Bedrijfseconomie: module 2 Flashcards

(60 cards)

1
Q

Elasticiteit (DEF)

A

Een maat voor de gevoeligheid van een variabele voor veranderingen in een andere variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eigen prijselasticiteit van de vraag (DEF)

A

Een maat voor de responsiviteit van de gevraagde hoeveelheid van een goed op een verandering in de prijs van dat goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe bereken je de prijselasticiteit van de vraag?

A

De % verandering in de gevraagde hoeveelheid (Qd) gedeeld door de % verandering in de prijs (P) van het goed
%ΔQd / %ΔP = (dQ / dP) *(P / Q)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zegt de wet van de vraag?

A

Volgens de wet van de vraag zijn de prijs en gevraagde hoeveelheid omgekeerd evenredig => eigen prijselasticiteit van de vraag is negatief
Als je de prijs verhoogt zal de gevraagde hoeveelheid dalen, als je de prijs verlaagt zal de gevraagde hoeveelheid stijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is de vraag naar een product elastisch en wanneer inelastisch?

A

Als de absolute waarde van de eigen prijselasticiteit groter is dan 1: elastische vraag
Als de absolute waarde van de eigen prijselasticiteit gelijk is aan 1: unitair elastisch
Als de absolute waarde van de eigen prijselasticiteit kleiner is dan 1: inelastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het belang van de vraagelasticiteit voor managers als het aankomt op totale opbrengst?

A

Elasticiteit heeft een directe link met totale opbrengst (TR)
Als de vraag elastisch is, zal een verhoging (verlaging) van de prijs leiden tot een daling (stijging) van de totale inkomsten. Intuïtie: kleine stijging (daling) in prijs geeft grote daling (stijging) in q, dus TR = p.q zal dalen (stijgen)
Als de vraag inelastisch is, zal een verhoging (verlaging) van de prijs leiden tot een toename (afname) van de totale inkomsten. Intuitie: grote stijging (daling) in prijs geeft kleine daling (stijging) in q, dus TR zal stijgen (dalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar krijg je het maximale totale inkomsten?

A

Op het punt waar de vraag unitair elastisch is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de formule voor de totale opbrengst (TR)

A

TR = p * q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het belang van de vraagelasticiteit voor managers als het aankomt op marginale opbrengst?

A

MR = de verandering van de revenu/opbrengsten als ik de hoeveelheid verander, niet de prijs
Als de vraag elastisch is, zal een verhoging (verlaging) van q leiden tot een stijging (daling) van de totale opbrengst
Als de vraag inelastisch is, zal een verhoging (verlaging) van q leiden tot een afname (toename) van de totale opbrengst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de totale inkomstentest?

A

Deze relatie tussen verandering in prijzen, elasticiteiten, en totale opbrengst, wordt de totale inkomsten test genoemd en wordt vaak en over de hele wereld gebruikt om totale inkomsten en kasstromen te managen: bij inelastische vraag wordt de prijs verhoogd (cfr. “Premium”), want minder dan evenredige daling in vraag. Bij elastische vraag wordt prijs verlaagd, want meer dan evenredige toename in vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg deze afbeelding uit

A

Bovenste grafiek
Links (|ε| > 1): Vraag is elastisch → Als de prijs een beetje verandert dan verandert de vraag heel sterk
Midden (|ε| = 1): Unitair elastisch → prijsverandering verandert omzet niet.
Rechts (|ε| Onderste grafiek
Tot de top: Omzet stijgt bij meer verkoop (ΔR/Δq > 0).
Na de top: Omzet daalt bij meer verkoop (ΔR/Δq < 0)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg deze grafiek uit

A

Hier is de vraag perfect elastisch
Als ik de prijs een klein beetje laat stijgen, dan zal er NIEMAND meer iets kopen
Eigen prijselasticiteit is oneindig in absolute waarde
Dit bestaat niet in het echt, maar als voorbeeld: we zitten in perfecte concurrentie en je bent een bakker en je verhoogt de prijs, dan zal iedereen bij je concurrent gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg deze grafiek uit

