C2 Flashcards

1
Q

wat is het verschil tussen ecchymose en een hematoon?

A

Ecchymosen zijn onderhuidse bloeduitstortingen groter dan 2mm, die onstaan door scheuren in kleine bloedvaatjes & hematomen zijn grote donkere en opgezwollen kneusingen, die ontstaan door scheuren in grote bloedvaten. Een hematoom voelt hard aan en is pijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noem je het als je een verhoogde kans hebt op trombose?

A

trombofillli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Veneuzetrombose is meestal diepgelegen en komt vaak in de been, dit noem je trombosebeen. Noem de symptonen hiervan op.

A

dik, rood, warm en pijnlijke been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat betekent tromboflebitis

A

dat is een ontsteking van vaatwand van een ader en stolselvorming, vaak te zien bij trombose vlak onder de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oorzaken veneuze trombose:

A
  • verhoogde stolbaarheid bloed –> tekort aan stollingsremmers
  • vertraagde bloedstroom–> bij bedlegerigheid is bloedstroom lager, hierdoor stolt het bloed makkelijker
  • beschadiging vaatwand–> dit leidt tot activatie bloedstolling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een trombosebeen kan leiden tot meerdere aandoeningen zoals:

A

embolie: losgeschotem trombosestolsel die wordt meegevoerd in bloedbaan en uiteindelijk terecht komt in longen= longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de symptomen van longembolie?

A
  • pijn bij ademen
  • kortademig
  • soms ophoesten bloed
  • diagnose blijft moeilijk want symptomen komen ook voor bij andere aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de behandeling voor longembolie?

En leg de verschillen uit.

A
  • antistollingstherapie
    verslechtert de secundaire hemostase, dus vertraagt fibrinevorming.
  • trombolytisch therapie
    heeft een directe werking op het stolsel, het wordt gelijk opegruimd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeelden zijn antistollingstherapieen zijn:-=[]’;l/.vp0-[p’/uiolo0pl;.l;p[’;;’[.

A
  • cumarinederivaten en heparine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaat arteriele trombose?

A

In de slagaders stroomt het bloed snel, dit snelstromende bloed kan in aanraking komen met atherosclerotische plaque kan er een trombus worden gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

risicofactoren atherosclerotische plaque:

A
  • roken
  • verhoogde bloeddruk= hypertensie
  • vetstofwisselingen (verhoogd cholesterolgehalte)
  • suikerziekte= diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

symptomen trombus beenslagader:

A

wit, koud, pijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het gevolg van plaque in de aorta?

A

Er vindt aneurysma (in de aorta ontstaat bij plaque ontwikkeling, vaak een verwijding van het bloedvat, met daarin plaque en stolsels). Als aneurysma openbarst–> dodelijke bloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat een claudicatio intermittens?

A

door plaque in beenslagader, dit veroorzaakt zuurstoftekort bij inspanning–> pijn bij lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe noem je een aandoening waar je een tekort aan bloedplaatjes hebt?

A

trombocytopenie (erfelijke & verworven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarvoor zijn glycoproteinen-receptoren goed?

A

voor een goede aggregatie en adhesie van bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan trombocytopenie ontstaan?

A
  • verhoogd afbraak aan bloedplaatjes (autoimmuumziekten: ITP, SLE)
  • te weinig aanmaak bloedlplaatjes (bv ziekte als leukemie)
  • bij veel bloedverlies–> veel verlies bloedplaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ziekte van Bernard Soulier en ziekte van Glanzman zijn erfelijke ziektes waarbij er een vermindering is van de …

A

glycoproteine-receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar hebben patienten met het von-willebrand ziekte last van?

A
  • hebben een verhoogde bloedingsneiging
  • willebrandfactor stabiliseert factor 8, door tekort aan willebrandfactor is er ook een deficiente van factor 8, hierdoor is er ook stoornis in de fibrine vorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

noem erfelijke stollingstoornissen op

A

ziekte van bernard-soulier
ziekte van glanzman
ziekte van von willebrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Klopt het vonwillebrand stollingsfactoren ook stabiliseert?

A

ja, het stabiliseert stollingsfactoren waardoor ze beter kunnen functioneren. Tekort aan vonwillebrand?–> stoornis in fibrinevorming

21
Q

Klopt het vonwillebrand stollingsfactoren ook stabiliseert?

A

ja, het stabiliseert stollingsfactoren waardoor ze beter kunnen functioneren. Tekort aan vonwillebrand?–> stoornis in fibrinevorming

22
Q

is trombocytopenie erfelijk of verworven?

A

erfelijk en verworven

23
Q

Noem voorbeelden op van stollingstoornissen in primaire hemostase

A
trombocytopenie
ziekte van bernard
ziekte van glanzman
ziekte van von willebrand
niersufficiente
24
Q

Noem voorbeelden op van stollingstoornissen in vorming van fibrinestolsel:

A

tekort aan stollingsfactoren

  • hemofilie A = tekort factor 8
  • hemofilie B=tekort factor 9
  • tekort factor 11 (komt vaak voor bij joden)
  • tekort aan vitamine K ( door bijv verandering in darmflora als gevolg van antibiotica)
25
Q

Welke antistiollingsmiddelen worden oraal ingediend?

A

cumarinederivaten

26
Q

Welke antistollingsmiddelen worden intraveneus ingediend?

A

heparine

27
Q

Wat is de werking van heparine?

A

Het remt factor 2a(=trombine) & 10a

28
Q

Noem medicijnen op die aanwezige stolsel oplossen:

A

Deze medicijnen worden niet zomaar gegeven, alleen bijv bij stolsel in de kransvaten van het hart.

