Sedimentaire gesteenten Flashcards

(194 cards)

1
Q

Sedimentaire gesteente

A

Verhard gesteente als gevolg van fysische, chemische en biologische processen aan het aardoppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sediment

A

Onverharde, losse afzettingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

brongesteente

A

Uitgangsgesteente, dat wordt afgebroken tot vorming van een nieuw gesteente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diagenese

A

chemische en fysische processen die na de afzetting zorgen voor de omzetting van sediment in een coherent gesteente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

siliciklastische gesteente

A

Opbouw uit fragmenten die na afbraak werden getransporteerd en werden afgezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

chemische biochemische biogene en organische sedimenten

A

Resultaat van chemisch-biologische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vulcaniklastische gesteenten

A

Resultaat van vulkanische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

detritisch

A

bestanddelen aangevoerd vanuit een brongebied die dus eerst werden getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

autigeen

A

Bestanddelen gevormd ter plaatse in het sediment, zonder verplaatsing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

autigenisatie

A

Uitkristallisatie van autigene mineralen in een sediment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cementatie

A

Verkitting van het sediment, bijvoorbeeld door autigenisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kaolinietgroep

A

Al-rijk TO-fyllosilicaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

montmorillonietgroep

A

TOT-fyllosilicaat met water in de tussenruimten (zwellende kleien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

illietgroep

A

TOT-fyllosilicaat met Al en K in plaats van Si in de tetraëderlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chlorietgroep

A

Fe- en Mg-rijk TOT-fyllosilicaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

glauconiet

A

Fyllosilicaat dat ontstaat in ondiep water met organisch materiaal en een trage sedimentatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verwering

A

Exogeen proces. Fysische, chemische of biogene integratie die gesteenten ondergaan o.i.v. atmosfeer, hydrosfeer en biosfeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

erosie

A

Afbraakprocessen van een gesteente door de werking van transportagenten zoals water, wind en ijs (verwering + transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fysische verwering

A

exogene processen die gesteente verbrokkelen zonder verandering in chemische/mineralogische samenstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

exfoliatie

A

Uiteenvallen van een rotsmassa in aan het bestraalde oppervlak evenwijdige schalen door de wisselwerking van zonnestralen en afkoeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vorstverwering

A

Verbrokkeling door de afwisseling van vorst en dooi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

chemische verwering

A

omzettingen die het resultaat zijn van chemische agentia, en de chemische/mineralogische samenstelling verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oplossing

A

Bestanddelen die opgelost en afgevoerd worden in water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hydrolyse

