chapitre 2 Flashcards
(211 cards)
1
Q
de natie
A
la nation
2
Q
de monarchie
A
la monarchie
3
Q
een republiek
A
une république
4
Q
een dictatuur
A
une dictature
5
Q
de rechtsstaat
A
l’Etat de droit
6
Q
een unitaire staat
A
l’Etat unitaire
7
Q
de federale staat
A
l’Etat fédéral
8
Q
een deelstaat
A
Une entité fédérée
9
Q
de grondwetsherziening
A
la révision de la constitution
10
Q
de grondwetshervorming
A
la réforme constitutionnelle
11
Q
de staatshervorming
A
la réforme de l’Etat
12
Q
het separatisme
A
la séparatisme
13
Q
de constitutieve autonomie
A
l’autonomie constitutive
14
Q
de onafhankelijkheid
A
l’indépendance
15
Q
een taalgebied
A
une région linguistique
16
Q
de gewesten
A
les régions
17
Q
het Waals gewest
A
la Région wallonne
18
Q
het Vlaams gewest
A
la Région flamande
19
Q
het Brussels Hoofdstedelijk gewest
A
la Région Bruxelles-capitale
20
Q
de gemeenschappen
A
les communautés
21
Q
de Vlaamse gemeenschap
A
la Communauté flamande
22
Q
de Franse gemeenschap
A
la Communauté française
23
Q
de Duitse gemeenschap
A
la Communauté germanophone
24
Q
de Franse gemeenschapscommissie
A
La commission communautaire française
25
de Vlaamse gemeenschapscommissie
la commission communautaire flamande
26
de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie
la commision communautaire commune
27
de provincie
la province
28
de gemeente
la commune
29
de gemeenteraad
le conseil communal
30
de burgemeester
le bourgmestre
31
de schepenen
les échevins
32
de gouverneur
le gouverneur
33
de bevoegdheden
les compétences
34
tot de bevoegdheden horen van
être de la compétence de
35
bevoegd zijn voor
être compétent pour
36
de exclusieve bevoegdheden
les compétences exclusives
37
de parallelle bevoegdheden
les compétences parallèlles
38
de overdracht van bevoegdheden
le transfert de compétences
39
de federale bevoegdheden
les compétences fédérales
40
het leger
l'armée
41
de justitie
la justice
42
de sociale zekerheid
la sécurité sociale
43
de buitenlandse zaken
les affaires étrangères
44
de binnenlandse zaken
les affaires intérieures
45
de gemeenschapsbevoegdheden
les compétences communautaires
46
de cultuur
la culture
47
het onderwijs
l'enseignement
48
het taalgebruik
l'emploi des langues
49
de persoonsgebonden aangelegenheden
les matières personnalisables
50
het gezondheidsbeleid
la politique de la santé
51
bijstand aan personen
l'aide aux personnes
52
de jeugdbescherming
la protection de la jeunesse
53
de sociale bijstand
l'aide sociale
54
de gewestbevoegdheden
les compétences régionales
55
de economie
l'economie
56
de werkgelegendheid
l'emploi
57
de landbouw
l'agriculture
58
de huisvesting
le logement
59
het leefmilieu en het waterbeleid
l'environnement et la politique de l'eau
60
de energie
l'énergie
61
het vervoer
le transport
62
de ruimtelijke ordening en stedenbouw
l'aménagement du territoire et l'urbanisme
63
het toezicht over de provincies en gemeenten
la tutelle sur les provinces et les cummunes
64
de openbare werken
les travaux publics
65
het wetenschappelijk onderzoek
la recherche scientifique
66
de internationale betrekkingen
les relations internationales
67
de wetgevende macht
le pouvoir législatif
68
de uitvoerende macht
le pouvoir exécutif
69
de rechterlijke macht
le pouvoir judiciaire
70
de scheiding der machten
la séparation des pouvoirs
71
een macht
un pouvoir
72
een macht uitoefenen
éxercer un pouvoir
73
beschikken over een macht
détenir un pouvoir
74
een rol
une rôle
75
een rol die hem is toebedeeld
une rôle qui lui est dévolu
76
een functie
une fonction
77
een functie uitoefenen
exercer une fonction
78
een functie vervullen
remplir une fonction
79
een taak
une tâche
80
een taak uitvoeren
exécuter une tâche
81
een opdracht
une mission
82
belast zijn met
être chargé de
83
moeten doen
être tenu de
84
het is aan... om... te doen
il lui incombu de
85
het komt aan... toe om... te doen
il revient à de
86
het parlement
le Parlement
87
de wetgevende vergadering
l'assemblée législative
88
de kamer van volksvertegenwoordigers
la chambre des représentants
89
de Senaat
le Sénat
90
een tweekamerstelsel
un système bicaméral
91
het tweekamerstelsel
le bicaméralisme
92
een eenkamerstelsel
un système monocaméral
93
het eenkamerstelsel
le monocaméralisme
94
een parlementaire onderzoekscommissie
la commission d'enquête parlementaire
95
de voorzitter van de commissie
le président de la commission
96
een volksvertegenwoordiger
un député
97
een senator
un sénateur
98
de rechtstreeks verkozen senatoren
les sénateurs élus directement
99
de gemeenschapssenatoren
les sénateurs de communauté
100
de gecoöpteerde senatoren
les senateurs cooptés
101
de senatoren van rechtswege
