bacteriologie D3 Flashcards

(106 cards)

1
Q

Wat zijn nutriënten essentieel voor?

A
  1. De groei en deling van de cel
  2. De E-productie door afbraak van complexere moleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de rol van water in cellen?

A

Wateropname is essentieel voor de groei en deling van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke verbindingen zijn belangrijk voor de synthese van celbestanddelen?

A

Eenvoudige organische en/of anorganische verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de belangrijkste celbestanddelen die gesynthetiseerd worden?

A
  • DNA
  • RNA
  • Membranen
  • Enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is anabolisme?

A

De synthese van alle celbestanddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is katabolisme?

A

De E-productie door afbraak van complexere moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is er E-productie nodig?

A
  • beweging
  • opname voeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn essentiële elementen?

A

Alle stoffen die absoluut vereist zijn voor de groei en
deling van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke essentiële elementen zijn er?

A
  • afhankelijk van het organisme
  • experimenteel vast te stellen
  • water
  • een koolstofbron
  • een stikstofbron
  • mineralen
  • soms vitaminen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat geeft invloed op de optimale groei van m.o.’s?

A

beschikbaarheid van nutriënten (essentiële elementen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

minimaal milieu

A

=minimale samenstelling van het
medium waarin het micro-organisme kan groeien.

Is de bacterie in staat te groeien in een eenvoudig
medium, dan beschikt de bacterie over de juiste
enzymes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rijk milieu

A

bacteriën dienen in dat geval dan talrijke organische voedingsstoffen zelf niet meer te synthetiseren
-> groeien sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke op te nemen elementen zijn er?

A
  • Zwavel (S)
  • Fosfor (P)
  • mineralen:
    - Ca2+, Mg2+
    - Cu, Mo
  • Koolstof (C)
  • Stikstof (N)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zwavel

A

uit SO42- , H2S of EW (ter synthese van
AZ, EW)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fosfor

A

uit anorg. PO43- (ter synthese van EW,
NZ, membraansynthese, ATP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ca2+, Mg2+

A

uit anorg. zouten → veel nodig
(cofactoren bij enzymewerking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cu, Mo

A

uit anorg. zouten → WEINIG nodig
(cofactoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

koolstof

A

uit glucose (organische E-bron) (heterotroof):
nodig voor celstructuur; AZ, organische zuren, KH= sacchariden, lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stikstof

A

uit NH4+ ( ter synthese van EW en NZ,
ATP) (heterotroof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 3 groepen van bacteriën zijn er op basis van de gebruikte C- en N-bronnen?

A

AUTOTROFEN
* C, N uit anorganische bron (N: ammoniumzouten,
nitrieten, nitraten; C uit CO2)

HETEROTROFEN (vb. E. coli)
* C uit een organische bron (vb. glucose, polysacchariden, organische zuren, alcoholen, vetten en aminozuren)
* N uit een anorganische of organische bron

ORGANOTROFEN
* C, N uit een organische bron (N: AZ, peptiden, vlees,
caseïne, melk, soja, gelatine: pepton)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen exo-enzymes? (algemeen)

A

ze kunnen complexe moleculen uit het milieu splitsen/hydrolyseren tot eenvoudige moleculen die kunnen opgenomen worden in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar kan je exo-enzymes vinden?

A
  • bij sommige bacteriën
  • de meeste schimmels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doen exo-enzymes en welke zijn er zoal?

A
  • Uitgescheiden in omgeving
  • Breken voedingsstoffen af
  • Protease, DNAase, Amylase, Lipase
  • Soms gebruikt bij de biochemische
    identificatie (welke enzymes -> die bacterie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is chemosynthese?