A

Kationen uit een mineraal worden vervangen door H+. De verbinding wordt daardoor wateroplosbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
kaolinistie
Omzetting van orthoklaas tot kaoliniet door opname van OH- uit het water.
26
hydratatie
Opname van volledige watermoleculen in de structuur zoals anhydriet-gips. Het proces is vaak reversibel
27
oxidatie/reductiereacties
Worden bewerkstelligd door luchtzuurstof. De belangrijkste is de oxidatie van twee- naar driewaardig ijzer, die onoplosbaar zijn.
28
Biologische verwering
Verwering doo planten en dieren, dit is zowel mechanisch als chemisch.
29
regoliet
Dikke verweringslaag door lange blootstelling aan chemische verwering.
30
saproliet
Regoliet waarbij de aard van het moedergesteente nog duidelijk herkenbaar is.
31
residuele afzetting
Regoliet die beschouwd wordt als een los sediment.
32
lateriet
ijzeroxide-hydroxideafzetting (residueel)
33
bauxiet
aluminiumoxide-hydroxideafzetting (residueel)
34
verweringsbodems
Regoliet waarop zich vegetatie heeft gevestigd.
35
rudieten/psefieten
Grintazettingen. Grove fractie > 2mm
36
psammieten/arenieten
Zandafzettingen. Matig grove fractie 0.0625 - 2mm
37
pelieten/lutieten
Slibafzettingen. Fijne fractie < 0.0625mm (silt vs klei)
38
soil creep
Traag verschuiven van sediment op een helling als gevolg van volumeverandering door bevochtiging en uitdroging.
39
landslides
Een snel hellingsproces met vallen en rollen van sediment en stenen, zoals rock slides.
40
debrisflow
Droge massabewegingen, zoals rock slides
41
turbidity currents
Massabewegingen onder water, die frequent optreden aan de rand van de continentale shelf (=troebelingsstroom).
42
turbidieten
sedimentafzettingen tweeg gebracht door troebelingsstromen.
43
thermohyaliene dichtheidsstromen
Zeebodemstroming door een verschil in temperatuur en saliniteit.
44
wet van stokes
bezingkingssnelheid van korrels in een waterstroom of luchtstroom.
45
tractie
Verplaatsing door water door te rollen en glijden, zonder contact met substraat te verliezen. (grint)
46
saltatie
Sprongsgewijze verplaatsing door water. (zand)
47
suspensie
: Verplaatsing in water door te zweven. Deeltes bezinken wanneer stroming stopt. (slib)
48
bedload
Tractie-en saltatiepopulatie.
49
suspensionload
Silt-en kleifractie die samen vervoerd wordt in suspensie
50
solutionload
: Materiaal in de stroming die opgelost is door chemische verwering
51
hjulstromdiagram
Diagram dat erosie, transport en afzetting van een korrelig sedimenten in stromend water beschrijft (afhankelijk van de stromingssnelheid).
52
eolische afzettingen
afzettingen met wind als transportagent, vnl. in aride, droge gebieden.
53
gelaagdheid
Gevolg van veranderingen in korrelgrootte en/of samenstelling van het sediment. In essentie zijn lagen sub-horizontaal.
54
pre-sedimentaire structuren
Structuren die ontstaan tijdens processen van erosie en transport, vóór de afzetting. (=erosieve structuren
55
marks
Sporen van casts (afdrukken) en moulds (indrukken)
56
flutecasts
Driehoekige vormen door met zand beladen turbulente stroming die uitschuringen doet ontstaan in een onderliggende cohesieve sliblaag
57
groove casts
krassen in het sediment door met stroming meegesleurde harde voorwerpen.
58
uitschuringskanalen
Grote uitschuring van oudere lagen door een voortdurend verplaatsende waterstroom.
59
syn-sedimentaire structuren
Structuren ontstaan tijdens de afzetting.
60
lagen
> 1cm (gelaagd)
61
laminae
< 1cm (gelamineerd)
62
stroomribbels
Door afzetting in een turbulente stroming met hoge snelheid.
63
gegradeerde gelaagdheid
Korrelgrootte die afneemt naar de top van de laag.
64
kruisgelaagdheid
Lagen die niet parallel liggen (zoals door stroomribbels).
65
stroomlineatues
Langwerpige korrels die zich oriënteren volgens de stroomrichting bij nog snelle stromen.
66
post-sedimentaire structuren
Structuren ontstaan na afzetting.
67
krimpscheuren