Trombytische medicijnen( plasminogeenactivatorsn)
DOAC (directwerkende orale anticoagulantie)
29
Q

Noem medicijnen op die het vormen van nieuwe stolsels en aangroei van bestaande stolsels voorkomen

A

aspirine, NSAIDS, antistollingsmiddelen( curmarinederivaten, heparine)

30
Q

Hoe hoger INR, hoe langzamer het stolt -> kans is groter op bloedingen. Klopt dit?

A

ja

31
Q

Ander naam voor cumarinederivaten?

A

vitamine K antagonisten

32
Q

Wat is een belangrijk verschil in regels van INR tussen het boek en de nieuwe richtlijnen ?

A

Volgens nieuwe richtlijnen: INR mag maximaal 24u oud zijn

Volgens boek: 24-72u oud

33
Q

Wanneer is er sprake van hypertensie?

A

bij een verhoogde bloeddruk van hoger dan 140mmHg 90

34
Q

16% van hypertensie is gerelateerd aan alcohol, juist of onjuist ?

A

juist

35
Q

Wat zijn factoren die bloeddruk beïnvloeden?

A
Overgewicht
Alcholisme 
Diabetes
Orale anticonceptiva (verschillende soorten anticonceptiemiddelen)
Overmatige consumptie drop
36
Q

Wat zijn de gevolgen van hypertensie?

A

versnelde beschadiging van verschillende organen, (hersenen nieren bloedvaten) er kan versneld atherosclerose ontstaan en de organen beschadigen
Door atherosclerose vermindert de nierfucntie—>vermindering bloedstroom naar benen-> claudicatio intermittens-> vermindering bloedstroom naar kransslagader-> verhoogd kans op angina pectoris en myocardinfarct

37
Q

Welke aandoeningen kunnen ontstaan door hypertensie?

A

hogere kans op hartfalen

Verhoogd risico op hartinfarct & hart en vaatziekten

38
Q

Wat is de behandeling voor hypertensie?

A
  • dieet (reductie zoutgebruik en alcoholgebruik, meer bewegen)
  • Medicatie: antihypertensiva
    Plastabletten, bètablokkers, calciumantagonisten, ACEremmers (kijk voor de werking collegeslides)
39
Q

Waarom spelen nieren een rol in de bloeddruk?

A

als er een vernauwing is in de nierSlagder (door bijv plaque) kan er weinig bloed naar de nieren vervoerd worden, hierdoor nemen de sensoren in de nieren een lage bloeddruk waar, terwijl dit niet het geval is. De nier geeft dan hormonen af om de bloeddruk te laten stijgen. Waardoor er dus hypertensie kan ontstaan.

40
Q

Hoe kan een vasovagale collaps behandeld worden?

A
  • patiënt neerleggen met het hoofd lager en de benen omhoog—> vasocontrictie—> hoge arteriële bloeddruk.
  • Als de patiënt niet ligt kan er een hersensschorschemie ontstaan. Symptomen: ritmische trekkingen armen benen, kortdurende strekstijfheid, incontinentie urine
41
Q

wat is een syncope(=collaps)

A

plotseling voorbijgaand verlies van bewustzijn als gevolg van een tijdelijke afname van de bloedstroom naar de hersenen

42
Q

welke factoren verhogen de risico op een vasovagale collaps(flauwvallen) ?

A
  • langdurig stilstaan in hitte
  • alchohol en bepaalde geneesmiddelen
  • heftige diarree (veel vochtverlies–> bloedvolume daalt–> risico collaps)
  • na een krachtige inspanning (lichaamstemp. stijgt–> bloedvaatjes verwijden–> bloeddruk laag–>collaps risico)
43
Q

wat zijn voorafgaande verschijnselen bij vasovagale collaps?

A

bleke huid, zweten, pupilverwijding, gapen, misselijkheid en verminderde hersendoorstroming

44
Q

wat is een orthostatische collaps? en wat zijn symptonen?

A
  • door een defecte in het autonome zenuwstelsel kan er een collaps plaatsvinden bij te snel opstaan.
  • symptonen: duizelig, licht in hoofd, hoofdpijn, verminderd zicht en flauwvallen
45
Q

Wat gebeurt er bij een shock?

A
  • Verlaagde arteriële bloeddruk -> zorgt voor minder bloedstroming naar organen
  • Gegeneraliseerde stagnatie van de bloeddoorstroming in capillairen -> bloed wordt stroperig-> bloeddoorstroming belemmerd

Celdood neemt toe door zuurstofgebrek en verzuring + stolling in bloedvaten (=diffusie intravasale stolling)
-herstel patiënt vrijwel niet mogelijk

46
Q

wat zijn oorzaken van hypovolemische shock?

A

groot bloedverlies, ernstig vochtverlies (diarree, langdurig verhoogd bloedglucosegehalte, ernstige brandwonden, onjuist gebruik diuretica)

47
Q

Wat zijn verschijnselen van Hypovolemische en cardiogene shock?

A
  • verwardheid
  • transpireert sterk
  • huid is grauwbleek en koud
  • bloeddruk&polsdruk is laag
  • weinig urineproductie
48
Q

wat zijn verschijnselen van Septische en anafylactische shock?

A

(warme shock): warme huid door de daling perifere vaatweerstand, waardoor er veel bloed naar de huid stroomt

49
Q

Wat is het verschil tussen een septische shock en een anafylactische shock?

A
  • septisch: Bij ernstige weefselinfectie: bacteriën in bloed (sepsis)
  • anafylactische shock: oorzaken-> Insectenbeet, Geneesmiddel (jodium bevattende middelen, antibioticum), Voedsel