A

het proces waarbij bepaalde bacteriën energie halen uit anorganische stoffen (zoals waterstofsulfide of ammoniak) om voedingsstoffen te maken zonder zonlicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe wordt ATP geproduceerd?
bij het katabolisme, vnl. via oxido-reductie-reacties
26
Hoe worden elektronen overgedragen bij oxido-reductie-reacties?
via enzymes elektrondonor ----------(e-)---------> elektronacceptor
27
Welke metabolische processen zijn er op basis van de eindelektronenacceptor?
oxidatief proces of ademhaling => moleculaire zuurstof anaerobe ademhaling => anorganische stof (zoals vb. NO3, SO4, …) fermentatief proces => organische stof
28
Welke voedingsbodems zijn er?
- Algemene voedingsbodems - Differentiële voedingsbodems - Selectieve voedingsbodems - Specifieke voedingsbodems
29
algemene voedingsbodems
– groei van meeste micro-organismen (bacteriën) – Kiemen met speciale groeivereisten groeien er niet – Vb. BHI, bloedagar
30
Differentiële voedingsbodems
– aan- of afwezigheid van een biochemische eigenschap nagaan van aangebrachte kiemen. – Na groei: onderscheid tussen isolaten die de eigenschap (enzyme) wel bezitten en de isolaten die de eigenschap niet bezitten – Vb. Mc Conkey, MSA, KIA
31
Wat zijn isolaten?
afzonderlijke kolonies van micro-organismen die zijn ontstaan uit één enkele bacterie of schimmelcel (of een klein groepje)
32
Mc Conkey
geen slijmerige kolonie roze = lactose kunnen fermenteren (beschikken over juiste enzymen) beige = kunnen geen lactose fermenteren => mengcultuur
33
MSA
Selectief: Door de hoge zoutconcentratie (7,5%) groeien vooral halotolerante bacteriën, zoals Staphylococcus. Differentiërend: Bevat mannitol en een pH-indicator (fenolrood) ➤ Bacteriën die mannitol fermenteren (zoals S. aureus) maken zuur → gele verkleuring ➤ Bacteriën die dit niet kunnen (zoals S. epidermidis) → blijft roze/rood
34
Selectieve voedingsbodems
– laten de groei toe van bepaalde groepen van bacteriën – onderdrukken de groei van andere groepen -stof aanwezig in de bodem die groei inhibeert van andere groepen – Vb. Mc Conkey, MSA
35
Specifieke voedingsbodems
– speciaal ontwikkeld om één bacteriële soort of geslacht te laten groeien – voldoet aan de specifieke voedingsvereisten van de bacterie – Vb. Legionella medium, Thayer Martin Agar (Neisseria), Lowenstein Jenssen (Mycobacterium)
36
Wat is het doel van autoclaveren bij voedingsbodems?
- Vernietiging van endosporen - Sterilisatie van het medium (121°C, 15 min, 2 bar)
37
Hoe worden vaste voedingsbodems voor petriplaten bereid?
1. Gelyofiliseerd poeder + gedemineraliseerd water 2. Opkoken 3. Autoclaveren 4. Afkoelen tot 45°C 5. Aseptisch gieten in steriele petriplaten (Let op: onder 39°C stolt agar!)
38
Hoe worden vaste bodems in buizen ("slants") bereid?
1. Bodem verdelen in buizen vóór autoclaveren 2. Autoclaveren 3. Na sterilisatie: schuin laten stollen om slant te vormen
39
Van welke factoren is de groei nog afhankelijk?
* pH * temperatuur * osmotische waarde * O2 * H2O * energiebronnen (zie nutriënten, katabolisme) * soms: essentiële AZ, vitaminen, andere groeifactoren
40
Wat is de optimale pH-range voor de meeste bacteriën?
pH 6 en 9
41
Wat gebeurt er bij extreme pH-waarden voor de meeste bacteriën?
