Bouw van de Aarde en platentektoniek Flashcards

(178 cards)

1
Q

Termen Petrologie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bouw van de aarde & platentektoniek

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Seismische golven

A

Schokgolven / akoestische golven die bij aardbevingen en ondergrondse ontploffingen geproduceerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

P-golven

A

Primaire golven of drukgolven. Longitudinale golven die door vaste en vloeibare stoffen gaat en snel voortplant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

S-golven

A

Secundaire of schuifgolven. Transversale golven die door vaste stoffen gaat en zich trager voortplant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Discontinuïteiten van de eerste orde

A

Tussen (binnen-buiten)kern-mantel-korst op basis van samenstelling, dichtheid en fysische toestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Moho

A

Korst-mantel. Met aanzienlijke versnelling van P-golven richting bovenmantel. Ook overgang van felsisch naar ultramafisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CMB/Gutenberg

A

Mantel-kern. Abrupte vertraging van P-golven richting kern. Stopzetting van S-golven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aardkorst

A

Oceaan 5-10km, continent 30-40km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

LVZ

A

Laag op een diepte van 80-220km waarin de snelheid van golven lager is (1-5% vd gesteenten gesmolten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transitie-/overgangszone

A

Zone van 410-670km waarin de snelheid van golven schoksgewijs toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

?-olivijn

A

Gewoon olivijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

?-olivijn/waddsleyiet

A

Olivijn met een hogere dichtheid. Het is een tussenfase bij de overgang van ? naar ? .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

?-olivijn/ringwoodiet

A

Olivijn met een hogere dichtheid en het rooster van spinel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Buitenmantel

A

Mantel tussen de Moho en de 410km disc dat vnl bestaat uit granaatlherzoliet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Repiti-disc.

A

De 670km discontinuïteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Binnenmantel

A

Mantel tussen de 670km disc en de kern. Ringwoodiet valt hier uiteen in een perovskiet-structuur met periklaas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

D’’-laag

A

Een 200-300km dikke laag aan de basis van de mantel, net voor de CMB. Mineralen krijgen hier de post-perovskiet-structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Discontinuïteit van Lehman

A

Overgang tussen de vloeibare buitenkern en vaste binnenkern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Rheologie

A

Wetenschap die het vloeigedrag van materiaal onderzoekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Lithosfeer

A

Buitenste harde, onbuigzame schil van de aarde. Ze is bros en breekbaar bij spanning en vervorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Asthnosfeer

A

Ductiele mantellaag. Het bovenste deel ligt gelijk met de LVZ.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mesosfeer

A

Diepere mantel tot aan de D’’-laag. Ze is rigide en weinig plastisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geothermische gradiënt

