blz 109 Flashcards
(24 cards)
1
Q
kürzlich
A
onlangs
2
Q
der Aufschwung
A
de opleving
3
Q
die Erholung
A
de ontspanning
4
Q
die Strapaze
A
de grote inspanning
5
Q
die Herausforderung
A
de uitdaging
6
Q
die Schicht
A
de laag
7
Q
die Pauschalreise
A
de pakketreis
8
Q
das Gesetz
A
de wet
9
Q
der Anspruch
A
de eis
10
Q
gewissermaßen
A
in zekere zin
11
Q
die Leidenschaft
A
de passie
12
Q
der Schaffner
A
de conducteur
13
Q
sich beschweren
A
over iets klagen
14
Q
der Zeuge
A
de getuige
15
Q
die Strecke
A
het traject
16
Q
überwachen
A
bewaken
17
Q
onhmächtig
A
bewusteloos
18
Q
das Geräusch
A
het geluid
19
Q
wenigstens
A
tenminste
20
Q
bislang
A
tot nu toe
21
Q
obwohl
A
hoewel
22
Q
etwa
A
ongeveer
23
Q
im Verhältnis zu
A
in verhouding tot
24
Q
die Verspätung
A
de vertraging
