Begrippenlijst Stofwisseling Flashcards

(103 cards)

1
Q

α-helix

A

typische secundaire spiraalstructuur van een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Absorptie

A

is het fysisch verschijnsel dat de energie van een systeem, zoals geluidsgolven, deeltjes en elektromagnetische straling, door een ander systeem geheel of gedeeltelijk wordt opgenomen en omgezet in een andere energievorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Acetylco-enzym A

A

actief azijnzuur, stof die een belangrijke rol speelt bij de omzetting van belangrijke bestanddelen van het voedsel. Beginstap van de citroenzuurcyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ADP

A

adenosinedifosfaat, een stof waarvan elk molecuul twee fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn met een energierijke binding. Uit ADP ontstaat door toevoeging van anorganisch fosfaat en een bepaalde hoeveelheid energie ATP. Hydrolyse van ATP levert anorganisch fosfaat, ADP en een bepaalde hoeveelheid energie. ADP speelt een grote rol in stofwisselingsprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aeroob

A

met behulp van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alcoholgisting

A

C6H12O6 (glucose) –> 2 C2H6O (ethanol) + 2 CO2 + energie. Deze reactie vindt plaats bij gistcellen en bij kiemende zaden. Bijv. gebruikt bij productie van brood, bier en wijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aminozuur

A

organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese (vorming) van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Amyloplast

A

zetmeelkorrels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Amylose

A

zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anaeroob

A

zonder behulp van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anorganische stof

A

stoffen die zowel in organismen voorkomen als in de levenloze natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Apo-enzym

A

eiwitachtige deel van een enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Assimilatie

A

de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen (van anorganische stoffen of andere organische stoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ATP

A

adenosinetrifosfaat. Stof, waarvan elk molecuul drie fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn door een energierijke binding. ATP ontstaat uit ADP door toevoeging van energie en anorganisch fosfaat. Het loskoppelen van de fosfaatgroep uit ATP levert vrije energie, die gebruikt wordt voor allerlei energieverbruikende processen in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ATP synthase

A

enzym verantwoordelijk voor de vorming van ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Autotroof

A

in staat tot vorming van een organische stof met energie, die niet afkomstig van de oxidatie van een organische stof maar afkomstig van de oxidatie van anorganische stoffen of het zonlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Basale stofwisseling

A

de stofwisseling van een organisme in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Beperkende factor

A

factor die de snelheid van een proces laag houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Biogenese

A

het ontstaan van leven uit niet-leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Calvincyclus

A

deelproces van de fotosynthese waarbij koolstofdioxide wordt gereduceerd met behulp van waterstof, afkomstig van NADPH2 en ATP, met als resultaat glucose. Waterstof en ATP zijn tijdens de lichtreactie ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Carboxylgroep

A

COOH groep in een aminozuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cellulose

A

koolhydraat die hoofdbestandsdeel is van celwanden van planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Chemische energie

A

energie opgeslagen in moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Chemo-autotroof

