Caput 1 Flashcards
(131 cards)
1
Q
amicus
A
amici m.
de vriend
Fr. l’ami
2
Q
deus
A
dei m.
de god
3
Q
dominus
A
domini m.
de vriend
Fr. l’ami
4
Q
equus
A
equi m.
het paard
Fr. de l’équitation
5
Q
filius
A
filii m.
de zoon
Fr. le fils
6
Q
servus
A
servi m.
de slaaf
Ndl. serveren
7
Q
aqua
A
aquae v.
het water
Ndl. het aquarium
8
Q
familia
A
familiae v.
de familie met personeel erbij
Ndl. de familie; familiaal
9
Q
via
A
viae v.
de weg
10
Q
monumentum
A
monumenti o.
het monument, het aandenken
11
Q
templum
A
templi o.
de tempel
12
Q
vinum
A
vini o.
de wijn
Fr. le vin
13
Q
pater
A
part-is m.
de vader
14
Q
senex
A
sen-is m.
de oude man
Ndl. seniel
15
Q
vox
A
voc-is v.
de stem
Fr. la voix; Eng. the voice
16
Q
flumen
A
flumin-is o.
de rivier
17
Q
sidus
A
sider-is o.
1)de ster 2)het sterrenbeeld
18
Q
femina
A
feminae v.
de vrouw
Fr. la femme
19
Q
canis
A
can-is m.
de hond
20
Q
iuvenis
A
iuven-is m./v.
de jongeman/ de jongedame
21
Q
mercator
A
mercator-is m.
de handelaar
22
Q
miles
A
milit-is m.
de soldaat
Ndl. militair
23
Q
senator
A
senator-is m.
de senator
24
Q
nox
A
noct-is v.
de nacht
Ndl. de nocturne
25
caput
capit-is o.
1)het hoofd 2)het hoofdstuk 3)de hoofdstad
26
est
(werkwoord)
hij, zij, het, er is
Fr. il, elle est
27
sunt
(werkwoord)
zij, er zijn
Fr. ils , elles sont
28
ibi
(bijwoord)
daar
29
saepe
(bijwoord)
dikwijls
30
aut
(voegwoord)
of
31
et
(voegwoord)
en
Fr. et
32
-que
(voegwoord)
en
33
sed
(voegwoord)
maar
34
virgo
virgin-is v.
de maagd (het meisje)
Eng. virgin
35
avus
avi m.
de grootvader
36
rosa
rosae v.
de roos
37
donum
doni o.
het geschenk
Fr. donner
Ndl. de donor; doneren
38
dux
duc-is m.
de leider
39
mater
matr-is v.
de moeder
40
corpus
corpor-is o.
het lichaam
Fr. Le corps
Eng. the corpse
Ndl. Het korps
41
iam
(bijwoord)
al
42
interdum
(bijwoord)
soms
43
quoque
(bijwoord)
ook
44
enim
(voegwoord)
want
45
curia
curiae v.
het senaatsgebouw
46
fabula
fabulae v.
het verhaal; het toneelstuk
Ndl. de fabel
47
luna
lunae v.
de maan
Fr. la lune
48
forum
fori o.
het marktplein
49
iudex
iudic-is m.
de rechter
Ndl. de justitie
50
onus
oner-is o.
de last
51
tempus
tempor-is o.
de tijd; het moment; het seizoen
Fr. le temps
52
non
(ontkenning)
niet
Fr. non
53
semper
(bijwoord)
altijd
54
statua
statuae v.
het standbeeld
(Fr. la statue)
55
eques
equit-is m.
de ruiter
Lat. equus
56
laborare
laboro I
werken; lijden
Ndl. het laboratorium; de laborant
57
apparere
appareo II
verschijnen
58
dormire
dormio IV
slapen
Fr. dormir
59
domi
(bijwoord)
thuis
60
etiam
(bijwoord)
ook; zelfs
61
nondum
(bijwoord)
nog niet; nog geen
62
non iam
(bijwoord)
niet meer
63
nunc
(bijwoord)
nu
64
theatrum
theatri o.
