen een land)
regionaal (binnen een regio)

33
Q

hoeveel lidstaten heeft de EU?

A

28