A

in staat tot chemosynthese. Een organisme dat alleen koolstofdioxide nodig heeft als koolstofbron en zijn energie verkrijgt door oxidatie van anorganische stoffen is chemo-autotroof (uitsluitend een aantal bacteriesoorten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Chemosynthese
koolstofassimilatie, waarbij de benodigde energie afkomstig is van de oxidatie van een anorganische stof
26
Chlorofyl
groene kleurstof (bladgroen) in een chloroplast
27
Chloroplast
bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats
28
Citroenzuurcyclus
Krebs-cyclus. Gedeelte van de aërobe dissimilatie, waarbij acetyl-coenzym-A wordt omgezet in koolstofdioxide en waterstof
29
Co-enzym
naam voor een cofactor wanneer dit een organische stof is
30
Cofactor
molecuul dat een enzym nodig heeft naast het substraat
31
Condensatie(reactie)
reactie waarbij een watermolecuul ontstaat
32
Dipeptide
twee aan elkaar gekoppelde aminozuren
33
Disacharide
een stof waarvan elk molecuul bestaat uit twee monosacharide-eenheden, ontstaan door condensatie van twee monosachariden.
34
Dissimilatie
de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen, met als doel energie vrijmaken
35
Donkerreactie
deelproces van de fotosynthese waarbij koolstofdioxide wordt gereduceerd met behulp van waterstof en ATP. Waterstof en ATP zijn tijdens de lichtreactie ontstaan
36
Eiwit
proteïne of eiwit is een stof waarvan elk molecuul is opgebouwd uit veel aminozuur-eenheden
37
Elektron
een negatief geladen deeltje
38
Elektronentransportketen
een keten van elektronentransporterende co-enzymen, waarbij elektronen van een hoog energieniveau naar een laag energieniveau gaan, zodat er energie vrij komt. Proces vindt plaats in mitochondriën en chloroplasten.
39
Enzym
biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf verbruikt te worden
40
Enzymactiviteit
snelheid van werking van een enzym: Hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet of de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat.
41
Enzym-substraatcomplex
complex dat ontstaat doordat het substraat op een speciale manier in het actieve centrum aan het enzym wordt gebonden.
42
Essentieel aminozuur
aminozuur dat lichaam niet zelf kan maken en dus uit het voedsel opgenomen moet worden
43
Ethanol
alcohol
44
FADH2
stof die drager is van elektronen
45
Fosfaat
anorganische stof met het element fosfor (P)
46
Fosfolipide
vetachtige stof die bestandsdeel van celmembraan is
47
Fosforylering
het koppelen van een fosfaatgroep aan een stof
48
Foto-autotroof
in staat tot fotosynthese, om daarbij uit anorganische stoffen organische stoffen te vormen
49
Fotosynthese
proces, waarbij water en koolstofdioxide met behulp van het zonlicht worden omgezet in zuurstof en glucose
50
Fotosysteem
bij de lichtreacties van fotosynthese zijn twee zogenaamde fotosystemen betrokken, fotosysteem I en II. Een fotosysteem is in staat om lichtenergie om te zetten in chemische bindingen. Een fotosysteem is een zogenaamd integraal eiwitcomplex. Dit betekent dat het uit een groot aantal eiwitten en andere moleculen bestaat die met elkaar samenwerken.
51
Gisting
anaërobe dissimilatie, proces waarbij waterstof (uit glucose) uiteindelijk wordt overgedragen aan een organische waterstofacceptor.
52
Glucose
belangrijk monosachararide met 6 C-atomen, wordt gevormd bij de fotosynthese en afgebroken bij de dissimilatie.
53
Glycogeen
polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen
54
Glycolyse
omzetting van glucose tot pyrodruivezuur. Dit proces speelt zich af in het cytoplasma.
55
Hemoglobine
eiwit in rode bloedcellen met als functie zuurstoftransport
56
Heterotroof
niet in staat tot koolstofassimilatie, dus niet in staat uit anorganische stoffen organische op te bouwen.
57
Homoitherm
dieren met een constante lichaamstemperatuur (warmbloedig)
58
Koolstofassimilatie
de vorming van glucose uit koolstofdioxide en water m.b.v. energie. (Bijv. Fotosynthese)
59
Krebscyclus
zie citroenzuurcyclus
60
Lichtreactie
deelproces van de fotosynthese waarbij lichtenergie wordt gebruikt voor de vorming van ATP en de binding van waterstof aan een co-enzym.
61
Lipide
ander woord voor vetten
62
Matrix