A

Hier is de vraag perfect inelastisch
Elasticiteit = 0
Hoe je de prijs ook verandert, er zal altijd dezelfde hoeveelheid vraag zijn, dezelfde hoeveelheid zal verkocht worden ongeacht de vraag
Bv: energie: mensen kunnen niet volledig zonder energie, ze moeten nog steeds verwarmen etc. Insuline: mensen kunnen niet zonder insuline, dus ze zullen er meer budget aan moeten spenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer is je goed erg prijsinelastisch?

A

Als je goed belangrijk is EN er zijn weinig substituten, dan moet je dat product wel kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factoren beïnvloeden de prijselasticiteit? (3)

A

Beschikbare alternatievenTijdUitgavendeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe beïnvloeden beschikbare alternatieven de prijselasticiteit?

A

Als er alternatieven beschikbaar zijn dan kunnen klanten sneller overstappen en is dus een meer elastische vraag
Hoe meer alternatieven er zijn, hoe hoger de prijselasticiteit en andersom
Bv: als 1 watermerk de prijs laat stijgen, dan kopen we allemaal ander water
Breed gedefinieerde goederen hebben meer inelastische vraag dan specifieke goederen (bv: voedsel vs biefstuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe beïnvloedt tijd de prijselasticiteit?

A

Vraag neigt inelastischer op de korte termijn dan op de lange termijn doordat er minder tijd is voor aanpassing aan de nieuwe situatie op korte termijn
Bv: er is een waterschaarste op korte termijn zorgt dat voor veel problemen, op lange termijn weten we dat er wel weer water zal komen enzo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe beïnvloedt het uitgavendeel de prijselasticiteit?

A

Vraag naar goederen die een relatief klein deel van het budget van consumenten uitmaken, hebben de neiging meer inelastisch te zijn
Bv: zout kost niet zo veel dus als er een prijsstijging komt dan gaan mensen dat nog steeds kopen. Als de auto die ze op het oog hebben ineens veel in prijs stijgt dan zullen ze die auto niet gaan kopen of een andere auto gaan kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kruislingse prijselasticiteit (DEF)

A

Een maat voor de responsiviteit van de vraag naar een goed op veranderingen in de prijs van een gerelateerd goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de formule voor kruislingse prijselasticiteit?

A

ε_xy = (%ΔQx) / (%ΔPy)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kan je weten dat producten substituten zijn adhv de kruisprijselasticiteit?

A

2 producten zijn substituten als de kruisprijselasticiteiten positief zijn want dat betekent dat een toename van de prijs van het ene product ervoor zal zorgen dat de hoeveelheid die gekocht wordt van het andere product zal stijgen (bv: als 1 watermerk te duur wordt, dan ga je een ander watermerk kopen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Inkomenselasticiteit (DEF)

A

Een maat voor de responsiviteit van de vraag naar een goed op veranderingen in het inkomen van consumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de formule voor inkomenselasticiteit?

A

ε_I = (%ΔQd) / (%ΔM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verschil tussen een normaal goed en een inferieur goed?