Wigvormige uitdrogingsscheuren in het sediment. (uitdroging -> inkrimping -> polygonaal vlak van scheuren)
68
loadcasts/instulpingsstructuren
Inzakkingen van zandig sediment in een onderliggende klei-/siltlaag, door verschillend gedrag bij compactie en ontwatering.
69
slumping
Het ontstaan van afglijdingsverschijnselen in een waterverzadigd plastisch sediment -> slumps.
70
Kronkelgelaagdheid
Kleinschalige vervormingen in sedimentlagen.
71
cryoturbaties
Verstoringsstructuren als resultaat van vorstwerking
72
vorstwiggen
Lijken op krimpscheuren maar zijn cryoturbaties door vorst.
73
biogenestructuren
verstoringen in het sediment als gevolg van biologische activiteit.
74
granulometrie
Grootte, vorm en oppervlakte-eigenschappen van korrels
75
korrelgrootte-schaal van Wentworth
Definieert de 4 korrelgroottefracties grint-zand-silt-klei. De grenzen tussen de klassen komen overeen met groottes in mm die gelijk zijn aan een macht van 2.
76
Φ-notatie van Krumbein
Neemt i.p.v. de korrelgrootte in mm (S), de waarde van de exponent. Tekens worden veranderd, zodat kleine korrels positieve waarden hebben. Φ= - ²log (S)
77
granulometrische analyse
onderzoek van korrelgrootte door rechtstreekse metingen, zeven, bezinkings-, pipet- en laserdiffractietechnieken.
78
Φ_x
korrelgrootte in Φ-waarden die overeenkomt met x gewichtsprocent in het cumulatieve diagram.
79
sortering
Korrelgroottespreiding. Hangt af van transport en afzetting.
80
scheefheid
geeft aan of er relatieve overmaat aanwezig is van fijn (positief) of grof (negatief) sediment.
81
korrelvorm
hangt af van de 3 doormeters van korrels. Korrels worden dan opgedeeld in vormklassen.
82
afronding
Maat voor de afslijting van scherpe kanten van de korrels.
83
gletsjerkrassen/ glaciale striaties
krassen op keien van glaciale oorsprong. Paddenstoelrotsen: Eolisch bewerkte rotsen tot paddenstoelvorm.
84
windkeien/ windkanters
: Stenen met een gematteerd oppervlak van eoloisch afgezette zandkorrels.
85
sedimentmaturatie
rijping van het sediment tijdens verwering en transport.
86
fysische/texturele maturatie
betere sortering, afronding en weggespoelde matrix.
87
chemische/mineralogische maturatie
Relatieve anrijking van stabiele mineralen door eliminatie van de instabiele.
88
Fabric
Wijze waarop sedimentkorrels tot aggregaten verenigd worden.
89
pakking
Stapeling van korrels.
90
kubische pakking
korrels los op elkaar met hoge porositeit van 48%
91
rhomboedrische packing
dichtste pakking met porositeit van 26%
92
korrelcontact
contactoppervlak tussen de korrels (punt of concavo-convex).
93
klastisch/granulair
opbouw grotensdeels uit detritische korrels.
94
matrix-ondersteund
Grove klasten in een fijne matrix.
95
klastondersteund
Grove klasten met elkaar in contact.
96
kristallijne textuur
Gelijkaardig aan de magmatische kristallijne textuur. Volgt terminologie zoals bij de magmatische maar met uitgang “–topisch”. (idiotopisch, hypidiotopisch, xenotopisch, porfirotopisch)
97
poikilotopisch
Meerdere grote kristallen omsluiten kleinere korrels.
98
sacharoidaal
gelijk-korrelig gesteente opgebouwd uit in elkaar grijpende xenotopische kristallen.
99
mozaiek-textruur
Sacharoïdaal maar met vlakke kristalgrenzen
100
diagenese
Processen waaraan een sediment onderhevig is na afzetting en dewelke resulteren in omzetting van los sediment naar vast gesteente
101
lithificatie
verstening van een sediment.
102
anchimetamorfe zone
overgangszone tussen diagenetische processen en metamorfe processen.
103
compactie
Reductie van porositeit, toename van massadichtheid.
104
zanddikes
Overdruk door zand en poriënwater onder een impermeabele laag kan hierin een breuk veroorzaken, die dan gevuld wordt met het zand.
105
cementatie
verkitting van een los sediment als gevolg van de uitkristallisatie van grote hoeveelheden autigene mineralen.
106
drukoplossing
Oplosbaarheid van silica is hoger op plaatsen waar kwartskorrels in contact zijn dan daarbuiten.