A

Het verloop van de temperatuur met toenemende diepte van de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Accretie-en gravitatiewarmte
Omzetting van kinetiche energie tot warmte door botsing en samenklitting van kleine hemelichamen bij het vormen van de planeet.
26
Wrijvingswarmte
Warmte veroorzaakt door wrijving van getijdenwerking en de CMB.
27
Convectie
Langzame circulatiestromen van heet, ductiel mantelgesteente door een verschil in temperatuur en dichtheid.
28
Mantel creep
De zeer trage convectie in de mantel.
29
Mantle wide convection
Theorie waarbij 1 set van convectiecellen over heel de mantel aanwezig is.
30
Layered-mantle convection
Theorie waarbij 2 sets van convectiecellen aanwezig zijn, in de buitenmantel en binnenmantel apart.
31
Geleiding
Manier van de trage warmteoverdracht in de lithosfeer.
32
Thermal boundary layer
Lithosfeer waarin warmte geproduceerd wordt door het verval van radioactieve isotopen. Dit vormt een thermische grenslaag van convectie.
33
Platentektoniek
Bewegingen van tektonische platen ten opzichte van elkaar.
34
Divergente plaatranden
Constructieve plaatranden met aanvoer van magma.
35
Convergente plaatranden
Destructieve plaatranden waarbij platen botsen of wegduiken.
36
Conservatieve plaatranden
Lateraal/transversaal langs elkaar bewegende platen.
37
Microplaten
Platen met een oppervlakte van minder dan 1 miljoen km?.
38
Actieve continentale rand
Rand van een lithosferische plaat die samenvalt met de rand van een continent (pacifische type).
39
Passieve continentale rand
Randen van een continent die zich binnen een plaat bevinden (atlantische type).
40
Mantle drag
Voortdrijving van platen aan hun basis door de laterale beweging van convectiestromen in de topzone van de asthenosfeer.
41
Edge force
Convectie wordt aangehouden door het wegzinken van platen aan subductiezones.
42
Slab pull
Trekkrachten door koele lithosfeer die subduceert.
43
Ridge push
Drukkrachten ter hoogte van de spreidingsassen.
44
Riftzone
Langgerekte slenkstructuur op de oceaanbodem die magmatisch actief is en voortdurend aan uitzettings-en rekverschijnselen onderhevig is.
45
MOR
Middenoceanische rug / dorsaal / spreidingsrug.
46
Oceaanbodemspreiding
In oceanische riftzones wordt steeds nieuw korstmateriaal gevormd en lateraal verplaatst.
47
Subductie
Proces bij convergerende plaatranden waarbij een plaat onder de andere doorschuift en in de asthenosfeer terecht komt.
48
Obductie
Proces bij convergerende plaatranden waarbij een oceanische plaat bovenop een continentale plaat wordt geduwd door compressieve krachten.
49
Ofiolieten
Panelen fossiele oceanische lithosfeer die aan de dagzoom komen in gebergtes.
50
Botsing/collisie
Aanzienlijke verdikking en vervorming met als resultaat een gebergtevorming of orogenese. Dit gebeurt wanneer beide platen een continent dragen.
51
Buoyancy
Dichtheid van het gesteente die de neiging van een plaat om te drijven of zinken bepaalt.
52
Diepzeetrog
Diep punt in een subductiezone met een assymetrische V-vorm.
53
Eilandenboog
Een boog van vulkanen, evenwijdig met een diepzeetrog, op de overrijdende plaat door vorming van magma wanneer de onderduikende plaat een kritische diepte bereikt.
54
Andes-type gebergte/magmatische boog
Vulkanisch gebergte wanneer de overrijdende plaat continentaal is (actieve continentale rand).
55
Wadati-Benioff-zone
Een vlak dat samenvalt met de bovenkant van de subducerende plaat, en die de hypocentra van aardbevingen van convergerende plaatranden bevat.
56
Spontane subductie
Subductie doordat de plaat te zwaar en koud wordt. Dit leidt tot een steile Benioff-zone.
57
Geforceerde subductie
Subductie doordat de plaat in botsing komt met een andere plaat. Dit leidt tot een minder steile Benioff-zone.
58
Geblokkeerde subductie
Wanneer een subducerende plaat een continent draagt, zal de subductie anders oriënteren of volledig stilvallen. Dit gaat vaak gepaard met een slab break-off.
59
Ofiolietcomplex
Segment oceanische lithosfeer die door opductie op een continent terechtkomt.
60
Sutuur
