Algemene begrippen paard Flashcards

1
Q

Pony

A

max 148 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cob = dubbele pony

A

rond 150 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

middelmatige gestalte

A

155-160 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

grote gestalte

A

meer dan 160

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tandbeen

A

dentine, ivoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

glazuur

A

email

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kroonholte

A

infundibulum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wolfskiesje

A

P1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gevulde tand

A

kroonholte verdwijnen door afslijting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tandster

A

dentine die te zien is als geelachtge streep, evenwijdig lopend met de voorrand van de wrijfvlakte

2-3 jaar karakteristieke witte opklaring in centrum tandster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aftands paard

A

wanneer alle snijtanden gevuld zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

groef van Galvayne

A

verticale groeve op bovenste I3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kopersnuit/ vossensnuit

A

roodbruin gekleurde haren op de neusrug en/of de snuit op een zwart of zwarbruin paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sorrel

A

vos met gewassen of lichtere manen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

muskaatschimmel

A

opkomend grijs in combinatie met bruinschimmel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stekelharigheid

A

gelokaliseerde inmenging van witte haren

> vooral in de streek van borst,buik, romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kol: stipje

A

goed afgelijnd vlekje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kol: kolletje

A

is een vlek met een doorsnede van+- 1cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bles: smalle bles

A

+- een vinger breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bles: gewone bles

A

is +_ 2 vingers breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

brede bles

A

is +- een hand breed en gaat de neusrug licht te buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

heel brede bles, witte voorkop of wit gezicht

A

bereikt beiderzijds de oogholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

eenzijdige witte voorkop

A

links of recht tot oogholte

24
Q

wit hoofd

A

het wit bedekt de zijkanten van het hoofd

25
Q

paddenmuil

A

donkere vlekken en stippen rond mond, lippen en neus

26
Q

melkmuil

A

mond, lippen en neus zijn wit

> gesprenkelde melkmuil = met vlekjes

27
Q

krotenmuil

A

mond, lippen en neus zijn roze gekleurd

28
Q

meelmuil

A

ringvormige roomkleur rondom de mondopening

29
Q

volledige bles

A

doorlopende combinatie van kol, bles en sneb

30
Q

kroonrand of zoom

A

omringt ter hoogte van de kroon slechts de behaarde rand boven de hoef, tot 3 cm breed (laagste punt rond)

31
Q

sokje

A

bereikt de volledige omtrek van de kootstreek

32
Q

sok

A

bereikt en overschrijdt de volledige omtrek van het kogelgewricht

33
Q

witvoet/ grote sok

A

bereikt de volledige omtrek van het kogelgewricht

34
Q

half gelaarsd, grote witvoet, half witbeen

A

bereikt of overschrijdt de volledige omtrek van de onderste helft van de pijp

35
Q

gelaarsd, witbeen

A

bereikt of overschrijdt de volledige omtrek van de voorknie of de sprong

36
Q

hoog gelaarsd, hoog witbeen

A

bedekt een duidelijk deel van de volledige omtrek van de voorarm of de schenkel

37
Q

kaliber

A

gewicht/schofthoogte

38
Q

borstdiepte-index

A

borstdiepte/schofthoogte

39
Q

pijpbeensterkte

A

omtrek voorpijp / lichaamsgewicht

40
Q

zijdelings lichaamsformaat

A

schofthoogte / romplengte (lichaamslengte)

41
Q

polsslag paard

A

44/min

42
Q

hazenleger

A

holte ter hoogte van de elleboog wegens gebrekkige gespierdheid in deze streek

43
Q

impulsie-centrum

A

functionele werking van kruis met rug

44
Q

normale flankenslag

A

+_ 20/min

45
Q

kortademige flankenslag

A

minstens 40/min

46
Q

zware sportinspanningen flankenslag

A

tot +- 100/min

47
Q

nicteren

A

wegname van een stukje van de onderste staartspieren

48
Q

gemberen

A

een stukje bevochtigde gemberwortel wordt in de aars of in de vagina aangebracht
> staart omhoog gedragen door prikkeling

49
Q

extensiehoek

A

aan de voorzijde van het gewricht

> bij vierkante stand gemeten op een steunend been met loodrechte pijp = 138,5 +-5

50
Q

flexiehoek

A

aan de achterzijde van het maximaal geplooid gewricht

> bij horizontale pijp = 116,5 +- 8

51
Q

hoek sprong-pijp

A

+- 140- 150 bij trekpaarden

+- 150-155 bij sportpaarden

52
Q

taproot mares

A

stammoeders

53
Q

winsom-index / coëfficiënt van welslagen

A

de verhouding tussen enerzijds de totale winsom van de nakomelingen van de hengst en anderzijds het product van de gemiddelde te verdienen winsom per paard in de actieve renpopulatie met het aantal nakomelingen van de hengst

54
Q

stamina-index

A

erfelijke aanleg voor uithoudingsvermogen

55
Q

bewaarpremies

A

uitkering als de paardeneigenaren hun paarden niet aan het buitenland verkochten