107
granules
2 - 4mm
108
kiezels
4-64mm
109
keien
64-256mm
110
blokken
> 256mm
111
Morenes
Gletsjerafzettingen.
112
Keileem
Morene met afgeronde, gekraste grintfractie in een matrix van slib.
113
ortho-conglomeraat/-breccie
Klast-ondersteunde, verharde equivalent van grint/puin.
114
para-conglomeraat/-breccie
Matrix-ondersteunde verharde equivalent van grint/puin.
115
tillieten
verharde gletsjerafzettingen (paraconglomeraten). Tilloid als onstaanswijze achterhaald is.
116
monomictisch
Alle klasten hebben dezelfde samenstelling.
117
polymictisch
Rudiet bevat klasten van diverse gesteentesoorten en oorsprong
118
classificatieschema van Pettijohn
Classificatiediagram voor psammieten met arenieten en wackes als grofste onderverdeling.
119
Arenieten
Kwartsarenieten, subarkosen, arkosen, sublithische arenieten, lithische arenieten.
120
Wackes
Grauwackes (Veldspaatgrauwackes-lithische grauwackes), Kwartswackes.
121
Ubiquisten
Mineralen aangetroffen in veel uitlopende omgevingen.
122
glauconiethoudende arenieten
Arenieten met >50% glauconiet.
123
kalkarenitische zandstenen
Zandstenen met 10-50% carbonaatkorrels.
124
argilliet
Sterk verhard, compact slibgesteente.
125
schalie
Splijting aanwezig als gevolg van georiënteerde sedimentatie van de kleiplaatjes (laagsplijting/bedding cleavage).
126
hemipelagische slibafzettingen
Slib van de open shelf.
127
neoformatie
Kleimineralen zijn ter plaatse gevormd.
128
transformatie
Kleimineralen ter plaatse gevormd uit een ander kleimineraal.
129
overgeerfd
Kleimineralen aangevoerd uit een oorsprongsgebied en vervolgens afgezet.
130
Nodules
gesteentelichamen in slib, met een vrij onregelmatige tot ellipsoïde vorm die bestaan uit chert, pyriet, CaCO3 en CaPO4.
131
Septaria
Grote nodules die inwendige barsten bevatten dewelke verbreden naar het centrum toe.
132
Schiefer/slate
slibgesteente met druksplijting of leisplijting.
133
mergels
Kleiige afzettingen met 35-65% microkristallijn calciet en afgezet worden in mariene/lacustriene omgeving.
134
kiezelschalies
Donkere, compacte, zeer harde maar brosse, fijngelamineerde gesteenten. Ze bestaan uit kleimineralen en chalcedoon of opaal.
135
bentoniet
Zacht, plastisch sediment bestaande uit sterk zwellende montmorillonietklei en colloïdale silica. Het is een verweringsproduct van vulkanisch glas.
136
Leoss
Eolische siltafzetting met onderscheid tussen koude loess uit periglaciale gebieden en warme loess uit droge, hete woestijngebieden.
137
kalksteen
Gesteente met CaCO3 (calciet/aragoniet) als hoofdbestanddeel.
138
micriet
Fijnkorrelig microkristallijn carbonaat dat de matrix van kalksteen opbouwt.
139
spariet
Grofkorrelig calciet dat autigeen cement opbouwt.
140
skeletale korrels
Korrels afkomstig van kalkskeletten van mariene invertebraten en sommige wiersoorten. (=bioklasten/organiklasten)
141
dolomieten
Omzettingsproducten van oorspronkelijke kalkafzettingen en geen primaire afzettingen.
142
karst
Reliëfvorm ontstaan door oplossing van kalksteen in CaCO3.
143
dolines
Zinkgat door karst.
144
poljes
Grote vlakte door karst.
145
grotten
onderaardse ruimte door karst.
146
niet-skeletale korrels
Korrels niet die niet van biogene oorsprong zijn.
147
öoiden
Ronde korrels, kleiner dan 2mm, met concentrische bouw (kern met carbonaatlaagjes errond).
148
pisoïden
Oïïden met minder regelmatige vorm en 2-10mm groot.
149
Peloïden
kleine, afgeronde lichamen, de grootte van zandkorrels. Uitwerpselbropjes van bodemdieren.
150
Aggregaten
opgebouwd door verschillende soorten, aan elkaar geklitte korrels.
151
Intraklasten
Fragmenten van licht verhard fijnkorrelig kalksedimetn dat werd losgerukt uit de afzetting en in dezelfde afzetting weer werd gedeponeerd.
152
Tempestiet
Gesteente met intraklasten, ontstaan door een hevige storm.
153
Micritisch kalksteen
Kalksteen die weinig kalkfragmenten bevat en vnl. uit micriet bestaat.
154
Allochems