de vloeistof in een mitochondrium, die wordt omsloten door het binnenmembraan van het mitochondrium
63
Melkzuur
organische stof, die ontstaat bij de anaerobe dissimilatie van glucose in spieren en micro-organismen.
64
Melkzuurgisting
C6H12O6 (glucose) --> 2 C3H6O3 (melkzuur) + energie. Deze reactie vindt plaats door melkzuurbacterien en in spieren. Bijv. Gebruikt bij de productie van yoghurt en zuurkool.
65
Monosacharide
suikers met één ringstructuur in het molecuul, veelal met vijf of zes C-atomen, zoals glucose, fructose en ribose. Uit monosachariden worden di- en polysachariden opgebouwd.
66
NAD
nicotineamide Adenine Dinucleotide, een co-enzym van de dissimilatie dat gemakkelijke waterstof opneemt en afstaat.
67
NADPH
Nicotine Amide Dinucleotide Fosfaat, een co-enzym van de C-assimilatie, dat gemakkelijk waterstof opneemt of afgeeft
68
Nitraat
de anorganische stof NO3-
69
Nitraatbacterie
chemoautotroof organisme, dat nitrietionen tot nitraationen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie
70
Nitrietbacterie
chemoautotroof organisme, dat ammoniumionen tot nitrietionen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie.
71
Nitrificerende bacteriën
bacterie die de nitrificatie uitvoert, dus een nitriet- en nitraatbacterie
72
Nucleotide
bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep.
73
Onverzadigd vetzuur
vetzuur met een of meer dubbele bindingen
74
Optimumkromme
een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is.
75
Organische stof
ingewikkeld molecuul afkomstig van organismen en bevat C-H verbindingen
76
Oxidatieve fosforylering
vorming van ATP uit ADP met behulp van energie verkregen uit een reeks van redoxreacties, waarbij waterstof uiteindelijk wordt overgedragen aan zuurstof. Hierbij worden waterstof(en elektronen) van NADH2 via een elektronentransportketen aan zuurstof overgedragen.
77
Peptidebinding
binding tussen de carboxylgroep van het ene aminozuur en de aminogroep van het andere aminozuur
78
Poikilotherm
koudbloedig
79
Polymerisatie
het vormen van ketens
80
Polypeptide
veel aminozuren aan elkaar gekoppeld
81
Polysacharide
verbindingen waarvan elk molecuul bestaat uit veel monosacharide-eenheden. Bijv. Zetmeel.
82
Primaire structuur
volgorde van aminozuren in een eiwit
83
Proteïne
ander woord voor eiwitten
84
Pyrodruivenzuur
is een organische verbinding met als brutoformule C3H4O3
85
Quartaire structuur
de specifieke manier waarop meerdere polypeptideketens met elkaar samen 1 eiwit vormen
86
Receptoreiwit
eiwit in celmembraan die reageert op stoffen zoals hormonen
87
Remstoffen
stoffen die de enzymactiviteit verlagen
88
Secundaire structuur
de lokale vouwing in driedimensionale structuurelementen, zoals de α-helix en de β-sheet. Deze structuurelementen worden vooral gestabiliseerd door middel van waterstofbruggen tussen de ruggengraat van de proteïne
89
Steroïdhormoon
vet dat een functie heeft als een hormoon
90
Stofwisseling
het totaal van alle chemische processen in de cellen van een organisme
91
Stroma
is in een plantaardige cel de dikke vloeistof die tussen de grana (stapels thylakoïdeschijven) zit in een chloroplast
92
Structuureiwit
eiwit dat functie vervult als bouwstof
93
Substraat
stof waarop een enzym inwerkt
94
Substraatspecifiek
in staat slechts één bepaald substraat om te zetten
95
Tertiaire structuur
de vouwing van het eiwit als geheel. Stabilisatie treedt op door aantrekkingskrachten tussen verschillende delen van de eiwitketen, zoals hydrofobeinteracties, ion-interacties en disulfidebruggen
96
Thylakoïd
een thylakoïde is een aan het fosfolipidedimembraan gebonden compartiment in de chloroplasten
97
Triglyceride
organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen.
98
Verzadigd vetzuur
vetzuur zonder dubbele bindingen
99
Vet
organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen.
100
Voortgezette assimilatie
omzetting van producten van de koolstofassimilatie in andere organische stoffen
101
Zetmeel
polysacharide, ontstaan door aaneenkoppelen van glucose, is een reservestof voor energie.
102
Zuurgraad (pH)
maat voor concentratie opgeloste H+ ionen
103
Zwavelbrug
twee -SH uiteinden gaan een covalente binding met elkaar aan