Grens tussen twee tektonische eenheden met een verschillende paleografische achtergrond. Ze lijnt af waar plaatgrenzen zich situeren en waar ooit een oceaan tussenlag.
61
BAB/Back-Arc Basin/randbekken
Kleine oceanische bekkens die zich tussen twee eilandenbogen of een eilandenboog en een continent hebben ontwikkeld.
62
Actieve randbekkens
Jonge randbekkens met hoge warmteflux en weinig sediment. Ze sluiten aan bij een eilandenboog en zijn onderhevig aan actieve zeebodemspreiding (back-arc spreading).
63
Inactieve bekkens met hoge warmteflux
Back-arc spreading in een recent geologisch verleden. Sedimenten zijn belangrijk.
64
Inactieve bekkens met normale warmteflux
Geen recente back-arc spreading. Sedimenten zijn belangrijk.
65
Remnant arc/back-arc ridge
Inactieve submariene rug, die het verst van de diepzeetrog verwijderd is. (=derde boog)
66
First arc/eerste boog
=accretieprisma/accretiewig. Materiaal afkomstig van de onderduikende plaat dat wordt opgehoopt op de overrijdende plaat.
67
Tweede boog
De vulkanische boog die net achter het accretieprisma ligt.
68
Fore-arc basin
Submarien bekken tussen de eerste en de tweede boog.
69
Trench-/slab roll-back
Stapsgewijze oceaanwaartse migratie van subductie, waardoor de onderduikende slab steeds steiler wordt en de spreidingsas verder weg actief wordt in het BAB.
70
Transforme breuken
tangentieel verplaatsende randen zonder zware subductie, collisie of accretieverschijnselen.
71
Positive flower structure
Transpressieve breuk met lokale opheffing.
72
Negative flower structure
Transtensieve breuk met loke inzakking.
73
Horizontaalverschuiving/strike-slip fault
Gewone verschuiving binnen dezelfde plaat. Deze aan niet doorheen de hele lithosfeer.
74
Fracture zone
breuksystemen die een spreidingsas doorsnijden binnen eenzelfde plaat. Wanneer de segmenten een offset vertonen wordt dit een transforme breuk.
75
Syntaxis
Uitlopers van het Himalayagebergte, elk verbonden met een subductiezone langs een transforme breuk.
76
Continentale riftzones
Depressies ten gevolge van breukvorming onder invloed van rekverschijnselen of extensionele tektoniek.
77
Normale breuken
Begrenzing van de grabens van een continentalerift.
78
Failed rifts
Riftzones die, na een periode van horizontale rek, volledig inactief geworden zijn.
79
Triple junction
Driesprong van riften als gevolg van opdoming.
80
Aulacogeen
Gefaalde tak van een driesprong, die nooit omvormen tot een MOR. (=failed rift)
81
rrr-junction
Driesprong van 3 continentale riften, waarbij nog geen zijn omgevormd tot een oceanische rift/MOR.
82
RRr-junction
Driesprong met 1 aulacogeen en 2 oceanische riften.
83
RRR-junction
Driesprong met 3 MOR’s die succesvol geoceaniseerd zijn.
84
Actieve rifting
Dynamische processen zijn verantwoordelijk voor de rifting. Domevorming -> Vulkanisme -> Riftvorming
85
Passieve rifting
Rek in de lithosfeer is verantwoordelijk voor rifting. Riftvorming -> Opdoming -> Vulkanisme.
86
Wilson cyclus
Tektonische cyclus die gaat van het openen tot het sluiten van een oceanische bekken. Opbreking -> oceaanvorming -> convergentie en subductie -> accretie -> orogenese -> erosie.
87
88
Magmatische gesteenten in het raam van platentektoniek
89
Magmagenese
Het ontstaan en de ontwikkeling van magma’s.
90
Fertiele mantel
Deel van de mantel dat een bron is van magma.
91
Lherzoliet
Een peridotiet met olivijn en pyroxenen als hoofdmineralen. De typische samenstelling van de primaire mantel.
92
Adiabatische decompressie
Verlaging van druk terwijl temperatuur nagenoeg constant blijft.
93
Infertiele mantel
Een deel van de mantel dat niet kan opsmelten door een vloeistofsprong en een te lage temperatuur.
94
Harzburgiet
Residueel mantelgesteente waaruit clinopyroxeen verdwenen is na partiële opsmelting.
95
Duniet
Cumulaatgesteente door bezinking van olivijn uit een smelt (of residueel mantelgesteente waaruit cpx en opx verdwenen is, dit is onwaarschijnlijk)
96
Sheeted dike complex
Netwerk van subparallelle intrusies van verschillende dikes bij de MOR.
97
Crystal mush