Raamwerkkorrels in een kalksteen (bij Folk)
155
biolithieten
Kalksteen gevormd door benthische organismen. In situ gevormde kalkstenen.
156
kristallijne kalksteen
Kalksteen die volledig uit kalkspaat/spariet bestaan.
157
classificatie van Dunham
Mudstone, Wackestone, Floatstone, Packstone, Rudstone, Grainstone, Boundstone, Bafflestone, Bindstone, Framestone
158
Fitted fabric
In elkaar grijpende contacten van bestanddelen door drukoplossing
159
stylolieten
grillig verlopende, gesutureerde oppervlakken in het gesteente.
160
beachrock
Ontstaat bij warmere klimaten in marien milieu, wanneer de cementatie al begint te vormen boven de getijdenzone
161
neomorfose
Mineraal dat vervangen wordt door rekristallisatie van hetzelfde mineraal of door een polymorf
162
Vervanging
In plaats van de oorspronkelijke mineralen worden er nieuwe gevormd met een andere samenstelling.
163
Dolomitisatie
Vervanging van calciumcarbonaat door dolomiet.
164
Pseudomorfose
Vorm, begrenzing, structuren,.. worden goed bewaard bij vervanging en neomorfose.
165
Evaporiete reflux
Dolomieten in associatie met evaporieten. Ondiepe zee/lagune met indamping -> pekel met uitkristalliserend gips -> Mg/Ca verhouding in pekel stijgt -> zakt weg in het water en percoleert onderliggende klaksteen.
166
dolostone
synoniem voor dolomiet (gesteente).
167
kalksteenplatformen
Op continentale shelf.
168
lagunaire kalksteen
in lagune
169
intertidaal
in getijdenzone
170
supratidaal
in spatzone (opspattend water)
171
rifkalk
constructies opgebouwd door door in situ groeiende en vastzittende, kolonievormende organismen
172
franjerif
Rif dat uitstrekt langs de kust en ervan gescheiden is door een smalle, ondiepe lagune
173
barriererif
Rif dat uitstrekt langs de kust en ervan gescheiden is door een breder, dieper bekken
174
atol
Rif dat een ringvormige gordel vormt rond een verzonken eiland
175
bioherm
Koepelvormige riffen.
176
stromatolieten
fijn-gelamineerde kalkstenen die opgebouwd zijn door cyanobacteriën.
177
pelagische kalksteen
Carbonaatafzettingen die bestaan uit kalkskeletjes die in de open zee leven.
178
CCD (carbonaatcompensatiediepte)
De diepte waar de oplossingssnelheid van carbonaat gelijk wordt aan de snelheid van carbonaataanvoer. Hieronder kan dus geen pelagisch kalkslib accumuleren.
179
hardgrounds
synsedimentaire gecementeerde of gelithificeerde horizonten, vaak met nodulair karakter door diagenetische effecten
180
krijt
Pelagische sedimenten afgezettingen 50-150m, die vooral opgebouwd zijn uit planktonische coccolieten.
181
kalktuf
Zacht, poreus, sponzig zoetwatercarbonaatgesteente dat ontstaat door fysico-chemische neerslag of biologische activiteit.
182
Travertijn
coherent en tamelijk massief zoetwatercarbonaatgesteente dat ontstaat door fysico-chemische neerslag of biologische activiteit.
183
calcretes/caliche
residuele afzettingen van vrij onzuivere kalkkorsten die op het land voorkomen en die het resultaat zijn van pedogenetische (bodemkundige) processen.
184
chert/silex/flint
Sedimenten opgebouwd kiezel/silica (microkristallijn kwarts). Ze zijn zeer hard en vertonen een conchoïdale breuk.
185
diatomiet
Chert opgebouwd door diatomeeën (fytoplankton).
186
radiolariet
Chert opgebouwd door radiolariën (zoöplankton).
187
spiculariet
Chert opgebuwd door spiculae (naaldvormige skeletelementen).
188
gelaagde chertafzetting
Chert opgebuwd door spiculae (naaldvormige skeletelementen).
189
Nodulaire chertafzetting
Ronde-onregelmatige chert concreties die meestal geconcentreerd voorkomen langs laagvlakken.
190
flint/silex
Nodulaire cherts die in krijtafzettingen voorkomen.
191
japilliet
Rode chert door onzuiverheid met fijnverdeeld hematiet.
192
kiezelaarde
Witgele diatomiet, afgezet in een meer waarin geen detritische afzettingen voorkomen.
193
silcretes
Residuele afzettingen van verharde SiO2-korsten die het resultaat zijn van pedogenetische (bodemvormende) processen.
194
kiezelsinter