De groei wordt geremd, tenzij het om gespecialiseerde soorten gaat.
42
Waarom is pH belangrijk voor bacteriën?
Omdat de werking van enzymen afhankelijk is van een optimale pH
43
Welke bacteriën groeien bij een pH > 8-9?
- Vibrio-soorten - Sommige Enterococcus-soorten => basofiel/alkalofiel
44
Welke bacteriën groeien bij een pH < 4-5?
- Melkzuurbacteriën, azijnzuurbacteriën, zwavelbacteriën => zuurtolerant/acidofiel
45
Wat doet E. coli met glucose en wat is het effect?
Fermenteert glucose tot zuren, wat de groei remt
46
Waarom worden vaak gebufferde media gebruikt in het lab?
Om zuurvorming op te vangen en zo de groeiomstandigheden stabiel te houden
47
Welke micro-organismen verkiezen een licht zure pH?
Gisten en schimmels — ze groeien beter in een zuur milieu dan de meeste bacteriën
48
Wat zijn de drie groeitemperaturen die elk micro-organisme heeft?
➤ Minimumtemperatuur ➤ Maximumtemperatuur ➤ Optimumtemperatuur
49
Wat gebeurt er bij temperaturen onder de minimumtemperatuur?
➤ Celactiviteit geremd ➤ Cel blijft leefbaar, maar deling stopt
50
Wat gebeurt er bij temperaturen boven de maximumtemperatuur?
➤ Cel sterft ➤ Of kan overgaan tot sporulatie
51
Wat gebeurt er tussen minimum en maximumtemperatuur?
Er is een optimumtemperatuur met maximale celactiviteit en groei
52
Waarom beïnvloedt temperatuur de bacteriële groei?
Omdat temperatuur de chemische reacties en het metabolisme binnen de cel beïnvloedt
53
Wat zijn psychrofielen? Geef voorbeeld.
➤ Groeien tussen 0°–40°C, optimum 7°–20°C ➤ Vb.: Bacillus cereus, Listeria monocytogenes
54
Wat zijn mesofielen? Geef voorbeeld.
➤ Groeien tussen 10°–45°C, optimum 20°–45°C ➤ Vb.: Pathogene bacteriën zoals E. coli, Salmonella
55
Wat zijn thermofielen? Geef voorbeeld.
➤ Groeien tussen 45°–75°C, optimum 45°–70°C ➤ Vb.: Thermus aquaticus, Streptococcus thermophilus
56
Waarom is temperatuur cruciaal bij voedselbederf?
Bederf treedt vooral op bij de optimale groeitemperatuur van bacteriën
57
Werkt koeling tegen voedselbederf?
➤ Ja, koelkasttemperaturen (2–8°C) vertragen de groei ➤ Maar: psychrofielen zoals L. monocytogenes, Bacillus cereus kunnen wél groeien
58
Wat is het effect van lage temperaturen op bacteriën bij voedselbewaring?
➤ < 10°C: bacteriële groei vertraagt sterk ➤ < 3–4°C: groei stopt, maar bacteriën blijven in leven → Bewaring vertraagt bederf, maar verwijdert bacteriën niet
59
Wat doet sterilisatie of koken met bacteriën?
➤ Denatureert eiwitten ➤ Bacterie sterft → cel is niet langer leefbaar
60
In welk osmotisch milieu groeien micro-organismen het best?
➤ In een milieu dat in osmotisch evenwicht is met de cel ➤ Dus: isotonisch milieu
61
Wat is een isotonisch milieu?
➤ 0.15 M NaCl of 0.9% NaCl ➤ Osmotische druk is in evenwicht met de cel ➤ ⇒ Ideaal voor groei
62
Wat gebeurt er in een hypertoon milieu met een bacteriecel?
➤ Cel verliest water ➤ Cel krimpt (plasmolyse) ➤ Gebruikt bij conservering: zout, suiker, drogen
63
Noem voorbeelden van hypertonische conservering.
➤ Inpekelen met zout ➤ Siroop met 10–20% suiker
64
Wat gebeurt er in een hypotoon milieu met een bacteriecel?
➤ Cel neemt water op ➤ Cel zwelt op ➤ Kans op lyse (barsten), tenzij beschermd door celwand
65
Wat is de rol van de celwand bij osmose?