Kristalrijke brij die voorkomt ipv magmakamers bij traagspreidende dorsalen.
98
Geofysische Moho
Gabbro-duniet door het verschil in dichtheid.
99
Mineralogische/petrologische Moho
Duniet is een cumulaatgesteente dus wordt bij de korst gerekend.
100
MORB/Mid-Ocean Ridge Basalt
Basaltische magma’s die in oceanische riftzones uitvloeien. Typisch zijn het tholeïetische basalten.
101
Olivijn-tholeïeten
Matig onderverzadigd aan silica en abundant aan olivijn.
102
Tholeïeten s.s.
Bezitten weinig-geen olivijn. Ze hebben fenokristen van plagioklaas en cpx en zijn verzadigd/oververzadigd aan silica.
103
Kwarts-tholeïeten
Tholeïeten die oververzadigd zijn aan silica.
104
Hydrothermale verwering/metasomatose
Aantasting van gesteente in de buurt van MOR’s door heet zeewater via breuken.
105
Hydrothermale bronnen
Bronnen waaruit het oververhitte zeewater opnieuw convectief opstijgt.
106
Black smokers
Zeer hete hydrothermale bronnen die zwartgekleurd zijn door metaalsulfiden.
107
White smokers
Lage-temperatuurbronnen die wit kleuren door de precipitatie van sulfaten.
108
Decrompressional melting
partiële opsmelting door adiabatische decompressie.
109
Greenstone belts
Oude ofiolietcomplexen die restanten zijn van het Archeaan.
110
111
Magmatisch front
De eerste vulkanen van een eilandenboog of magmatische boog bij een subductie.
112
SHARCS/Shallow arc storage systems
Magmahaarden die in subductiezones opstapelen, en minder dan 20-30km onder het aardoppervlak gelegen zijn.
113
IAT’s/Island Arc Tholeïetes
Basaltische lava’s van subductiezones, die rijker zijn aan aluminium en minder Ti bevatten.
114
Subalkalische gesteenten
Bevatten weinig alkali t.o.v. silica.
115
Alkalische gesteenten
Bevatten veel alkali t.o.v. silica.
116
Peralkalische gesteenten
TA gehalte hoger dan het Al gehalte.
117
K-arme reeks
weinig K tov silica. (=tholeïetische reeks)
118
Midden K-reeks
Gematigde K tov silica. (=kalk-alkalische reeks)
119
K-rijke reeks
Veel K tov silica.
120
Shoshonitische reeks
Zeer veel K tov silica.
121
Fenner trend
Trend in het AFM-diagram waarbij een reeks naar de F-pool gaat en dan ombuigt richting de A-pool. De laag-K reeks volgt deze trend.
122
Bowen trend
Trend in het AFM-diagram waarbij een reeks rechtstreeks naar de A-pool gaat. De midden tot hoog-K reeks volgt deze trend.
123
Thermal sink
Een dal in het verloop van de isothermen bij een subductiezone doordat een zinkende plaat koel is.
124
Dehydratatie-smelten
Door de dehydratatie en eclogitisering van de onderduikende plaat komt er water terecht in de asthenosfeer. Dit zorgt voor een smeltpuntsverlaging waardoor partiële opsmelting zonder hogere T mogelijk is.
125
Granitoïden
Granodiorieten, tonalieten, kwartsdiorieten.
126
BABB’s/Back Arc Basin Basalts
Basalt met een gelijkaardige samenstelling als MORB’s en IAT’s, maar ze zijn wel rijker aan gas.
127
Hot spots
Plaatsen waar op zeer korte tijd, zeer veel magma het aardoppervlak bereikt.
128
Intraplaat magmatisme
Hotspots die niet op de rand van een plaat zijn gelegen.
129
Oceanische eilanden
Vulkanen van oceanische hotspots die het zeeoppervlak bereiken.
130
Seamounts
Vulkanen van oceanische hotspots die het zeeoppervlak niet bereiken.
131
Guyot
Oceanisch eiland dat inactief wordt en weggeërodeerd wordt. Een seamount met afgeknotte top.
132
Plate-centered hotspot (hawaii-type)
hotspots in een tektonische plaat.
133
Ridge-centered hotspot (Ijsland-type)
hotspots op een oceanische rift.
134
Aseismisch
Seismische activiteit beperkt.
135
Hot spot track
Lineaire en aseismische keten van eilanden, barrière-riffen, atollen en guyots door beweging van een plaat over een hot spot.
136
OIB’s/Ocean Island Basalts
Tholeitische samenstelling. Geen cpx en plagioklaas als fenokristen, maar wel olivijn.
137
Alkalirijker basalt
Bevat vooral olivijn en Ti-rijk augiet als fenokristen, en heeft een hoog Mg-gehalte.
138
Basanieten
Silica onderverzadigde gesteenten met nefelien en plagioklaas.
139
Nefelinieten
Bijna enkel nefelien als Na-Al-houdend mineraal.
140
Mantelpluim
