chap 1 Flashcards
(105 cards)
1
Q
le temple
A
de tempel
2
Q
le batiment
A
het gebouw
3
Q
dédier
A
gewijg
4
Q
l’exercice
A
de uitoefening
5
Q
la religion
A
godsdienst
6
Q
place forte
A
het fort
7
Q
place forte
A
het fort
8
Q
fermer
A
sluite, sloten , gesloten
9
Q
la forteresse
A
de vesting
10
Q
unique
A
uitsleuitend
11
Q
occupation
A
de bezetting
12
Q
l’arene
A
de arena
13
Q
combat de gladiator
A
de gladiatorengevecht
14
Q
tenir
A
houden
15
Q
tribu
A
de stam
16
Q
groupe de personne
A
de volkerengroep
17
Q
commun
A
gemeenschapelijk
18
Q
apparenté
A
verwant
19
Q
langue
A
de taal
20
Q
piéce
A
de munt
21
Q
piéce de monnaie
A
het stuk geld
22
Q
se révolter
A
in opstand komen
23
Q
s’opposer
A
zich verzetten
24
Q
autorité
A
het gezag
25
casque
de helm
26
chapeau
het hoofddeksel
27
tête
het hoofd
28
protéger
beschermen
29
castelllum
het castellum
30
romain
romeins
31
camp
het legerkamp
32
armée
het leger
33
souvent
vaak
34
frontière de l'empire
de rijksgrens
35
être étendu
liggen lagen gelegen
36
dieu
de god
37
surhumain
bovenmenselijk
38
puissant
machtig
39
être
het wezen
40
armée
het leger
41
puissant
machtig
42
guerre
oorlog
43
diriger
voeren
44
conquérir
veroveren
45
force/ violence
het geweld
46
obtenir
het geweld
47
sacrifier
offeren
48
offrir
opdragen
49
déterrer
de opgraving
50
le sol
de grond
51
aller chercher
halen
52
cacher
verborgen
53
chose
de zaak
54
protéger
verdedigen
55
sacrifier
opoferen
56
rester
blijven, bleef (bleven), gebleven
57
venir
komen, kwamen gekomen
58
perdre
verliezen, verloor (verlooren), verloren
59
casser
breken, broken gebroken
60
trouver
vinden, vonden, gevonden
61
marcher
lopen liepen, gelopen
62
laisser
laten, lieten, gelaten
63
se lever
verrijzen, verrees (verrezen), verrezen
64
prendre
nemen, namen, genamen
65
empire
het rijk
66
armé de défense
het verdedigeng swapen
67
la ferme
de vorm
68
plat
plat
69
courbe
gebogen
70
disque
de schijf
71
bois
het hout
72
métal
het metaal
73
barbare
onbeschaajg
74
amical
vriewdschappelijk
75
poste de garde
de wachtpost
76
unité
de legerafdeling
77
camp
de legerkamp
78
souverain
de heerser(es)
79
porter
droegen, dragen
80
invasion
de inval
81
descendre de
afstammen
82
envahir
envallen
83
bataille
het gewecht
84
se battre
vechten
85
rester
overblijven
86
puissance mondiale
de wereldmacht
87
alors
toen
88
attaque
de aanval
89
le marché
de markt
90
agriculture
landbouw
91
à l'origine
oorspronkelijk
92
avoir peur de
bang zijn voor
93
se lier d'amitié avec
vriendschap sluiten
94
la révolte
de opstand
95
sous la direction de
onder leiding van
96
perdre
verliezen, verlooren, verloren
97
accuser
beshuldigen
98
trahison
het verraad
99
la lutte
de strijd
100
abandonner
opgeven
101
vouloir
wiellen, wouden, wilden
102
pouvoir
kunnen, konden
103
devoir
moeten moesten
104
pouvoir
mogen, machten
105
etre debout
staan, stonden, gestaan