Biedt bescherming tegen hypo- en hyperosmotische schade
66
Wat zijn halofielen?
➤ Bacteriën die goed groeien in een zout milieu ➤ Vb.: groeien in gezouten vlees of vis
67
Wat zijn de 4 groepen bacteriën volgens hun zouttolerantie?
1. Niet-halofielen 2. Halotolerante bacteriën 3. Halofiele bacteriën 4. Extreem halofielen (in zoutmeren, archeabacteriën)
68
Wat zijn aëroben? Geef voorbeeld.
➤ Bacteriën die zuurstof nodig hebben voor groei ➤ Vb.: Micrococcus, Pseudomonas, Mycobacterium
69
Wat zijn obligaat anaëroben? Geef voorbeeld.
➤ Bacteriën die niet tegen zuurstof kunnen ➤ O₂ is toxisch ➤ Vb.: Clostridium, Bacteroides
70
Wat zijn facultatief aëroben? Geef voorbeeld.
➤ Bacteriën die kunnen groeien met of zonder O₂ ➤ Vb.: E. coli, meeste enterobacteriën
71
Wat zijn micro-aërofielen? Geef voorbeeld.
➤ Vereisen lage zuurstofspanning (sporen O₂) ➤ Vb.: Campylobacter, melkzuurbacteriën, Helicobacter pylori
72
Hoe kweek je obligaat anaëroben in het lab?
➤ In een anaërobe incubator ➤ Of met een gaspack in een afgesloten pot (zuurstof wordt verbruikt)
73
Wat zijn capnofielen?
➤ Bacteriën die verhoogde CO₂-spanning nodig hebben ➤ Worden gekweekt in een CO₂-incubator of met een theelichtje in een gesloten pot
74
binaire fisie: splijting
- lengtestrekking van de cel - bacterieel chromosoom bindt aan het mesosoom. - replicatie bacterieel chromosoom m.b.v. het DNA-polymerase - centripetale insnoering van de celmembraan/mesosoom: er vormt zich een dubbele membraan. - Tussen beide membranen: dubbele celwand: celtussenschot. - scheiding van de 2 identieke dochtercellen. - splitsen trager dan replicatie en insnoeren: ° diplo-, tetra-, sarcina of strepto- of stafylovormen.
75
Wat kan er naast binaire fisie ook optreden?
Knopvorming: asymmetrische deling (uitzonderlijk!)
76
generatietijd
tijd voor 1 celdeling (~verdubbeling)
77
'groei'
Bij bacteriën: de groei van de populatie: toename van het aantal cellen (vermenigvuldiging). Van de individuele cel: synthese van celmateriaal zonder dat celdeling optreedt.
78
Groeisnelheid
het aantal verdubbelingen van het bacteriegetal per uur
79
Wat is een batchcultuur?
=gesloten systeem waarin geen medium wordt ververst Bacteriën groeien en vermenigvuldigen tot de voedingsstoffen opgebruikt zijn of opgestapelde metabolieten remmen de groei
80
Welke fasen (in volgorde!) zijn er bij de groeicurve?
1. aanloop of lag fase 2. acceleratie fase 3. de exponentiële of logaritmische fase 4. afremmingsfase 5. de stationaire fase 6. de sterftefase 7. de exponentiële sterftefase
81
Wat gebeurt er in de lag-fase (aanloopfase)?
➤ Geen celdeling, aantal cellen blijft gelijk ➤ Cellen passen zich aan aan nieuwe omgeving ➤ RNA-gehalte stijgt, enzymen worden aangemaakt
82
Wat is de functie van RNA-stijging in de lag-fase?
➤ RNA-stijging maakt snellere eiwitsynthese mogelijk ➤ Voorbereiding op vermenigvuldiging
83
Wat gebeurt er in de acceleratiefase?
➤ Vermenigvuldigingssnelheid begint te stijgen ➤ Overgang van aanpassing naar actieve groei
84
Wat is de exponentiële of log-fase?
➤ Bacteriën delen met constante maximale snelheid ➤ Log(celaantal) = rechte lijn in grafiek
85
Wat gebeurt er in de afremmingsfase?
➤ Groei vertraagt ➤ Door voedseltekort, afvalstoffen, verminderde O₂-diffusie ➤ Aantal cellen blijft toenemen, maar trager
86
Wat is kenmerkend voor de stationaire fase?
➤ Evenwicht tussen celgroei en celdood ➤ Maximaal aantal levende cellen bereikt ➤ Groeicurve = plateau
87
Wat gebeurt er in de sterftefase?
➤ Celdood > celgroei ➤ Totaal aantal levende cellen neemt af
88
Wat is de exponentiële sterftefase?
➤ Het aantal levende cellen daalt exponentieel (max. snelheid) ➤ er worden geen nieuwe cellen meer gevormd, de bestaande sterven af
89
Welke factoren hebben een invloed op de vorm van de groeicurve?
- schaal van de y-as - temperatuur - nutriëntenvoorraad (+ andere groeiparameters) - bacteriesoort
90
Wat meet de plaattelmethode bij bacteriële groeicurves?
➤ Alleen het aantal levende cellen ➤ Enkel bacteriën die kunnen groeien op de voedingsbodem worden geteld ➤ Resultaten kunnen de levensvatbaarheid van de cultuur weergeven
91
Wat meet turbidimetrie (optische densiteit) bij bacteriële groeicurves?
➤ Meet zowel levende als dode cellen ➤ Op basis van lichtverstrooiing door cellen in suspensie ➤ Snelle methode, maar onderscheidt niet tussen levende en afgestorven cellen
92
Kwantitatieve bepaling
hoeveel bacteriën zijn er aanwezig in een staal of in een vloeibare cultuur? (cfr. groeicurve)
93
Kwalitatief onderzoek
welke kiemen zijn er aanwezig in het staal? -> identificatie (microscopie + biochemische testen, PCR, MALDI-TOF)
94
Wat is het doel van de plaattelmethode?
Het bepalen van het aantal levende cellen (kve/ml) in een monster.
95
Wat is een nadeel van de plaattelmethode?
Het vergt tijd omdat een kweek nodig is.
96
Wat is het verschil tussen de plaatstrijk- en plaatgietmethode?
Beiden bepalen leefbaar kiemgetal, maar bij plaatstrijk wordt het monster op het oppervlak verspreid; bij plaatgiet wordt het monster in de bodem gegoten.
97
Wat is MPN (Most Probable Number)?
Een schattingsmethode voor het aantal bacteriën/ml bij lage kiemgetallen.
98
Hoe werkt MPN?
Via een verdunningsreeks worden buizen positief of negatief; met een MPN-code en tabel bereken je de concentratie.
99
Wat detecteert MPN typisch bij coliformen?
Lactosefermentatie en gasproductie.
100
Wat doet een telkamer van Petroff-Hausser?
Biedt een directe telling van bacteriën onder de microscoop (levend + dood).
101
Wat doet een telkamer van Thoma?
Wordt gebruikt om eukaryote cellen (bv. bloedcellen) te tellen, vaak na kleuring.
102
Wat zijn nadelen van een directe microscopische telling?
Geen onderscheid tussen levend en dood, lage precisie, kleine cellen moeilijk te zien.
103
Wat is de membraanfiltratiemethode?
- Methode waarbij een staal door een 0.2-0.45 μm filter gaat en bacteriën op een voedingsbodem worden gekweekt. - Bij lage kiemgetallen, zoals in drinkwateranalyse.
104
Wat meet turbidimetrie?
De troebelheid van een suspensie: zowel levende als dode cellen. (licht met golflengte 600nm)
105
Wat is de Coulter Counter?
= Een toestel dat via elektrische pulsen cellen telt die door een nauwe opening gaan. Opening moet bijna even groot zijn als de bacteriën zodat ze 1 voor 1 geteld worden.
106
Wat is qPCR?
Een techniek die DNA-fragmenten kwantificeert via real-time PCR met fluorescentie. - hoe minder cycli nodig om het signaal te bereiken, hoe meer DNA in het oorspronkelijke staal.