Heet mantelmateriaal dat door convectie verticaal in de aarde opstijgt tot aan de basis van de lithosfeer. Daar vloeien ze uit in een paddenstoelvorm.
141
LIP’s/Large Igneous Provences
Zeer uitgestrekte en hoger gelegen plateaus, volledig opgebouwd uitbasaltische vulkanische gesteenten.
142
Continentaal intra-plaat magmatisme
Hot spots en riftvorming.
143
Continentale vloedbasaltplateaus
Geven aanleiding tot continentale LIP’s.
144
Gelaagde basische intrusieflichamen
Lopolitische of laccolitische basaltische lichamen met gelaagdheid
145
Mineralogische gelaagdheid
Kleinschalige, ritmische gelaagdheid als gevolg van variaties in mineralogische of chemische samenstelling.
146
147
Metamorfe gesteenten in het raam van plantentektoniek.
148
Superkritische toestand
Fluïda met eigenschappen tussen deze van een gas en vloeistof. Ze kunnen migreren en diffunderen als gas, en oplossingsladingen dragen als een vloeistof.
149
Oceaanbodem-metamorfose
Metamorfose door circulatie van hete fluïda door gesteenten in de buurt van MOR’s.
150
Spillieten
Hydrothermaal aangetaste basalten.
151
Palagonitisatie
Omzetting van hyaloklastiet tot palagoniet.
152
Epidosieten
Epidootrijke gesteenten door een hoge water/gesteente verhouding dat zorgt voor een hoog Mg-gehalte van chloriet.
153
Allochtone massieven
Ofiolietcomplexen in het hart van plooiingsgebergten.
154
Metamorfe zool
Plaats waar de ofiolietgesteenten overgaan in de continentale gesteenten waar zij opgeschoven zijn.
155
Serpentiniet
Serpentijnrijk metamorf gesteente ontstaan uit een peridotitische protoliet.
156
Begravingsmetamorfose
Metamorfose doordat een sedimentair gesteentepakket wordt afgezet in een diep subsiderend sedimentatiebekken.
157
158
Regionale Metamorfose aan convergente plaatranden
Metamorfose met rekirstallisatie en intense vervorming als gevolg van een collisie van 2 platen.
159
Overschuivingsbreuk
Zwak hellende inverse breuk waarlangs gesteentecomplexen op andere zijn geschoven.
160
Dekbladen/nappes
Overschuivende gesteentecomplexen die tientallen kilometers zijn verplaatst.
161
Faciësreeks
Gesteenten van een orogeen metamorf terrein die tot verschillende faciës behoren en die getuigen van een stelselmatige verandering in de P,T-condities van metamorfose.
162
Contactmetamorfe reeks
Lage P, Hoge T (lokaal)
163
Buchanreeks/Abukumareeks
Lage P, lage T
164
Barroviaanse reeks
Medium P, medium T
165
Sambagawareeks
Hoge P, hoge T
166
Fransiscaanse reeks
Zeer hoge P, hoge T
167
168
Metamorfe veldgradient/ faciësgradient
Trendlijn van deze reeksen in het faciësdiagram (Cursus p418)
169
UHP-/Ultra High Pressure metamorfisme
Metamorfose van een onderduikende plaat waarbij druk snel toeneemt tov temperatuur (fransiscaans/sambagawa).
170
Gekoppelde metamorfe gordels
Twee gordels van metamorfe gesteenten die dezelfde ouderdom hebben maar totaal verschillende faciësreeksen (ontstaat door opstuwing van de onderduikende plaat).
171
Arc-trech gap/magmatic gap
Overgangszone van 100-200km breed met lage metamorfe gesteenten tussen twee gekoppelde metamorfe gordels.
172
Mediane lijn
Breukzone die de Ryoke/sambagawa gordels van elkaar scheidt.
173
Great Valley Sequence
Gesteenteassociatie van continentale oorsprong die is afgezet bovenop de N-Amerikaanse plaat.
174
Coast Range Thrust
Overschuiving tussen de Great Valley Sequence en de Fransiscaanse formatie.
175
Obductieketens
Ofiolietcomplexen die door obductie op continent terecht gekomen zijn en ketens vormen.
176
Tectonic mélanges
Metamorfe zool met een heterogene samenstelling, aangevuld met kataklastische gsteenten (mylonieten), aangezien de zool de locatie weerspiegelt van een overschuivingsbreuk.
177
Metamorphic core complexes
Segmenten van de diepe aardkorst die door tektonische exhumatie aan de dagzoom komen, door de extreme rek in de bovenkorst.
178
Ontkoppelingsbreuk/detachment fault/decollement
Breuk waarlangs vorming van een metamorphic core complex plaatsvindt. Het is vergelijkbaar met een overschuivingsbreukn maar dan in extensief regime van rekspanning in plaats van compressieve spanningen.