attitudeleer Flashcards

(34 cards)

1
Q

Attitude

A

Een door ervaring gevormde (aangeleerd), duurzame (moeilijk veranderen) en georganiseerde (liefst logisch netwerk) wijze waarop iemand gericht is op een bepaald object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

NIMBY-instelling

A

Not In My Back Yard: Voorstander van iets zijn, Maar niet Als het negatieve invloed op jezelf heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 domeinen waarop attitudes zich manifesteren

A

-cognitieve
-affectieve
-conatieve/gedragsmatige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitieve invloeden op attitudes

A

-middel-doel theorie
-cognitieve attitude bepaling
Irrationele oorzaken:
-Morele verstomming
-Beïnvloeding van mediating responses
-propaganda
-sociale netwerken
-Dunning-Krugereffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Middel-doel theorie

A

tegenover objecten die je verhinderen doelen te bereiken en ontwikkel je een negatieve attitude en omgekeerd–>soort rationele afweging (niet noodzakelijk bewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cognitieve attitude bepaling

A

visie die ervan uitgaat dat we bij het bepalen van attitude rekening houden met alle mogelijke gedragsuitkomsten met elk een zekere waarschijnlijkheid en waardeoordeel–>resulterende attitude = som van (wssheid van gevolg x evaluatie van gevolg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

morele verstomming

A

morele kwesties die hevige emotionele reacties uitlokken die we zelf niet rationeel kunnen verklaren, collectief onbewuste (vb kannibalisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mediating responses

A

reclame wilt O binnen S-O-R beinvloeden zodat inpakt duurzaam isinspelen op het affectieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Propaganda

A

tak van advertising waarin vaak ingespeeld op het affectieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

effecten affectieve boodschappen

A

meestal tijdelijk MR rollenspel veel langduriger effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

filter bubble

A

de manier waarop sociale netwerken aangeboden informatie sturen aangepast aan individuele gebruiker en daarmee mogelijk sociopolitieke opinie beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cherrypicken

A

Mensen kiezen uit hele informatiestroom net die data die het eigen standpunt bevestigt (confirmation bias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dunning-Kruger effect

A

Sommige mensen geneigd zichzelf en eigen opvattingen te overschatten door gebrekkige metacognitie –>incompetente Mensen eigen kunnen en denken overschatten, terug welkom competente Mensen net meer gaan onderschatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

centrale route naar overtuiging

A

je laten leiden door rationele, inhoudelijke afwegingen waar je vrij grondig over nadenkt en helpen om verstandige beslissing te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

perifere route naar overtuiging

A

maakt gebruik van meer oppervlakkige impulsen en uiterlijke kenmerken en prikkels (vb emoties, schijn en vertoon..) –>Kost minder tijd en energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

affectieve overdracht

A

= evaluatieve conditionering: link attitude verandering met klassieke conditionering

17
Q

Three-Amigos-effect

A

wanneer er een (affectieve) overdracht van personage naar vertolker is wanneer acteurs worden verward met de rol die ze spelen

18
Q

aanbiedings effect

A

= loutere blootstellings effect: lauter vaak je kan van hanteerd worden met bepaalde prikkel maakt dat je die prikkel meer zal waarderen (zie onderzoek Zajonc met vaak en niet vaak getoonde nieuwe woorden en de appreciatie hiervan) vb productplacement

19
Q

twee factoren theorie

A

wanneer bij aanbiedingseffect na een tijdje een vervelingseffect optreedt

20
Q

voorwaarden aanbiedingseffect

A

-effect is sterkst bij nieuwe prikkels: stijgingen in attitude volgt logaritmisch verloop, Er is een plafond-effect
-het moet allemaal neutrale prikkel gaan: indien prikkel al positief plafond sneller bereikt & negatieve prikkels zal appreciatie vaak niet stijgen bij meer confrontaties
-moet om neutrale context gaan: bij positieve context plafond snel bereikt

21
Q

ander proces bij negatieve prikkels vb stalker

A
  1. Desensitisatie
  2. Gedragscontrole
  3. Vermijdingsgedrag
  4. sensitisatie
22
Q

onbewuste vorming van attitudes

A
  • dieptepsychologie: we realiseren niet steeds welke attitudes precies bezitten of Waarom we bepaalde appreciatie/ afkeer bezitten
    defensiemechanismen:
  • sublimatie: op een aanvaardbare manier toch uiting geven aan verdrongen wensen/ attitudes
  • reactievorming: het omgekeerde uiten van wat mijn werkelijk wil of echt naar verlangt
  • rationalisatie: via rationele argumenten proberen verdoezelen of ontkennen Omdat eigen attitude zo confronterend is
23
Q

Contrast

A

neiging om verschillen tussen groepen te vergroten

24
Q

Assimilatie

A

neiging om verschillen binnen groepen te verkleinen

25
Ou-group-homogeniteit
vinden dat anderen allemaal hetzelfde zijn, stereotypering
26
minimale groepssituatie experimenten
-in-group-favoritisme: systematisch bevoordelen van eigen groep -out-group-ondermijning: benadelen van de anderen
27
cognitieve consistentietheorieen
Mechanismen die we gebruiken om oplossingen te vinden voor attitudes die niet met elkaar matchen: -balanstheorie - cognitieve dissonantietheorie
28
Balanstheorie (Heider)
gebaseerd op triades met 3 elementen: hierin moet er een logische samenhang zijn, dus wanneer geheel positief is ofwel alle elementen positief ofwel twee negatieve en een positieve factor om balans te verkrijgen
29
mogelijke aanpassingen indien geen balans in balanstheorie
1. mentale aanpassing: negatieve relatie positiever maken 2. positieve link tussen jou en tweede element negatief maken 3. positieve relatie tussen andere twee elementen aanpassen (4. Jezelf ervan overtuigen dat je derde element niet belangrijk vindt) (5. Gedachten loslaten: ophouden met nadenken over het probleem)
30
cognitieve dissonantietheorie (Festinger)
cognities kunnen op 3 manieren tegenover elkaar staan: -consonant: alle elementen accorderen mooi met elkaar -dissonant: het botst -irrelevant: twee cognities weinig invloed hebben op elkaar
31
3 stellingen cognitieve dissonantie theorie
1. globale dissonantie = (gewogen som van de dissonante cognities)/(gewogen som van de consonante cognities) 2. Globale dissonantie dient zo klein mogelijk te zijn: ofwel teller verkleinen of noemer vergroten 3. we zullen vooral die cognities aanpassen die makkelijkst te veranderen zijn
32
Deur-in-het-gezicht-techniek
eerst een vraag stellen waarop je hoogst waarschijnlijk als antwoord krijgt, vervolgens vragen of de andere het wel ziet zitten om veel toegankelijkere wens te vervullen
33
Low-ball technique
gebaseerd op het vervelende gevoel dat je zou hebben indien je weer zou afhaken nadat je eerst ingestemd hebt
34
That’s not all!-techniek
verkoper stelt verkoopprijs die zogezegd lager is dan normale prijs, maar stuntprijs is eigenlijk werkelijke prijs + variant: allerlei extra’s beloven ‘voor dezelfde prijs’