Begrippen hfdst 4 Flashcards
(51 cards)
Cognitieve psychologie
studie mentale functies (aandacht geheugen, bewustzijn, emotie, taal, actie,…)
-> complex relatie tussen hersenen, cognitie en gedrag begrijpen
- cognitieve assessment= cognitieve producten meten (gedachten, uitspraken over zichzelf)
mens als informatie verwerkend wezen
brein reageert op stimuli, geeft die stimuli aandacht en interpreteert deze
waarom moeten we cognitief werken
omdat de cognitieve producten vijandig/ gebrekkig of negatief zijn
- ze kunnen ook het dagelijks leven belemmeren
Cognitief model van Beck
3 denkniveaus
-psychische klachten door manier waarop informatie geselecteerd, geïnterpreteerd en verwerkt wordt
- al vroeg gevormd
- reactie op basis van betekenisgeving
automatische gedachten
-spontaan
- kort, meer bewust van het gevoel daarna
- verbaal of visueel
- door cognitieve therapie geëvolueerd op geldigheid en bruikbaarheid
(vb. ik moet dit afkrijgen)
Intermediaire assumpties/ overtuigingen
als…dan…
(vb. als ik dit niet afkrijg , buis ik)
Kerngedachten
-in periodes van psychische stress (triggers)
- 2 categorieën over het zelf
–> opvattingen samenhangend met hulpeloosheid
–> Opvattingen samenhangend met onbemindheid
(vb. Ik kan het niet of ik ben niet goed genoeg)
informatieverwerkingsbias geef er 6
- aandachtsbias
-interpretatiebias
-verwachtingsbias
-geheugenbias
-Attributies
-confirmatiebias
aandachtsbias
selectieve waarneming/ aandacht
schema stuurt je aandacht in 1 richting
aandacht voor 1 detail
interpretatiebias
neutrale/onduidelijke zaken negatief interpreteren
verwachtingsbias
verwacht iets dus je zoekt naar bewijzen
placebo-effect
geheugenbias
vooral de negatieve dingen onthouden
attributie
intern: aan jezelf toeschrijven
extern: aan andere toeschrijven
confirmatiebias
enkel informatie zoeken die de overtuigingen ondersteunt
enkele gewilde info
schema theorie van Young
Een schema is een diepgeworteld patroon van gedachten, gevoelens, herinneringen en lichamelijke sensaties, dat ontstaat uit ervaringen in de kindertijd.
Bijvoorbeeld:
“Ik ben niet goed genoeg.” of “Ik word altijd in de steek gelaten.”
Wat staat er centraal in de theorie van Young
vroege onaangepaste, disfunctionele schema’s staan centraal
Wat zijn die onaangepaste schema’s en basale behoeftes
Het zijn extreem stabiel & bestaande schema’s. Ze zijn overtuigd over dat de omgeving of relaties zo moeten lopen.
Ze houden zichzelf tot in stand en zijn resident teen veranderingen.
Leiden ook tot heftige emoties na activatie.
Wat zijn redenen die ervoor kunnen zorgen dat deze schema’s ontstaan?
-Factoren in het temperament van het kind
- Factoren bij de ouders
- Geen goede klik tussen ouder en kind
- Factoren binnen de opvoeding
- Ingrijpende gebeurtenissen
- Factoren in de omgeving
De basisbehoeften zijn:
1. veiligheid en geborgenheid
2. Autonomie
3. Realistische grenzen
4. Vrije zelfexpressie
5. Spontaniteit en spel
= geef de disfunctionele ervaringen van elke basisbehoeften
- Onverbondenheid en afwezigheid
- verzwakte autonomie en verzwakt functioneren
- Verzwakte grenzen
- Gerichtheid op anderen
- overmatige waakzaamheid en inhibitie
geef meer uitleg bij Onverbondenheid en afwezigheid
emotionele deprivatie, verlatingsangst, wantrouwen, sociale isolatie, minderwaardigheid/schaamte
geef meer uitleg bij verzwakte autonomie en verzwakt functioneren
afhankelijkheid, kluwen, falen/mislukken, kwetsbaarheid voor gevaar en ziekte
geef meer uitleg bij Verzwakte grenzen
zich rechten toe-eigenen, onvoldoende zelfcontrole
geef meer uitleg bij Gerichtheid op anderen
onderwerping, zelfopoffering, goedkeuring zoeken
geef meer uitleg bij overmatige waakzaamheid en inhibitie
pessimisme, emotionele geremdheid, meedogenloze normen, bestraffendheid