les sénateurs de droit
102
een taalgroep
un groupe linguistique
103
een parlementaire groep
un groupe parlementaire
104
een fractieleider
un chef de groupe
105
een legislatuur
une législature
106
een zitting
une session
107
een vergadering
une séance
108
een plenaire vergadering
une séance plénière
109
de dagorde
l'ordre du jour
110
de meerderheid
la majorité
111
de oppositie
l'opposition
112
volstrekte meerderheid
une majorité absolue
113
een relatieve meerderheid
une majorité relative
114
een bijzondere meerderheid
une majorité spéciale
115
een geheime stemming
un scrutin sécret
116
het quorum
le quorum
117
het bureau
le bureau
118
de interpellatie
l'interpellation
119
de kamers samenroepen
convoquer les chambres
120
de ontbinding
la dissolution
121
een motie van vertrouwen
une motion de confiance
122
een motie van wantrouwen
une motion de méfiance
123
een constructieve motie van wantrouwen
une motion de méfiance constructive
124
een ontslag
une démission
125
verplicht ontslag nemen
contraindre à démissionner
126
de val van de regering
la chute du Gouvernement
127
de lopende zaken
les affaires courantes
128
de koning
le Roi
129
de troon bestijgen
accéder au trône
130
een eed afleggen
prêter serment
131
troonsafstand doen
abdiquer
132
de kroonprins
le prince héritier
133
de federale regering
le Gouvernement fédérale
134
de ministerraad
le conseil des ministres
135
de premier
le premie ministre
136
de minister-president
le ministre président
137
de minister
le ministre
138
de staatssecretarissen
les sécretaires d'Etat
139
de politicus
le politicien
140
de mede ondertekening
le contreseign ministriel
141
de ministeriële verantwoordelijkheid
le responsabilité ministrielle
142
de immuniteit
l'immunité
143
het territorialiteitsbeginsel
le principe de territorialité
144
een belangenconflict
un conflit d'intérêts
145
de alarmbel
la sonnette d'alarme
146
een samenwerkingsakkoord
un accord de coopération
147
het overlegcomité
le comité de concertation
148
de federale loyauteit
la loyauté fédérale
149
de taalgrens
la frontière linguiqstuique
150
de taalfaciliteiten
les facilités linguistuiques
151
begroting
un budget
152
begrotingsevenwicht
l'équilibre budgétaire
153
begrotingstekort
le déficit budgétaire
154
overheidsschuld
la dette publique
155
De grondwet
la Constitution
156
de constituante
le constituant
157
een wet
le loi
158
de wetgever
le législateur
159
een bijzondermeerderheidswet
une loi spéciale
160
een bijzonderemachtenwet
une loi de pouvoirs spéciaux
161
een buitengewonemachtenwet
une loi de pouvoirs extraordinaires
162
een decreet
un décret
163
een ordonnantie
une ordonnance
164
een koninklijk besluit
une arrêté royal
165
een besluitwet
une arrêté-loi
166
een ministerieel besluit
une arrêté ministerièl
167
een verordening
un réglement
168
omzendbrief
une circulaire
169
een wetsvoorstel
une proposition de loi
170
een wetsontwerp
un projet de loi
171
de parlementaire voorbereidingen
les travaux parlementaires
172
de memorie van toelichting
l'exposé des motifs
173
het advies van de RvS
l'avis du conseil d'Etat
174
het verslag van de commissie
le rapport de la commission
175
het bulletin vna vragen en antwoorden
le bulletin des questions et résponses
176
het integraal verslag
le compte rendu intégrale
177
het beknopt verslag
le compte rendu analytique
178
de koninklijke bekrachtiging
le sanction royale
179
een wetsontwerp bekrachtigen
sanctionner
180
afkondigen
promulguer
181
de afkondiging
la promulgation
182
in het staatsblad publiceren
publier au moniteur
183
publicatie
la publication
184
het BS
le Moniteur belge
185
in werking treden
entrer en vigueur
186
een artikel
un article
187
een alinea
une alinéa
188
het beschikkend gedeelte
le dispositif
189
aannemen
adopter
190
amenderen
amender
191
opheffen
abroger
192
een opheffing
une abrogation
193
de verkiezingen
les élections
194
het stemrecht
le droit de vote
195
de oproeping van de kiezers
la convocation des électeurs
196
verkiezen
élire
197
verkozen worden
être élu
198
de vervroegde verkiezingen
les élections anticipées
199
een kiezer
un électeur
200
de verkiesbaarheidsvoorwaarden
les conditions d'éligibilité
201
en onverenigbaarheid
une incompabilité
202
de stemmingen
les suffrages
203
de kiesdrempel
le seuil électoral
204
een kiezerslijst
une liste électorale
205
het kiescollege
le collège électoral
206
een kieskring
une circonscription électorale
207
een stembureau
un bureau de vote
208
een effectieve kandidaat
un candidat effectif
209
en kandidaat opvolger
un candidat suppléant
210
de evenredige vertegenwoordiging
la répresentation proportionelle
211
een onthouding
une abstention