A

Normaal goed: als het inkomen stijgt, dan zal de consument ook meer van dat goed kopen
Inferieur goed: als het inkomen stijgt, dan zal de consument minder van dat goed kopen → je gaat andere (meer kwaliteitsvolle) producten kopen (bv: merkproducten ipv huismerk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het verschil tussen een noodzakelijk goed en een luxegoed?
Noodzakelijk goed: % stijging in budget zal een kleinere % stijging geven in hoeveelheid die je koopt Luxe goed: % stijging in budget zal een grotere % stijging geven in hoeveelheid die je koopt → de absolute waarde van de elasticiteit is > 1
26
Wat is het verschil tussen consumentenmogelijkheden en consumentenvoorkeuren?
Consumentenmogelijkheden zijn de mogelijke goederen en diensten die consumenten zich kunnen veroorloven te consumeren Consumentenvoorkeuren bepalen welke van deze goederen geconsumeerd zullen worden
27
Welk model zullen we gebruiken om consumentenkeuzes te begrijpen? Wat veronderstelt dit model?
Het twee-goederen model We gaan ervanuit dat er slecht 2 goederen bestaan. De consument kan bundels van 2 goederen ordenen van best naar slechtst. A ≻ B wanneer de consument bundel A verkiest boven bundel B, A ∼ B als de consument de twee bundels even goed vindt en dus onverschillig is met betrekking tot de keuze van bundel Veronderstelt volledigheid, transitiviteit, meer is beter, en afnemende marginale substitutievoetVolledigheid: elke 2 consumentenbundels kunnen vergeleken worden met elkaar: ik vind de ene bundel meer, minder of evenveel waardTransitiviteit: Als je bundel 1 meer waard vindt dan bundel 2 en je vindt bundel 2 meer waard dan bundel 3, dan gaan we ervanuit dat je bundel 1 ook meer waard vindt dan bundel 3
28
Wat zijn de eigenschappen van indifferentiecurven?
Meer van beide goederen is altijd beter → bundels verder van de oorsprong zijn meer waard.Indifferentiecurve = combinaties van goederen die een consument even tevreden maken.Indifferentiecurves snijden elkaar nooit:Als ze zouden snijden, zou één bundel twee verschillende tevredenheidsniveaus geven → onmogelijk.Hoe hoger de indifferentiecurve, hoe beter de bundel:III > II > I (qua voorkeur).Afnemende marginale substitutievoet (MRS): De absolute waarde van de helling neemt af → hoe meer je hebt van goed A, hoe minder je bereid bent op te geven van goed B.
29
Indifferentiecurve (DEF)
Een indifferentiecurve toont alle bundels van goederen die voor een consument evenveel waard zijn.Bundels A, B en C liggen op dezelfde curve → gelijke voorkeur.Bundel D ligt op een hogere curve → voorkeur voor D boven A, B en C.
30
Marginale substitutievoet (DEF)
De Marginale Substitutievoet (MRS) geeft aan hoeveel je van goed Y wilt opgeven om één extra eenheid van goed X te krijgen, zónder je tevredenheidsniveau te veranderen.Je blijft dus op dezelfde indifferentiecurveDe MRS = helling van de indifferentiecurve
31
Door wat wordt de MRS gegeven?
Door de helling van de indifferentiecurveHoge helling (steile curve) → hoge MRS → je moet veel Y opgeven voor X.Lage helling (vlakke curve) → lage MRS → je geeft weinig Y op voor X.bv: veel pizza = minder bereid cola op te geven voor nóg meer pizza.
32
Leg uit: wet van de dalende marginale substitutievoet
Voor elke bijkomende X wil je steeds minder van Y opgeven Je ziet op de curve dat hoe verder we gaan, hoe vlakker de helling wordt. Dit betekent dat hoe meer je van goed x hebt, hoe minder je bereid gaat zijn om iets van goed Y op te geven voor nog een extra goed x
33
Budgetbeperking (DEF)
De budgetbeperking beperkt het consumentengedrag door de consument te dwingen een bundel van goederen te kiezen die betaalbaar is
34
Wat is het verschil tussen de budgetset en de budgetlijn
Budgetset = de bundels van goederen die een consument zich kan veroorloven (PxX+PyY ≤ M) Budgetlijn = de bundels van goederen die het inkomen van een consument uitputten (PxX+PyY = M)
35
De budgetlijn kan ook uitgedrukt worden in de vorm van een ... en ... Leg dit ook uit aan de hand van de grafiek
Helling (-Pₓ / Pᵧ) en snijpunt (M / Py) Snijpunt met de y-as: M / Pᵧ → Dit geeft aan hoeveel eenheden van goed Y je kunt kopen als je al je inkomen aan Y besteedt. Helling van de budgetlijn: -Pₓ / Pᵧ → Dit geeft de opportuniteitskost van goed X in termen van goed Y: hoeveel eenheden van Y je moet opgeven voor 1 extra eenheid van X.
36
Welk deel van de grafiek is de budgetset van de consument?
Het gearceerde gebied want dit zijn alle bundels die de consument kan betalen met zijn budget Elke combinatie van goederen x en y binnen het gearceerde gebied is betaalbaar Elk punt boven het gebied is NIET betaalbaar
37
Wat is de basisformule voor de budgetbeperking?
Px​⋅x+Py​⋅y ≤ M
38
Marktsubstitutievoet (DEF)
De verhouding waarmee het ene goed kan worden geruild voor het andere op de markt
39
Wat is het verschil tussen de marginale substitutievoet (MRS) en de marktsubstitutievoet (MSV)?
MRS = Hoeveel van goed Y de consument bereid is op te geven voor 1 extra eenheid van X (persoonlijke voorkeur, wat je wil als consument) MSV = Hoeveel van goed Y je moet opgeven volgens de marktprijzen voor 1 eenheid van X (relatieve prijs, dus wat je kan betalen als consument)
40
Hoe bereken je de marktsubstitutievoet?
-Px/Py hoeveel je kan kopen van goed X delen door hoeveel je kan kopen van goed Y
41
Van wat hangen de budgetset en de budgetlijn van de consument af?
Van de marktprijzen en het inkomen van de consument
42
Wat is het effect van veranderingen in inkomen, als de prijzen constant gehouden worden op de budgetlijn?
Als het inkomen stijgt → budgetlijn verschuift evenwijdig naar buiten, maar er is geen verandering in de helling. De snijpunten verschuiven verder van de oorsprong → Meer koopkracht (je wordt rijker), maar zelfde prijsverhouding Als het inkomen daalt → budgetlijn verschuift evenwijdig naar binnen → hier word je armer
43
Wat is het effect van veranderingen in prijzen op de budgetlijn, als het inkomen constant is?
Hier gaat de helling veranderen Prijs van X daalt → budgetlijn wordt vlakker (meer X mogelijk) Prijs van Y daalt → budgetlijn wordt steiler (meer Y mogelijk) Snijpunt van het goed dat in prijs daalt, verschuift naar buiten
44
Evenwichtsconsumptiebundel (DEF)
De betaalbare bundel die de grootste tevredenheid oplevert aan de consument
45
Wat is het consumentenevenwicht?
De consumentenmogelijkheden en de consumentenvoordeuren ontmoeten elkaar hier De consument wilt een zo hoog mogelijke IC-curve, maar moet op de budgetlijn liggen want de consument moet het ook kunnen betalen
46
Op het evenwichtsconsumptiepunt is de helling van ... gelijk aan de helling van ...
Helling indifferentiecurve gelijk aan de helling van de budgetlijn Dit betekent hetzelfde als: MRS = -Px/Py
47
Wat is het effect van een verandering in de prijs op de evenwichtsconsumptiebundel?
Een verandering in de prijs van een goed leidt tot een verandering in de evenwichtsconsumptiebundel, waarbij de consument een nieuw evenwichtspunt bereikt. Als de prijs van goed X daalt, dan kan je daar meer van kopen. Daardoor breidt de budgetset van de consument uit en komt hij op een hoger niveau van tevredenheid. Het evenwichtspunt verschuift naar rechts als de prijs daalt. Als de prijs stijgt verschuift het evenwichtspunt naar links.
48
Wat bepaalt de plaats van het nieuwe evenwichtspunt langs de nieuwe budgetlijn?
De plaats van het nieuwe evenwichtspunt hangt af van de consumentenvoorkeuren
49
