Algemene inleiding Nv, BV en stichting Flashcards

1
Q

1.
De stagiaire kan in een concrete zaak uitleggen welke van de volgende rechtsvormen naar Nederlands recht het meest passend is: NV, BV of stichting.

A

OPEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2.
De stagiaire kan de rol van de vennootschapsorganen binnen de toepasselijke rechtspersoon uitleggen.

Leg uit voor NV

A

OPEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3.

De stagiaire kan verschillen tussen de NV, BV en stichting onderscheiden en toelichten.

A

OPEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2.
De stagiaire kan de rol van de vennootschapsorganen binnen de toepasselijke rechtspersoon uitleggen.

Leg uit voor BV

A

OPEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2.
De stagiaire kan de rol van de vennootschapsorganen binnen de toepasselijke rechtspersoon uitleggen.

Leg uit voor een Stichting

A

OPEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2.
De stagiaire kan de rol van de vennootschapsorganen binnen de toepasselijke rechtspersoon uitleggen.

Leg uit voor een vereniging

A

OPEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly