Basisprincipe: relatie Flashcards
(15 cards)
1
Q
twee basisingrediënten van therapeutische relatie
A
- vrije associatie / vrij spel
- welwillende neutraliteit
2
Q
twee theoretische perspectieven op de therapeutische relatie
A
- overdrachtsrelatie
- nieuwe, specifieke objectrelatie
3
Q
vrije associatie / vrij spel (3)
A
- vertellen (volwassenen) of spelen (kinderen) over wat je bezighoudt (adolescenten: tussenvorm)
- zonder te censureren
- kan zolang er tijd voor is en zolang afgestemd op arousal-stress niveau van cliënt
4
Q
welwillende neutraliteit (5)
A
- abstinent: zonder te oordelen, heel weinig van jezelf als therapeut in interactie om ruimte te behouden voor cliënt
- niet door uitsluitend neutraal en zwijgend aanwezig te zijn want kan tegengesteld effect hebben: afstandelijk, koud, verwerpend
- wel door houding te expliciteren, bij aanvang van therapeutisch traject
- continue ‘actieve receptiviteit’ = niet ‘gewoon’ nieuwsgierig zijn, maar actief interesse en openheid tonen in en uitspreken naar wat wordt verteld/gespeeld
- op die manier wordt therapeutische relatie als een veilige gehechtheidsrelatie: veilige ruimte waarin cliënt zich durft over te geven aan het exploreren van en experimenteren met aspecten van zijn binnenwereld
5
Q
doel van welwillende neutraliteit (4)
A
- therapeutische relatie wordt ervaren als veilige gehechtheidsrelatie
- betekent niet: vrij van spanning!
- betekent wel: veilig genoeg om spannende/moeilijke/beangstigende/boze te durven brengen, erop vertrouwend dat de therapeut er samen met jou doorheen durft te gaan
- idee van ‘safe but not too safe’: de dunne lijn tussen afstemmen en vermijden
6
Q
persoonsdriehoek van Malan (3)
A
- past - transference - others
- ver verleden - hier-en-nu - actueel of recent verleden
- bijvoorbeeld: past = in verleden ervaren dat er geen ruimte is voor jou ; others = in relatie met vrienden nooit eigen standpunten innemen, altijd naar de mond praten ; transference = niet veel ruimte durven innemen
7
Q
overdracht (3)
A
- intense gevoelens van cliënt ten aanzien van therapeut
- opgeroepen door: kader (gekenmerkt door zekere mate van afhankelijkheid), houding van welwillende neutraliteit, uitnodiging tot vrije associatie en vrij spel die naar kernthema’s leidt
- aanvankelijk gezien als belemmerend voor therapeutisch proces, geleidelijk aan beschouwd als belangrijk hulpmiddel om te begrijpen waarmee de cliënt in de knoop is geraakt, aangezien in de overdracht conflicten uit het verleden zich in het hier-en-nu aan de orde stellen
8
Q
overdracht: voorbeeld (4)
A
- rond vertrouwen en vertrouwensbreuken: kan ik de ander (jou als therapeut) vertrouwen
- rond verlangens en angsten omtrent hoe anderen betrokken en geïnteresseerd zijn: is de ander (jij als therapeut) oprecht geïnteresseerd in mij
- waardeer jij mij? beteken ik ook iets voor jou? niemand heeft ooit waardering voor wat ik kan, jij wel?
- ga jij mij ook in de steek gelaten?
9
Q
overdracht als deel van het therapeutisch instrumentarium (4)
A
- moeilijke/pijnlijke/agressieve/erotische/… gevoelens waarmee cliënt in verleden niet in het reine kon komen, worden overgedragen naar de therapeutische relatie, en kunnen daar aanvaard en doorgewerkt worden, en veranderen in intensiteit
- het betreft veelal betekenissen die buiten het bewustzijn en buiten de bewuste herinneringen gehouden werden –> die worden vaak eerst overgedragen, en pas helderder en duidelijker via de overdracht
- de overdracht wordt de plaats waarin de persoon zich aspecten en kwaliteiten van relaties gaat herinneren, beleven, communiceren, die hij ver buiten zijn bewustzijn hield
- belangrijk dat deze ervaren en erkend kunnen worden + begrepen kunnen worden vanuit hun band met de relaties uit het verleden
10
Q
twee functies van overdrachtsuitingen (3)
A
- weerstand tegenover het therapeutisch proces
- communicatie aan de therapeut: zegt altijd iets over hoe de cliënt de relatie ervaart
- meestal beide tegelijkertijd
11
Q
therapeutisch hanteren van overdrachtsmanifestaties (3)
A
- interpretaties van de overdracht, en dus doorwerken van de overdrachtsneurose, vormt geen expliciet doel in elke psychodynamische therapie
- wel in psychoanalyse, in mindere mate in langerdurende vormen van PDT
- veel minder tot niet in korterdurende vormen van PDT
12
Q
tegenoverdracht
A
- emotionele reactie van de therapeut ten aanzien van de cliënt
13
Q
diverse lagen van tegenoverdracht (4)
A
- eigen, niet doorwerkte belevingen, conflicten als reactie op uiting van een cliënt, waardoor de therapeut de neiging voelt uit diens reflectieve rol te komen
- elementen die aan de orde zijn in het leven van de therapeut
- gevoelens en gedachten die worden opgeroepen door het verhaal van de cliënt
- opgedane kennis en vaardigheden, klinische expertise
14
Q
positieve versus negatieve tegenoverdrachtsgevoelens (4)
A
- +: warmte, empathie, begrip, verlangen te helpen of iets te betekenen
- neiging tot reële zorg kan proces belemmeren
- -: tegenoverdrachtelijke haat: uit zich vaak op verborgen manieren, bijvoorbeeld verveling, zich terugtrekken, hopen dat de cliënt wegblijft
- -: gevoelens van minachting: ondermijnen therapeutisch proces
15
Q
belang van supervisie en eigen leertherapeutisch proces (4)
A
- grote draagkracht voor krachtige emotionele aanspraken: vanwege de cliënt, in jezelf
- belangrijk van zelf ook goed het proces te kennen dat je begeleidt
- relatie als cruciaal element van het therapeutisch proces vergt dat je je eigen donkere kanten en blinde vlekken goed kent
- de positie van de ‘derde’ die met een frisse blik en vanop grotere afstand kan zien wat er relationeel aan de orde is