Wat gebeurt er als er substituten zijn bij een prijsverandering van goed X?
Als er substituten zijn, zal een stijging (of daling) in de prijs van goed X leiden tot een toename (of afname) in de consumptie van goed Y.
50
Wat gebeurt er als er complementen zijn bij een prijsverandering van goed X?
Als er complementen zijn, zal een stijging (of daling) in de prijs van goed X leiden tot een afname (of toename) in de consumptie van goed Y.
51
Wat is het effect van een verandering in het inkomen op de evenwichtsconsumptiebundel?
De evenwichtsconsumptiebundel zal veranderen en er zal een nieuw evenwichtspunt zijn. Als het inkomen gaat stijgen dan gaat de budgetset uitbreiden en kan er een hoger niveau van tevredenheid voor de consument worden bereikt.
52
Wat gebeurt er met de consumptie van normale goederen bij een inkomensstijging?
Bij een stijging van het inkomen zal de consumptie van normale goederen toenemen. Bij een daling zal de consumptie afnemen
53
Wat gebeurt er met de consumptie van inferieure goederen bij een inkomensstijging?
Bij een stijging van het inkomen zal de consumptie van inferieure goederen afnemen. Bij een daling van het inkomen zal de consumptie toenemen
54
Hoe beschouwen werknemers vrije tijd en inkomen?
Werknemers beschouwen vrije tijd en inkomen als goederen, en hun arbeidsduurkeuze kan worden gemodelleerd door middel van indifferentiecurves voor vrije tijd en inkomen.
55
Wat moeten bedrijven doen om werknemers te stimuleren vrije tijd op te geven?
Bedrijven moeten werknemers compenseren om hen te stimuleren vrije tijd op te geven. Dit kan bijvoorbeeld door een betaling per uur vrije tijd die de werknemer opgeeft.
56
Hoe kan het gedrag van managers worden onderzocht?
Het gedrag van managers kan op dezelfde manier worden onderzocht als het gedrag van consumenten, door te kijken naar de keuzes tussen verschillende "goederen", zoals winst en verkoopvolume. Een manager kan een optimale keuze gaan maken over zijn "goederen", op basis van incentives en de relatie tussen winst en output. Bv: in veel verkoopfuncties is er een connectie tussen loon/bonus verkoper en de winst van het bedrijf maar ook aantal verkochte items
57
Wat is de relatie tussen indifferentiecurves en vraagcurves?
IC-curves vormen de basis voor vraagfuncties Individuele vraagcurve van een consument voor goed X beschrijft de relatie tussen de prijs Px van dat goed en de optimale keuze van de consument voor dat goed (bij constante M en Py)
58
Hoe ziet een vraagcurve eruit bij gewone goederen?
Negatief geheld omdat de vraag toeneemt wanneer de prijs daalt en afneemt wanneer de prijs stijgt. Bij normale goederen neemt de vraag toe als het inkomen van de consument stijgt, omdat consumenten meer kunnen kopen van het goed.
59
Hoe ziet een vraagcurve eruit bij inferieure goederen?
De vraagcurve is negatief gekromd (oftewel de vraagcurve heeft een omgekeerd effect op prijsveranderingen), wat betekent dat de vraag naar een goed afneemt wanneer het inkomen van consumenten stijgt, en toeneemt wanneer het inkomen daalt. Als het inkomen stijgt, gaan consumenten meestal overschakelen naar duurdere of hogere kwaliteit goederen in plaats van het inferieure goed. Als het inkomen daalt, zullen consumenten vaak minder geld uitgeven aan duurdere goederen en meer vertrouwen op het inferieure goed omdat het goedkoper is. Als de prijs van een inferieur goed daalt, kan de vraag naar dat goed toenemen, omdat consumenten dan meer van het goed kopen, zelfs als hun inkomen relatief laag blijft.
60
Marktvraagcurve (DEF)
De marktvraagcurve geeft de totale hoeveelheid aan die alle consumenten in de markt zouden kopen bij elke mogelijke prijs en wordt bekomen door de horizontale som van individuele vraagcurves