het theater
65
mulier
mulier-is v.
de vrouw
66
uxor
uxor-is v.
de echtgenote
67
cogitare
cogito I
(na)denken
68
dare
do I
geven
69
narrare
narro I
vertellen
70
properare
propero I
zich haasten
71
rogare
rogo I
vragen
Fr. l’interrogation
72
spectare
specto I
(be)kijken; op het oog hebben
Ndl. het spektakel
73
stare
sto I
staan; blijven staan
74
gaudere
gaudeo II
blij zijn
75
habere
habeo II
hebben; beschouwen als
76
respondere
respondeo II
antwoorden
Fr. répondre
77
sedere
sedeo II
zitten
78
videre
video II
zien
Ndl. video
79
aperire
aperio IV
openen; onthullen
Ndl. het aperitief
80
venire
venio IV
komen
Fr. venir
81
esse
sum onr.
1)zijn 2)bestaan 3)zich bevinden
82
cur?
(bijwoord)
waarom?
83
domum
(bijwoord)
naar huis
84
ideo
(bijwoord)
daarom
85
interea
(bijwoord)
intussen
86
pecunia
pecuniae v.
het geld
87
aedificium
aedificii o.
het gebouw
88
spectaculum
spectaculi o.
het schouwspel
Ndl. het spektakel
Lat. spectare
89
finis
fin-is m. 1)de grens 2)het einde (het doel)
Fr. la fin
Eng. the finish
90
iter
itiner-is o.
de reisweg, de parcours, de tocht
Fr. l’itinéraire
91
laetus
-a, - um
vrolijk, blij, opgewekt
92
latus
-a, -um
breed; uitgestrekt
93
longus
-a, - um
lang
Fr. long
94
magnus
-a, - um
groot; belangrijk
95
optimus
-a, - um
beste; zeer goed
Ndl. de optimist
96
timidus
-a, -um
timide, verlegen
Ndl. timide
Fr. timide
97
clamare
clamo I
roepen
98
invenire
invenio IV
vinden; ontdekken
Fr. une invention
Eng. An invention
99
tum of tunc
(bijwoord)
op dat moment, toen
100
dum
(voegwoord)
terwijl
101
amare
amo I
beminnen; houden van
Fr. aimer
102
monere
moneo II
waarschuwen
103
audire
audio IV
horen; luisteren naar
Ndl. de auditie
104
altus
-a, -um
hoog; diep
105
magnificus
-a, -um
prachtig
Ndl. magnifiek
106
multi
-ae, -a (mv)
veel
Ndl. multicultureel
107
novus
-a, -um
nieuw
Fr. nouveau
108
Romanus
-a, -um
Romeins
109
subito
(bijwoord)
plotseling
110
antiquus
-a, -um
oud
Ndl. antiek
111
malus
-a, -um
slecht
Fr. mal
112
totus
-a ,-um
geheel, totaal
Ndl. totaal
113
nam
(voegwoord)
want
114
quod
(voegwoord)
omdat
115
bonus
-a, -um
goed
Fr. bon
116
iratus
-a, -um
Woedend, kwaad, boos
117
stultus
-a, -um
dwaas, dom
118
bene
(bijwoord)
goed
Fr. bien
119
unus
telw -a, -um
één; enig I
FR. Un
120
duo
telw -ae, - o
twee II
121
tres
Telw tres tria trium
drie III
Fr. Trois
122
quattor
telw
vier IV
Ndl. Een kwart; een kwartet
Fr. quatre
123
quinque
Telw
vijf V
Ndl. Een kwint
124
sex
Telw
zes VI
FR. Six
125
septem
Telw
zeven VII
Ndl. september
Fr. sept
126
octo
Telw
acht VIII
Ndl. oktober
127
novem
Telw
negen IX
Ndl. november
128
decem
Telw
tien X
Ndl. december; het decennium
129
centum
Telw
honderd C
Fr. cent
130
mille
telw
Duizend M
Fr. mille
Ndl. het millennium
131
milia
mil-ium o.
… duizendtal
